Ze was, vertelde ze, helemaal naar IJsland gevlogen om er te wandelen en even niets te zien, alles van zich af te schudden. Zelf woonde ze in Broek, vlak bij Pieterburen, maar eerder woonde ze in Zoetermeer, waar ze gek werd van de drukte. Alles werd er volgebouwd. Ze reageerde op mijn college in Groningen waarin ik vertelde over mijn eerste grote voettocht langs de Waddenkust en hoe ik het contact met het landschap probeer te herstellen. Op de terugweg naar Amsterdam las ik in de trein Het wonder van betekenis (2021) van Marc van Dijk. Daarin schrijft de journalist over zijn ontmoeting met de filosoof Van Tongeren op Kreta, waar deze een cursus geeft over geluk en wijsheid. Van Tongeren beschouwt het geven van betekenissen door mensen als een wonder. Betekenissen, aldus Van Tongeren, zijn vormen van het goede, het ware, het schone – kwaliteiten die mensen toekennen aan de verschijnselen. Taal en verstand zijn het vermogen om betekenis te verstaan en door te geven. In de wijze waarop betekenissen geïnterpreteerd worden kunnen ze verschillen, en daarom moet erover gesproken worden. Zo’n gesprek is iets moois waarbij niets te bewijzen valt, niets zeker te weten en waar dus permanente onzekerheid heerst. Van Tongeren: “Dan zit je toch dicht bij het wonder?”
Het aantrekkelijke van betekenis, zeker als het om landschap gaat, vind ik niet alleen het conflict van interpretaties, maar vooral het gegeven dat alles er al is. Betekenis brengt namelijk niks nieuws in de wereld. Betekenis maakt iets zichtbaar. Van Tongeren duidt dat aan als epifanie: tevoorschijn komen. “Epifanie draait niet om iets wat ineens in de werkelijkheid wordt binnengebracht, maar om iets wat er al is, waarvan we plotseling een betekenis zien die we eerder niet vermoedden.” Het begrip helpt ons om te leren zien dat het wonder altijd al onder ons is. Als Van Tongeren ‘s ochtends vroeg uitkijkt over de baai zegt hij: “Hier, omgeven door schoonheid, is het niet moeilijk om het wonder te zien.” Maar alleen het goede en het mooie benadrukken, voegt hij eraan toe, is problematisch. Betekenis kan ook afschuwelijk zijn. Alles, zo eindigt het boek, draait om aanwezig zijn. Als we het te druk hebben, hebben we het gevoel dat we niet echt aanwezig zijn. Waarom dan helemaal naar Kreta vliegen om les te geven over geluk en wijsheid?, vraagt de journalist aan de filosoof. Weggaan is inderdaad een paradoxale neiging. Opnieuw zijn we afwezig. Aanwezig zijn op onze eigen plek is veel beter. Wandelen noemt hij daarom ideaal. En ja, op de laatste, vrije dag na afloop van de cursus blijkt Van Tongeren een fanatiek wandelaar. “Ik ken geen andere activiteit die je zozeer dwingt om in je verwachtingen en herinneringen, dus in je gerichtheid op de toekomst en het verleden, tegelijk aanwezig te blijven bij wat je nu en hier aan het doen bent.” Haast en het elders zijn wandel je als het ware uit jezelf weg.
