We liepen ten zuiden van Hantum, in de richting van Dokkum. Dit keer was Els van der Laan mijn wandelgast. Els is landschapsarchitect en directeur van Noordpeil, een bureau gevestigd in Sneek. Ze was net terug uit Canada, waar ze na de pandemie haar dochter had opgezocht. Vergeleken met het landschap buiten Toronto – drie uur gaans met de auto -, was dat van Noord-Friesland volgens haar “extreem gereguleerd.” We liepen langs de Hantumer Vaart, over het land van een boer. Overal raaigras. Zelfs het riet in de vaart bleek nauwkeurig geschoren. Hier, lichtte Els toe, is elke vierkante meter belegd met vele beleidsplannen, talrijke organisaties kijken met de boer mee wat hij doet. De rietkraag was volgens Els verwijderd op last van het waterschap. Ze begreep het wel, maar echt nodig vond ze het niet. De boeren kon je niet echt iets verwijten. Trouwens, de boeren waren hier pachters, want het meeste land in deze streken was grootgrondbezit. Achter ons lag het terpdorp Hantum. We draaiden ons om. Els wees op de dorpsbeplanting, die grotendeels stamde uit de tijd van de ruilverkaveling. Rond het dorp was in een royale boog een bomenlaantje getrokken, bestaande uit linden. Dat was het ‘ommetje’ voor de bewoners, een ‘cadeautje’ van de Landinrichtingsdienst. De hoge bomen rond het kerkje op de terp waren volgens Els te hoog. De spits van de kerk was daardoor nauwelijks te zien. Die bomen zouden volgens haar eigenlijk moeten worden gesnoeid. Misschien stonden er vroeger wel helemaal geen bomen.
Eenmaal weer thuis zocht ik in het proefschrift van Henk van Blerck (Landschapsplan Nederland, 2022) naar het ruilverkavelingsplan om te zien wat de ontwerpers van het landschap boven Dokkum zoal hadden beoogd. Het staat er niet in, want Van Blerck koos voor Groningen, niet Friesland. Het terpenlandschap heet daar wierdenlandschap. Maar de benadering was vast dezelfde. Beplantingen concentreerden zich hier op de erven en de historische plekken, daarbuiten bleef het open. Van Blerck: “Op de landschapsplannen zien we dat de wierden en dorpen met nieuwe beplantingen werden ‘omarmd’. De maren werden in de weidsheid gemarkeerd met kleine bosjes.” Volgens Van Blerck ging het hier om ‘inkapselen’ of juist ‘uitkapselen’ van ontwikkelingen “die de tafereel-compositie van het primordiale wierdenlandschap dreigden te verstoren.” En warempel, in één zo’n bosje langs de Hantumer Vaart onwaarden Els en ik zowaar een stoepa. Het boeddhistische centrum afficheert zich als “een klein Tibet in het Friese landschap van grasvelden, molens en wateren. Stilte wordt afgewisseld door wapperende gebedsvlaggen, zingende vogels en ruisende bladeren.” Storend in de tafereel-compositie was het exotische gebedscentrum zeker niet. Alles dankzij de ruilverkaveling. We liepen verder, door een bijzondere twintigste eeuwse compositie, een cultuurlandschap waarover door velen, naast de boeren, is en wordt nagedacht. En bedisseld.
Geef een reactie