Hoe moet ik nou over Van Gogh schrijven als ik net in het Rijksmuseum de verbluffende tentoonstelling over Vermeer heb gezien? Het zijn zulke verschillende schilders. Ik loop ook vooruit op de komende tentoonstelling in het Drents Museum over de voettocht van Van Gogh door Drenthe die daar in september zal openen. Laat ik het maar bekennen: Ton Lemaire dwingt me ertoe. In de Oude Ebbingestraat vond ik in een boekhandel een exemplaar van Filosofie van het landschap (1970), om precies te zijn een twaalfde, herziene druk, uit 2019. Ik las het boek tijdens mijn studie. Tijdens mijn lange treinreizen naar het noorden las ik het opnieuw. In dit prachtige boek schrijft antropoloog en filosoof Lemaire over Vincent van Gogh als de schepper van visionaire schilderijen, “ultieme uitzichten over onze in haarzelf culminerende wereld, onwaarschijnlijke verzoeningen van kunst en godsdienst, pogingen tot heiliging van de wereld door verheviging van haar aanwezigheid, zoals er later geen enkele meer zo volmaakt zou gelukken.” Hij is diep onder de indruk en zonder op details rond het vroege levenseinde van de schilder in te gaan noteert hij, na het zien van het laatste schilderij Korenveld met kraaien: “wie oog in oog met de wereld in haar volstrektheid wil staan, wordt door de goden met waanzin geslagen.” Over het lopen van Van Gogh schrijft hij niet.
De noordeling Van Gogh als de schilder van de zomer bij uitstek, wie had dat gedacht. Lemaire denkt dat diezelfde zomer de ondergang van de schilder heeft ingeluid. Nee, wacht, niet het ontluisterende licht van het zuiden, maar zijn enthousiasme voor de zichtbare wereld op haar hoogtepunt is hem fataal geworden. “Tijdens zijn lange Provençaalse middagen ontdekt Van Gogh de wereld in haar goddelijkheid en absoluutheid in het schaduwloze landschap dat zich voor hem uitstrekte, tot de essentie van zijn lijnen en de hevigheid van zijn kleuren teruggebracht, heet en meedogenloos in het alles onthullende licht.” De God van Van Gogh, aldus Lemaire, is de zon of het licht, zijn schilderen een cultus van de zon. En zijn vroegere, donkere werk in Drenthe dan? Treft men daarin niet dezelfde esthetische en religieuze verrukking, ook al is het licht daar effen en gedempt? Vallen wereld en God daar niet even goed samen? Afgaande op zijn brieven aan zijn broer genoot hij er koortsachtig, van het licht, het landschap, de monotonie van de heide, de wijking tot in het oneindige, de ploeterende boeren, het lopen. Was het slechts de mystiek van het boerenleven? Ik ga ook lopen!
De oerpolder (2007) is een mooi boek, geschreven door Hylke Speerstra. Speerstra beschrijft het harde boerenleven in de negentiende eeuw achter de dijken van het Heidenschap. Het Heidenschap, dat is de streek ten zuiden van Workum, Friesland. Ik ga binnenkort op Workum lopen, dus vandaar dat ik het boek lees. Het is een historische roman, maar ook weer niet, want alles is gebaseerd op gesprekken met zeker tweehonderd mensen. Dus is het eerder een verslag van een diepgravend onderzoek, tevens reconstructie van een lang vervlogen werkelijkheid, al grijpt het verhaal je soms naar de keel, zo levensecht zijn sommige mensen in hun doen en laten beschreven. Als vorm van streekbeschrijving vind ik het boek eigenlijk ongeëvenaard en m’n vingers glijden voortdurend over de kaart van het gebied in het eerste katern die het landschap weergeeft en de verschillende plekken nauwkeurig markeert. Het Heidenschap is half land, half water, en het land ligt beneden zeeniveau en overal liggen dijkjes. Alle boerderijen en stallen zoals beschreven in De oerpolder zijn verdwenen, de meeste verzwolgen in de verschrikkelijke storm en overstroming van 1825, andere zakten weg in het veen. Wat er nu staat is niet ouder dan honderd jaar. Het heeft iets Japans: ook in dat land hebben verwoestende aardbevingen, tsunami’s en tyfoons hun verwoestende werk gedaan, waardoor de historische plekken belangrijker zijn dan de architectuur, die veelal modern is.