Hij stuurde het artikel na afloop van onze ontmoeting naar me op. In ‘Zuiderzeeblues’ (2001) beschrijft Theunis Piersma zijn ontmoeting met Pieter Mulder in het bejaardentehuis van Koudum, kort voor diens dood. Pieter leed aan een ‘ecologisch trauma’, hij was de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee in 1932 nooit meer te boven gekomen: van de ene dag op de andere veranderde de binnenzee voor de Friese kust in een dode bak zoet water. “Pieter herinnert zich een boeiende en rijke wereld waar in 1932 voorgoed de klad in komt.” Als ecoloog herkent Piersma dat gevoel, maar zijn maatstaf is toch zijn eigen jeugd, en toen was er al een IJsselmeer, een groot voedselrijk bekken waar talrijke watervogels overwinteren. “Ik weet iets van de dynamiek van de voedselvoorraden en de manier waarop al die vogels en de mensen ermee omgaan.” Maar vervolgens vraagt hij zich af waarom niet meer mensen rouwen om het verlies van de Zuiderzee. Waarom alleen die oude Mulder? “Dat de ecologische ontwrichtingen van de laatste eeuw slechts weinigen echt lijken te hebben geraakt, heeft vast te maken met de grote economische vooruitgang in deze jaren.” Mensen kregen het beter, ze konden ineens veel spullen kopen. Nu die economische klim wel zo’n beetje voorbij is, zullen mensen verdere achteruitgang niet langer accepteren, denkt Piersma. Hoopt Piersma.
De rest van het artikel, afgedrukt in de bundel Alles wordt anders. De transformatie van Nederlands Noorden, beschrijft de immense rijkdom van het voormalige Zuiderzeegebied, zowel ecologisch als cultureel, destijds nog een getijdengebied met zeehonden, dolfijnen, ansjovis en haring. De lyrische tekening van Piersma gaat je door merg en been. Ze deed me denken aan Natuuramnesie (2022) van Marc Argeloo. Dat boek gaat over hoe wij vergeten hoe de natuur er vroeger uitzag. Ons beeld van de natuur is zeer beperkt, want het reikt niet verder dan tot onze eigen jeugd. Zo verlegt elke generatie weer haar grenzen en gaat het natuurverlies onverminderd door. Dit fenomeen – shifting baseline syndrome – beschrijft hoe kennis van de rijkdom van de natuur uit ons collectieve geheugen verdwijnt. Op mijn wandelingen begonnen verscheidene mensen erover. Allen vertelden dat het hen zorgen baarde. Verontrustend is het zeker. Zo eindigt ook Piersma zijn artikel, over hoe de mechanische schelpdiervisserij kort voor schrijven nog binnen twee winterseizoenen alle mosselbanken van de Waddenzee wegruimde. Na de zeegrasvelden en de oesterbanken gingen eind jaren negentig ook de mosselbanken verloren. Piersma wijt het aan gebrek aan kennis en grote passiviteit van de kant van de natuurbescherming. De natuurerosie gaat geleidelijker, schrijft hij, maar ze is niet weg. Je moet alleen beter opletten. Hij kent een schilder die de ecologische achteruitgang van de Waddenzee, ook al verliep die geleidelijk, niet langer kon aanzien en naar het buitenland wegvluchtte. Ook hij mat dit af aan zijn eigen jeugd.
Toen ik in Warffum met de trein arriveerde stond hij op zijn gemak een sigaar te roken voor de voormalige gereformeerde kerk. De zon scheen, het was voorjaar. Jan Dirk Gardenier ontving me allerhartelijkst met koffie en een rondleiding. Gardenier is antropoloog. Zijn onderzoeksbureau is gevestigd in het Noord-Groningse Warffum. Samen met zijn vrouw verzorgt hij kunstenonderwijs aan leerlingen van basisscholen in de gereformeerde kerk die hij onlangs voor weinig geld wist te verwerven. Bij het afscheid nemen gaf hij me twee boeken mee: Bedreigd bestaan (1959) en Rijk met kleine dorpen (2012). Het eerste sloeg alarm en schetste een somber perspectief voor de dorpen in Noord-Groningen. De jongeren trokken weg, het voorzieningenpeil liep terug, de leefbaarheid werd bedreigd. Het tweede schetst een heel ander beeld, nu vijftig jaar later: ook al trekken de jongeren nog steeds weg, de leefbaarheid van de dorpen wordt niet bedreigd, de voorzieningen zijn goed bereikbaar, de mensen werken elders, de dorpen zijn nu vooral woondorpen. Het klimaat is zelfs verbeterd. En de kleinste dorpen presteren misschien wel het best; zij hebben toch niets te verliezen (want voorzieningen zijn er allang niet meer) en bieden in de eerste plaats rust.
De sociografische studie Bedreigd bestaan was het initiatief van een aantal lokale bestuurders die Den Haag wilden wijzen op de problematiek van de ontvolking van het Noord-Groningse platteland. Ze duidden zichzelf aan als ‘de noordelijke periferie van ons vaderland’, noemden hun dorpen ‘achterstandsgebied’ en vroegen om ontsluiting van Noord-Groningen en het scheppen van werkgelegenheid. In het jaar dat de studie verscheen werd in Slochteren aardgas ontdekt en begon de noordelijke lobby voor geld in Den Haag. De jaren erna kwam veel overheidssubsidie vrij voor de bouw van een chemiepark in Delfzijl, voor de aanleg van snelwegen naar het Noorden, werden overheidsdiensten uit de Randstad naar de stad Groningen gedirigeerd, en werden plannen gesmeed voor de Eemshaven (1968). Het liet de Noord-Groningse dorpen echter onberoerd. Het platteland paste zich soepel aan, de dorpen kregen nieuwe inwoners, er ontstond een nieuwe dynamiek. Het is een weldaad om Rijk met Kleine Dorpen te lezen, zeker nu bestuurders opnieuw de noodklok luiden, zichzelf somber neerzetten als ‘verre uithoek’ en spreken van een ‘ereschuld’. Terwijl zij tranen plengen en de hand ophouden in Den Haag, is het goed toeven in Noord-Groningen.
Twee dagen heb ik door Londen gelopen. Wandel- en studiegebied was deze keer Southwark, met name Elephant & Castle. Indrukwekkend wat daar in die voorheen slechte buurten gebeurt. Als je maar een heldere visie op de openbare ruimte hebt, vooraf de optimale dichtheid bepaalt, de kwaliteit van het groen vooropstelt, tenminste dertig procent sociale woningbouw realiseert, het openbaar vervoer op orde brengt en profiteert van de druk op de woningmarkt. Met gevaar van gentrificatie. Zouden ze in Rotterdam-Zuid en Amsterdam-Zuidoost veel van kunnen leren. Maar de jonge journalist Sam Bright neemt liever aanstoot aan Nine Elms en Battersea Power Station in de aanpalende borough van Wandsworth. In zijn ‘Fortress London’ (2022) zet hij Londen neer als een winstbeluste speculatiemachine in handen van sluwe ontwikkelaars en beleggers. Londen, schrijft hij, wordt gewoon verkocht aan de hoogste bieder, de opbrengst verdwijnt naar het buitenland. Ik las het boek op de terugweg in de Eurostar, die vanaf Brussel veranderde in een sloom boemeltreintje dat zich door het strooigoed van steden richting Nederland een weg baande. Tijd genoeg voor een pessimistisch boek. Bright schrijft niet alleen over Londen, zijn eigenlijke thema is regionale ongelijkheid en achterstand die de rest van Engeland ten opzichte van de hoofdstad heeft opgelopen en die ronduit schrijnend is – reden waarom hij pleit voor een andere hoofdstad. Londen zou juist een voorbeeld voor de rest van het land moeten zijn.
In kansen voor het noorden van Engeland gelooft Bright niet zolang Londen niet tot inkeer komt. Ronduit sceptisch is hij over linkse politici die geloven in een wederopstanding die te danken zou zijn aan een ‘schone economie’ of een ‘groene agenda’ elders. Windparken op de Noordzee bijvoorbeeld, die elektrische stroom naar havensteden in het Noorden brengt, ze zullen daar niet tot nieuwe banen leiden. Zulke beloftes noemt hij vooral abstract. En OS2, de hogesnelheidslijn van Londen naar Birmingham en Manchester dan? Over acht jaar moet deze snelle trein gaan rijden, bedoeld om de rest van het land bij het succes van Londen te betrekken. Ook die dure lijn zal geen werkelijke verbetering brengen. Bright pleit voor fundamentele herverdeling van overheidsmiddelen door financiële bevoordeling van regio’s ten opzichte van de metropool. Echter, zijn focus ligt op Londen, dat minder geldbelust moet zijn en minder alleen met zichzelf bezig. Londen staat bij hem symbool voor alles wat er mis is en hij begrijpt niet dat linkse politici dat niet zien. Groot-Brittannië zou naar Duitsland moeten kijken, een federatie die gedecentraliseerd werkt en die de macht over alle regio’s verdeelt. Regionalisering zou het centrale thema moeten zijn, met aandacht voor basisvoorzieningen: onderwijzers, verpleegsters, buschauffeurs, politieagenten, winkelpersoneel. Verplaats het regeringscentrum naar Leeds, het moet toch worden vernieuwd. Fort Londen met zijn obsessie voor snel geld moet hoe dan ook worden afgebroken.