Wat me vooral bijblijft na het lezen is hoe Speerstra de dingen een stem geeft. Mensen staan machteloos tegenover de natuur of de laatste doet wat hij wil. “De natuur is wel eens later geweest”, en: “de winter weifelde”, “een zuinig koutje”, buien zijn wreed´,” “de zon begint de wind op te eten”, “de zee wil de bui niet terugnemen, we zijn er nog niet van af,” en ook: “het vreemde hijgen van de drogende voorjaarswind.” Vooral de zee: “De zee, die in staat was het resultaat van jaren ploeteren met één springvloed weg te vegen.” Bij volle maan werd door sommigen nog gezwegen, uit ontzag voor de zon, de maan en de sterren. Maar ook de spullen hebben zielen. De Friese staartklok “nam het woord door kalm mee te delen” dat het klokslag tien uur was. En zelfs het landschap wordt tot een levend wezen, althans de schuren: “Het leek alsof op de eindeloze vlakte de grote schuren zich klein wilden houden.” Of: “Een noordwestelijk briesje nam twaalf Workumer klokslagen mee de vlakten over.” Golven ‘likten’ aan de spekgladde oever. En, heel mooi, “de draad van het noodlot kronkelde als een gifslang door de polder.” Het was een onheilsdraad, onzichtbaar, maar bij wie de draad onder de bedstee doorliep zou verdrinken in een poel van tranen. In dit boek komt een heel landschap letterlijk tot leven.
Afgelopen week heb ik Li An Phoa ontmoet. We spraken af in het café onder de Berlagebrug, met zicht op de Amstel. Li An wandelt ook, en al veel langer dan ik. Door te lopen vestigt ze als ecoloog de aandacht op drinkbare rivieren. Daarom loopt ze telkens door het stroomdal van een rivier, vanaf de bron tot aan de monding. Iedereen die ze op haar voettocht tegenkomt beschouwt ze als lid van de rivierfamilie. Tijdens haar trektocht langs de Maas kwam ze erachter: mensen langs de rivier die haar volgden en haar berichtjes stuurden om haar te waarschuwen of te helpen, ze leken wel een familie. Haar wandeltochten als methode, vertelde ze me, heeft ze intuïtief, stap voor stap, ontwikkeld. In 2021 schreven zij en Maarten van der Schaaf er een boek over: Drinkbare rivieren. Ik kreeg van haar een exemplaar. Ik las het. Onderweg ontmoet ze mensen, ervaart ze de rivier, meet ze de waterkwaliteit en leert ze. Wat ze de rivier teruggeeft is mensen aansporen tot actie. Haar doel is heel concreet: rivierwater weer drinkbaar maken. Met haar wandelingen trekt ze veel publiciteit. Het is ook allemaal zeer begrijpelijk wat ze doet, niet technisch, eerder avontuurlijk. Vooral de lokale pers volgt haar, waardoor ze veel mensen in het gebied bereikt. Over haar Maasavontuur maakte Thom Verheul trouwens een documentaire. Ook dat bleek een spontane reactie op wat Li An met haar wandelen deed. Daarna volgde de IJssel. Nu vraagt men haar ook te wandelen langs de Drentsche Aa.
Wordt ze niet moedeloos na alles wat ze op haar tochten heeft gezien en gehoord? Ja even. Want helemaal op het eind van haar boek, als ze Noord-Frankrijk en België heeft doorkruist, verzucht ze als ze hoort over het afvalwater van Chemelot en hoe minister Schulz van Haegen doodleuk normen terzijde schoof: “Alles lijkt verdomme te draaien om groei en winst, zelfs als het onze gezondheid schaadt en het voortbestaan van al het leven in en om de rivier bedreigt. Waarom staat ons maatschappelijk kompas toch zo hardnekkig afgesteld op economische groei?” Maar de volgende bladzijde steekt ze alweer de loftrompet over het initiatief van de Limburgse Voedselbosbrigade om overal kleine voedselbossen te planten. Eetbare bossen en drinkbare rivieren, stelt ze nu, horen bij elkaar. Opgewekt probeert ze het maatschappelijke kompas in de juiste richting te bewegen – want dat is wat ze met haar wandelen doet. Ten slotte is ze bijna aanbeland in de dichtbevolkte delta waar ze overigens zelf vandaan komt. Met een kano vaart ze door de laatste wildernis van de Randstad: de Biesbosch. Als ze onder een viaduct doorvaart waarop een lange file vrachtwagens moeizaam voortbeweegt, ziet ze de Haringvlietsluizen in de verte en zucht ze nog één keer diep: “het voelt alsof ik vanuit het paradijs terugkeer in de wereld.”