Ze heet Sinagote, ze komt van Vlieland. Haar naam verwijst naar een dorpje in Bretagne, waar ze elk najaar naar toe trekt om te overwinteren. Over haar verscheen in 2021 een boek: Sinagote, het levensverhaal van een lepelaar, geschreven door Theunis Piersma, Petra de Goeij, Willem Bouten en Carl Zuhorn. Ik kreeg een exemplaar van Theunis cadeau toen ik hem opzocht in Workum tijdens mijn voettocht langs het IJsselmeer en de Waddenzee. Na het lezen van de 215 bladzijden voelde ik grote sympathie voor de witte vogel. Door haar jarenlang op de voet te volgen zijn de vele betrokken onderzoekers – vaak burger-wetenschappers – steeds meer over haar verrichtingen te weten gekomen. Kort na haar geboorte in 2006 werd ze geringd, en in 2013 plaatsten de onderzoekers een kleine zender op haar rug. Die konden ze, als ze haar weer eens zagen, inlezen. Kleine zonnepaneeltjes zorgen voor de energie. Zo konden ze nagaan waar ze elke tien minuten verbleef. De hoofdstukjes zijn kort, maar uiterst informatief en liefdevol geschreven. Alles draait om de ‘flyway’, de grote afstanden die de vogel aflegt langs de kust van Noordwest-Europa, soms ‘s nachts, soms een kilometer hoog, vaak eerder reagerend op het getij dan op de zonnestand. Na dertig jaar studie is Sinagote een persoon geworden, veel meer dan een vogel, door vasthoudendheid staat het Nederlandse lepelaaronderzoek internationaal hoog aangeschreven.
Mooi vond ik het idee dat Piersma na zoveel jaren studie ontwikkelde, namelijk dat lepelaars zouden vertrouwen op eeuwenoude kennis van het landschap en elkaar zingend informatie toespelen. Op dat idee kwam hij na het lezen van The Songlines (1987) van Bruce Chatwin. Chatwin schrijft over hoe de eerste bewoners van Australië al zingend zich een weg zochten in het land van hun voorouders via zogenoemde ‘Dreaming-tracks”, een soort tijdloze paden. Aanleiding was het intense sociale leven van Sinagote en het vermoeden dat de gezenderde vogel haar jaarlijks reis naar Bretagne niet alleen aflegt. “De ontmoetingen met bekenden, het samen optrekken, zijn voor Sinagote vast van grote betekenis. Afgezien van een goed gevoel, geeft het haar een manier om belangrijke informatie over de alsmaar veranderende wereld te verzamelen.” Denk aan de recente bouw van windmolenparken langs de kust en in het IJsselmeer en op de Noordzee. Sinagote vliegt daar op een hoogte tussen de 161 en 177 meter. De windturbines zijn 115 meter hoog, dus het vrouwtje is steeds dicht in de buurt van de brullende rotoren. Ook hoogspanningsleidingen zijn levensgevaarlijk. Daar komt bij, trekvogels kijken naar de grond, niet naar voren. Nooit hoefden ze vooruit te kijken, maar sinds kort moeten ze dat wel. Wie honderd kilometer per uur vliegt kan zo geveld of vermalen worden. Als u die windmolens in uw auto passeert, denk dan aan de lepelaars en hoe ze elkaar voor ons waarschuwen, wellicht, althans laten we hopen dat ze elkaar toezingen, net als de aboriginals in Australië. En stel dan de gewetensvraag: zijn wij mensen niet te gast in hún land?
Drie mensen op mijn trage voettocht hadden het boek al genoemd. Ik moest het beslist lezen. De afgelopen maand liep ik het kustpad van Stavoren naar Bad Nieuweschans. Elke tien kilometer wisselde ik van wandelpartner. Uiteindelijk sprak ik vierentwintig mensen, ieder tenminste drie uur. We bespraken alles, ook de boeken die we zouden moeten lezen. Leven in tijden van versnelling gaat over hoe het goede leven te leiden in een wereld waar alles steeds sneller verloopt. In onze laatmoderne tijd draait alles om groei, versnelling en innovatie. Versnelling leidt volgens de Duitse socioloog Hartmut Rosa tot erosie en desintegratie van onze relatie met de wereld, een loskomen van onze fysieke omgeving, met onze directe omgeving gaan we geen intieme relatie meer aan. We nemen genoegen met een jachtige bevrediging, we hebben de neiging ‘te vergeten’ wat we eigenlijk willen doen en wie we eigenlijk willen zijn, druk als we zijn met het afwerken van to-do lijsten. “Eigenlijk ben ik heel anders, maar daar kom ik maar zelden aan toe,” citeert Rosa Ödön von Horváth. Inderdaad, we vinden geen tijd meer voor de zaken die er echt toe doen, er bestaat zelfs het risico van zelfvervreemding: het gevolg is de ‘uitgeputte zelf’, het verstommen van de resonante relaties tussen zelf en wereld.
In het nawoord bij de Nederlandse uitgave schetst Rosa een mogelijke uitweg uit deze verontrustende ontwikkeling. Het goede leven leiden zou immers ons doel moeten zijn. Daartoe plaatst hij resonantie tegenover vervreemding. “Resonantie is de term voor een modus van de relatie tot de wereld waarin het subject en de wereld elkaar wederzijds ‘bereiken’, zodat er een antwoordrelatie ontstaat die transformatieve effecten tot stand brengt, omdat ze de verhouding tot de wereld als het ware vloeibaar maakt.” Noem het zingeving en persoonlijke groei door werkelijk contact met onze omgeving, de dingen, de mensen, het landschap. Dat kan op vele manieren, maar vertragen is een voorwaarde. Tijd nemen voor resonante ervaringen wordt echter steeds zeldzamer. Resonantie-ervaringen vinden doorgaans alleen nog plaats in private enclaves – ‘verlangzamingsoases’ – buiten de stomme dagelijkse praktijk, waardoor ze in de regel eerder lijken op een geforceerde simulatie van resonantie dan op een resonante manier van in-de-wereld zijn. En verder zijn er vooral pathologische vormen van verlangzaming: fileleed, maar ook depressieve aandoeningen. We moeten dus ècht vertragen. Rosa noemt dat ‘intentionele verlangzaming’: een minstens gedeeltelijke economische en politieke vertraging als fundamentele functionele voorwaarde voor de moderne versnellingsmaatschappij. Precies zo zijn mijn voettochten in het Noorden ook bedoeld: wandelen met transformatieve effecten.