In Zeeland werd een deltaplan gemaakt nadat in 1953 een afschuwelijke stormvloed meer dan achthonderd dode slachtoffers had geëist en grote delen van de provincie waren ondergelopen. Zeventig jaar later wordt in Noord Nederland een deltaplan ontwikkeld om de bereikbaarheid van Groningen, Friesland en Drenthe te verbeteren. Kosten: 9,5 miljard euro. Je moet maar durven. Trouwens, door de bestuurders wordt handig gebruik gemaakt van de woningcrisis in de Randstad, want het noorden wil wel helpen om die op te lossen. Maar daar moet iets tegenover staan. De business case van ‘Deltaplan voor Noordelijk Nederland’ lijkt sluitend doordat de bouw van 220.000 woningen in het noorden extra in het vooruitzicht wordt gesteld, dus bovenop de 100.000 woningen die er toch al moeten komen. Precies een jaar geleden, dus maart 2022, verscheen deel B, een gezamenlijke analyse van rijk en regio. We hebben het hier over een MIRT-traject waarin infrastructuur- en woningbouwinvesteringen samen optrekken. Daaruit blijkt dat de woningen gemakkelijk gebouwd kunnen worden, want er is ruimte zat. Maar of mensen uit de Randstad ook daadwerkelijk naar het noorden zullen verhuizen is lang niet zeker. Dat zal afhangen van hoeveel de bereikbaarheid verbetert, in tijd. Vandaar die kolossale investeringen in het spoor, lees: de Lelylijn.
Probleem is alleen dat het nog jaren zal duren voordat de Lelylijn zal zijn aangelegd en de treinen daadwerkelijk zullen rijden. Dat is pas ver na 2035. Hoe ziet de wereld er dan uit? Bij de actuele verhuistrend, stelt deel B, past eerder een aantal van 25.000 tot hooguit 75.000 woningen extra. Bovendien verwacht men dat tegen 2035 de woningtekorten in de Randstad zullen zijn ingelopen. Dus, stellen de makers, zal er tegen die tijd een extra economische impuls voor het Noorden moeten komen. En dat vraagt weer om aanvullend onderzoek. Daarna volgen passages over de ontwikkeling van economische clusters, die sterk doen denken aan oude studies voor het noorden, zoals het Integraal Structuurplan Noorden des Lands (1978). Allemaal toekomstmuziek uit het verre verleden. Nee, dan de bij-effecten, want veel mensen die in die extra woningen gaan wonen zullen niet wachten tot het spoor eindelijk is aangelegd en stappen ondertussen in de auto. Dus neemt de druk op het autonetwerk richting Noord-Nederland toe. Wil het noorden dat? Wil het overloopgebied van de Randstad worden? Wie per se een positief besluit over de Lelylijn wil, moet goed nadenken over alle ruimtelijke consequenties.
Randstad versus de rest. Hoe moeten we naar deze tegenstelling kijken? Ik las het hoofdstuk ‘devolution’ in Fortress London (2022) van de jonge Britse journalist Sam Bright. In zijn boek staat de tegenstelling tussen Londen en de rest van Engeland centraal. Die is bijna onoverkomelijk. En Londen zit in de beklaagdenbank. Niet voor niets luidt de ondertitel: “Why We Need to Save the Country From Its Capital.” In het hoofdstuk beschrijft Bright pogingen van de Britse regering in de periode tussen 1997 en 2000 om macht te decentraliseren. Labour was toen de baas. Die pogingen waren ronduit zwak. De enige die wist te profiteren was Londen. Daar kwam in 2000 de figuur van de burgemeester terug nadat die in 1986 door de Tories was afgeschaft. Niet dat de burgemeester van Londen sindsdien over veel macht beschikt. In Groot-Brittannië is deze vanouds sterk gecentraliseerd. Maar wie spreekt namens tien miljoen Londenaren doet er toe. Heel anders verging het de rest van het land. In het noordoosten stemde men tegen het voorstel van de regering, en ook andere landsdelen eisten grotere bevoegdheden. Dat betekende voor deze gebieden twintig jaar vertraging. Ondertussen ging het Londen economisch voor de wind, terwijl de rest van het land achteruit kachelde.