‘t Zandt, Groningen, ligt in het aardbevingsgebied. Ik liep er doorheen en bezocht een aantal mensen. Van hen hoorde ik dat hier aarbevingsbestendige woningen waren geplaatst door de vijf aannemers die het dorp onderhanden namen. Opdrachtgever is NCG, Nationaal Coördinator Groningen. De woningen liggen pal naast de Mariakerk. Die kerk stamt uit de 13e eeuw, althans het schip, want het koor is 15e eeuws. De zadeldaktoren is ook al 13e eeuws, nou ja, en de klokken in de toren stammen uit 1501. Ik bedoel maar. En ook, nergens in Groningen vind je gevarieerder siermetselwerk als hier. De zes genoemde woningen missen dit alles. Ze behoren toe aan woongroep Marenland en zijn gasloos en zeer energiezuinig, maar de inwoners van ‘t Zandt vinden het geen gezicht. In 2020 protesteerden ze al, maar dat had geen effect. Een van hen vertelde me op mijn wandeling dat op de plek van de woningen hele oude bomen stonden, met daarachter een geliefd monumentaal pand, maar dat pand is afgebroken en de historische bomen die de plek beschutting gaven, net zoals de hele hoofdweg van ‘t Zandt ooit zeer lommerrijk was geweest, zijn geveld. De reden hiervoor, vertelde mijn informant, waren de zichtlijnen naar de monumentale kerk.
Er bestaat een unieke wandelroute van de Groninger Bodem Beweging die ook door ‘t Zandt voert. Hij brengt je langs alle verloren erfgoed in Noord-Groningen. Over meer dan achttien kilometer lengte zie je gaslocaties, rijksmonumenten, kerken, wisselwoningen, vernieuwde panden en vooral verdwenen erfgoed. Wat ‘t Zandt betreft noteert de gids: “De woningen aan Hoofdstraat 10, 31, 33 en 51 zijn gesloopt. Respectievelijk in 2018, 2016, 2016 en 2019.” Uitgerekend vandaag verscheen in de Leeuwarder Courant een artikel hierover. Het betreft een longread van Maaike Borst. Ze won er een persprijs mee. De kop erboven: ‘In de ziel geraakt’. En dan eerst dit: “De kerk blijft hier staan, het dorp verhuist niet. Maar ook in ’t Zandt veroorzaakt de bewegende grond een ware metamorfose. Oude huizen worden gesloopt en er komen strakke nieuwe woningen voor terug. Complete straten gaan op de schop. Pal naast de kerk, in het authentieke hart van ’t Zandt, maakte een geliefd monumentaal pand plaats voor moderne huurwoningen – tot verbijstering van dorpelingen die zich niet gehoord voelden.” Borst vervolgt: “Een dorp of een stad is meer dan een verzameling huizen. Het is een gemeenschap van mensen, met een cultuur, een historie, een evenwicht. Wat gebeurt er als dat plotseling wordt opgeschud door een kracht van buitenaf? Als de veiligheid in het geding is, en het grote geld en de internationale belangen een gemeenschap in hun ziel raken?” Ik speurde naar oude prentbriefkaarten van ‘t Zandt. Ik vond er verscheidene. Ik wist niet wat ik zag. Waar is de ziel gebleven?
Het regende. We hadden afgesproken bij de gereformeerde kerk. Zelf kwam ik uit de richting van Friesland gelopen, was net de provinciegrens gepasseerd, stak het water van het Reitdiep over. Door het dorp zocht ik mijn weg. Zoutkamp dus. Daar ontwaarde ik hem in zijn rode jack, maar ik zag hem op de rug. Prompt draaide hij zich om en bood onmiddellijk zijn verontschuldigingen aan. Waarom? Misschien, zei hij, had hij het centrumpje van Zoutkamp in zijn boek ten onrechte niet als een wierde aangemerkt. Het kerkje stond inderdaad hoog, want vanuit de haven moest je flink klimmen. Maar al snel kwam de correctie: nee, Zoutkamp was van origine een schans en het kerkje, dat inderdaad vreemd buiten het centrum lag, moet op de restanten van het bastion zijn gebouwd. Kijk maar. We liepen er omheen en keken van een afstand terug, in de richting van het koor. Hij schatte nog even. Nee, hij wist het zeker. Hij had toch echt geen fout gemaakt.
Ben Westerink, auteur van Het wierdenlandschap (2022), was een van de weinigen die ikzelf had gevraagd om met mij een wandeling te maken. Daar stond hij voor me. De drie uren erna zou hij me over het historische Marne eiland voeren. Overal zag ik nu wierden. We liepen naar Vliedorp, restant van een oude kerkwierde. De kerk was rond 1700 afgebroken en de wierde zelf begin twintigste eeuw afgegraven. Het pad dat we liepen voerde langs een lief water. Wat we aantroffen was een halve hectare met oude bomen en een veld bezaaid met grafzerken. Romantischer kon niet. Rondom lag uitgestrekt akkerland bloot tegen de grijze lucht die nu snel opklaarde. Alles bleek tot aan de horizon volkomen strakgetrokken. Westerink vertelde dat deze naakte akkers tot voor kort allemaal nog bol liepen. Dat hadden de boeren ooit gedaan omdat het hielp bij de afwatering. Maar diezelfde boeren hadden onlangs de meeste sloten gedempt, de akkers rechtgetrokken en er drainagepijpen onder gelegd. De rode buizen zag ik streng naar buiten steken. Ik moest maar naar Middag-Humsterland gaan als ik nog gebolde akkers en historische sloten wilde bekijken. Uiteindelijk bereikten we Leens uit de richting Ulrum. Westerink vond dat ik de twee schitterende wierden vanuit deze hoek moest benaderen. De weg voor me slingerde elegant, Leens stak in de verte af tegen een ouderwets geplooide horizon. Daar links, zei mijn gids, woonde de dichter C.O. Jellema. Die was in 2003 overleden. Jellema had dus op een wierde gewoond. “Op zo’n wierde, zeiden we, dicht/ bij zo’n eeuwenoud kerkje, zo/ zouden ook wij wel – en wezen/ elkaar de symbolen: zandloper,/ vlinder, als ring om namen/ de slang die zichzelf in de staart bijt.”
(dit is een verkorte versie van de blog die eerder in Noorderbreedte is verschenen)
Bij Koehool vertelde Jan de Graaf over de Kammhuberlinie, het netwerk van luchtafweer dat de Duitse Luftwaffe na 1940 langs de waddenkust had geïnstalleerd. De Noord-Friese kust, zei de kunstenaar-ingenieur die in Veldwerk Waddenzee (2018) zogenoemde field trips ondernam om een landschapsbiografie van het Wad te schrijven, was ooit onderdeel van een wijdvertakt netwerk van militaire uitkijkposten. Hij en Jeroen van Westen vergeleken het militair-strategische complex met de even complexe wereldomspannende routes en netwerken van trekvogels. De waddenkust verbonden ze met enerzijds de kusten van West-Afrika en Spanje, anderzijds de verre eilanden van Oostelijk Siberië. Daarop graaide Jan uit zijn zakken een kaart van de Waddenzee waarop met ragfijne lijntjes en wollige kluwen Terschelling en Ameland met de kwelders voor Koeidooi verbonden waren. De kaart toonde de routes die één bepaalde gans in één dag met een zendertje in duizenden plots op de kaart had geponst. Dagelijks pendelde het dier tussen deze gebieden om te foerageren en zich vet te mesten als voorbereiding op de grote jaarlijkse trek. De boodschap was: we moeten veel groter denken.
Het verbaasde me niet. De dag ervoor had Claudy Jongstra me op de hoogte gebracht van haar recente werkzaamheden in Spanje. Jongstra is vermaard textielkunstenaar. Haar schapen houdt ze in Húns, Friesland, maar haar kunstwerken van zuivere wol reizen de hele wereld over. Via haar wol en haar Drentse schapen was ze vorig jaar op het eiland Menorca verzeild geraakt, en nu hielp ze in Navarra aan het herstel van de canadas, de historische schapentrekroutes tussen het zuiden en het noorden van het grote land. Een dag later vertelde socioloog Herman Vuijsje over Pelgrim zonder God, zijn boek uit 1992 waarin hij pelgrims interviewde die te voet onderweg waren van Nederland naar Santiago de Compostella. Herman en ik hadden afgesproken in Sint Jacobiparochie, uitgerekend het startpunt van de pelgrimsroute die Herman als een van de eersten dertig jaar geleden in omgekeerde richting had gelopen. Tegenwoordig lopen en fietsen meer dan 300.000 mensen jaarlijks deze 2400 kilometer lange route. Laatste gast was Sjoerd Bootsma, curator van Arcadia en mede-initiatiefnemer van Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. Terwijl we van Holwerd naar Wierum liepen vertelde hij over de lange aanloop naar 2018. Het manifest dat hij en anderen in de kroeg hadden geschreven en dat alles in beweging had gezet, stuurde hij me nog op de dijk toe. De makers beloofden ‘een totale zelfvernieuwing’ van Friesland binnen Europa. Over die zelfvernieuwing ging die middag ons gesprek. Eén ding was me duidelijk geworden: de toekomst van Noord-Nederland moet in een Europese context worden begrepen.