Groeiende regionale ongelijkheden leidden er uiteindelijk toe dat latere – conservatieve – regeringen zich alsnog gedwongen zagen decentralisaties door te voeren. Maar deze staan geheel in het teken van de schrijnende ongelijkheid. Bright: “Het poor are weak, the rich are strong, and London is mighty.” Twee regionale deals mislukten en een derde bleef hangen op aanvullende eisen. Het gevolg was dat pas na 2017 regionale burgemeestersverkiezingen werden gehouden. Het is waar, ook in Londen groeien de problemen. Maar de burgemeester van Londen kan nu niets meer zeggen. Bright citeert een kamerlid dat stelt dat de regionale decentralisatie onder de conservatieve regering neerkomt op een decentralisatie van beschuldigingen. “Devolution has been used by Westminster to create whipping boys for their failed policies.” Hij concludeert dat decentralisatie alleen werkt als deze oprecht is en als ze door krachtig regionaal leiderschap wordt ingevuld. Alleen dan kan de groeiende tegenstelling worden gekeerd. Mensen zijn heus niet achterlijk. Die zien heel goed dat hun bestuurders moeten uitvoeren wat in Westminster is besloten. Dat bleek weer tijdens de pandemie, dat was een beschamende vertoning. En Westminster, dat is Londen.
“‘s Nachts is het soms net alsof je door een hoerenbuurt loopt.” Aan het woord is Henk Buitjes, garnalenvisser in Zoutkamp, Groningen. Hij heeft het over de Noordzee. Waar hij op doelt zijn al die rode lampjes van de windmolens op zee. Zoals die van het Gemini windpark vijftig kilometer boven Ameland en Schiermonnikoog. Vroeger viste hij daar, maar dat kan niet meer. Als hij ‘s winters naar het noordoosten vaart is het ‘windpark, windpark, windpark’. Vroeger waren de nachten op zee nog donker, maar nu niet meer. Altijd wel ergens knipperlichten. Richting Duitse bocht en boven Helgoland kan hij nu niet meer komen vanwege een paar honderd hectare windmolens. En in de zuidelijke Noordzee, weet hij, komen er nog veel meer. Hij noemt vissen op de Noordzee een ‘kruip-door-sluip-doorbezigheid’: laveren tussen windmolenparken, olieplatforms, drukbevaren scheepsroutes, militaire oefenterreinen en beschermde natuurgebieden. Er is, zucht hij, geen vrije zee meer. En het veranderde allemaal in zeer korte tijd. Ik lees het in Gasland (2018), een boek van Louis Stiller, inwoner van het Groningse Warffum. Over tien jaar, schrijf deze, zal een kwart van de Noordzee uit industriële bouwwerken bestaan. Nog vijf jaar dus…
Over de toekomst van de Noordzee is de garnalenvisser duidelijk: “Dan ziet het eruit zoals je soms in sciencefictionfilms ziet: vol drijvende obstakels.” Uit deze en andere toekomstverhalen doemt bij Stiller het beeld op van een landschap waar zijn ‘haren recht van overeind gaan staan’. “Als we kiezen voor duurzame-elektriciteitsopwekking, dan zal er een zilverblinkend landschap van zonneweides en windturbines ontstaan, zowel op zee als land, veelvuldig doorsneden met enorme hoogspanningskabels.” Waarna hij de vraag stelt: ‘willen we dat?’ Voor een indruk verwijst hij naar de Groningse Eemshaven. Er staan daar drie elektriciteitscentrales. Alleen al door de grootste – een kolengestookte centrale onder bijmenging van biomassa – kan bijna een derde van alle Nederlandse huishoudens van stroom worden voorzien. Maar steenkolen stoken is met ingang van 2030 verboden. Stiller hoort een verhaal aan over waterstof. Is groene waterstof dan de heilige graal? Zijn lezers drukt hij op het hart dat ze moeten nadenken over hun toekomst en de toekomst van energie, ook al is iedereen in shock omdat het eenvoudig te groot is, te veel, te afwijkend. Klagen over windmolens? Er komen er nog veel meer. “Als we niet oppassen zit heel Nederland over dertig jaar in dezelfde problemen als Groningen nu.” Dat schreef hij nog voordat de oorlog in Oekraïne was begonnen.