(Dit is een verkorte versie van mijn blog die eerder verscheen in Noorderbreedte)
Ter hoogte van de molen vertelde eerst wandelgast Klaas Sietse Spoelstra me erover. Spoelstra is strateeg en transitiedeskundige in Friesland; ik liep met hem van Hindeloopen naar Workum. Later die middag was het trekvogelecoloog Theunis Piersma die erover begon: Conference of the Birds van Sytze Pruiksma, met Eric Vloeimans op hoorn. Had ik dat dan gemist? Ik leek me te moeten schamen. Op Spotify draaide ik het de volgende dag af. Onder elk nummer zitten vogelgeluiden. Het is de perfecte muziek voor als je door het weidse Friese landschap loopt, dus toen ik van Workum naar Makkum liep en ik even alleen was, beluisterde ik als in een roes alle tien nummers. In de zomer van 2018 werd het door Pruiksma gecomponeerde stuk even buiten Leeuwarden gespeeld door duizend muzikanten, amateurmusici afkomstig van fanfares, harmonieën en brassbands uit de regio. Leeuwarden was op dat moment Culturele Hoofdstad van Europa. Voor Spoelstra was het een regelrecht hoogtepunt, want het concert viel ongeveer samen met de conferentie van de International Wader Study Group over biodiversiteit in Workum. Tijdens die conferentie schetsten biologen uit de hele wereld het ideale landschap voor vier steltlopers: de watersnip, de kievit, de kemphaan en de grutto.
Pruiksma had een oud Perzisch gedicht van Farid ud-Din Attar als leidraad genomen, getiteld ‘De samenspraak van vogels’. Alle vogels van de wereld kwamen samen om op zoek te gaan naar het geheimzinnige hof van Simoerg, de koning van de vogels. Na een zware tocht over zeven valleien bereikte een deel van de vogels het doel. De vogels, lees ik, symboliseren de dolende menselijk zielen. Over Simoerg bestaan schitterende verhalen, want hij was dertig vogels ineen, kon praten en denken en filosoferen. Eens steeg hij op uit de boom der kennis waarna duizend nieuwe twijgen uit de gehavende boom groeiden. En toen hij weer neerstreek, braken de duizend twijgen af en verspreidden de zaden van al het leven zich over de aarde. Volgens Pruiksma gaat het gedicht van Attar over leiderschap en de leider in jezelf vinden om dingen te veranderen. Daarmee doelt hij op de geslaagde kandidatuur van Leeuwarden als Culturele Hoofdstad van Europa: “In 2009 toen het zaadje geplant werd, had iedereen een mening en een visie. Wij zijn toen met een aantal mensen in de kroeg gaan zitten en hebben letterlijk op de achterkant van een bierviltje een plan gemaakt. Waar het heen moet met deze regio. En dat is met dit verhaal ook zo. De vogels zijn op zoek naar een leider, maar uiteindelijk komen ze erachter dat ze hun eigen leider zijn en dat ze veranderingen zelf teweeg kunnen brengen. Daar geloof ik ook in!” (bron: VPRO 3 voor 12) De volgende week zou Sjoerd Bootsma, destijds ook aanwezig in die kroeg, me er nog veel meer over vertellen.
reacties