In Turkije heeft de regering de inspectie en het bouwtoezicht in het verleden geprivatiseerd. Met rampzalige gevolgen, zo blijkt tijdens de recente aardbeving in het zuidoosten van het land. Iedereen is razend op de regering. In Nederland heeft de regering de inspectie ruim tien jaar geleden overgedragen aan de lagere overheden. Volgens oud-inspecteur ruimtelijke ordening John Henssen is onze leefomgeving daardoor in gevaar. Zijn wij nu ook woedend? In NRC Handelsblad van 1 december 2022 trok Henssen, inmiddels gepensioneerd, aan de bel. In een paar jaar tijd zag hij het Nederlandse landschap ingrijpend veranderen: “distributiecentra verrezen, de landbouw werd nóg intensiever, energieslurpende datacenters rukten op, er kwamen nieuwe woonwijken dicht bij snelwegen.” Nog meer zorgen maakt hij zich over de dingen die niemand ziet, maar die wel spelen. Belangen worden niet meer goed beschermd, de verantwoordelijkheid wordt bij de wethouder en gedeputeerde gelegd, burgers moeten nu alert zijn en stevig aan de bel trekken, er ontstaat rechtsongelijkheid, niemand controleert nog of gemeentelijke plannen stroken met nationale doelen. Al in 2018 publiceerde de Inspectie Leefomgeving en Transport een zorgelijk rapport hierover, maar dat werd niet geopenbaard. Pas bij de kamerbehandeling van de Omgevingswet in 2020 kwam het naar buiten.
Nog zoiets: de afgeschafte inspectie waren de oren en ogen van de minister van ruimtelijke ordening. Trends werden door haar het eerst gezien. Ook al is er weer een minister terug (want ook die was afgeschaft), die kan, althans volgens Henssen, door het ontbreken van centrale inspectie nog steeds niet weten wat er in het land gebeurt. En het erge is: “Er is geen plan meer voor de inrichting van het land.” Iedereen maakt tegenwoordig zijn eigen plannen. “Net nu er plannen moeten komen om op grote schaal nieuwe woningen te bouwen en de landbouw opnieuw in te richten, net nu de problemen met droogte, wateroverlast en verzilting steeds nijpender worden, ontbreekt de regie.” Grondoorzaak van dit ernstige tekortschieten is de politieke wens, al jaren, om alles sneller en eenvoudiger te maken. Terecht wijst Henssen op het feit dat ruimtelijke ordening juist steeds complexer wordt. Nederland wordt gewoon voller. Hoe kan je dan de eenvoud willen en de complexiteit willen reduceren? Henssen: “Dat moet je niet willen.” Complexiteit, schreef ik in Er was eens een stad (2021), is juist het studieobject van ruimtelijke planning. Daarom ook bestaan er geen eenvoudige oplossingen en wordt er aan universiteiten wetenschappelijk onderzoek naar ruimtelijke planning gedaan. Is iedereen nu voldoende gealarmeerd? Er naderen immers verkiezingen. En er is een leefomgevingswet in de maak die alles eenvoudig maakt. Gevaarlijk is het.
In 2020 verscheen bij uitgeverij Pluim De wilde wereld, een boekje van schrijver en journalist Sanne Bloemink over een nieuwe relatie met de natuur. Naar zo’n nieuwe relatie ben ook ik op zoek, dus ik las het met belangstelling. Waarom is dit onderwerp zo belangrijk? Omdat we zijn losgezongen van onze omgeving. Ook Bloemink zelf weet niet hoe ze een relatie met de aarde aan moet gaan. Ze woont in Amsterdam, heeft tien jaar gewoond en gewerkt in New York, las liever boeken en sprak vriendinnen, ze kan amper een beuk van een eik onderscheiden. Ook zij besefte dat pas als we de band met natuur en landschap weten te herstellen, er een einde komt aan de gedachteloze destructie van onze leefomgeving. Alleen dan verandert namelijk ons gedrag. Tot zo lang zal het verlies van biodiversiteit gewoon doorgaan, ongeacht welke ruimtelijke ordening we ook bedenken. Daarom trok ze erop uit, niet het landschap in, maar langs wetenschappers, kunstenaars en schrijvers die zoeken naar nieuwe perspectieven op de omgeving. Ze sprak en schreef met Theun Karelse, Jonathan Ledgard, Lars Hein, Robert Costanza, John Anderson, Clive Hamilton, Frans de Waal, Radhika Nagpal, Suzanne Simard, Stefano Mancuso en vele anderen. Ik vermoed vanwege de pandemie was ze gedwongen de gesprekken op afstand te voeren.
Ergens halverwege schrijft ze: “Dit besef en gevoel van verbondenheid kan een motor worden die mensen in beweging brengt en hen aanzet tot collectieve actie, tot politieke actie.” Ze noemt het een politieke keuze om je hiervoor open te stellen. Zij wil het in ieder geval proberen. Maar waarom gebruikt ze de metafoor van de motor? Ze haalt Einstein aan, die ooit heeft gezegd dat als wij als mensheid willen overleven, we onze cirkel van compassie zullen moeten uitbreiden tot alle levende wezens en de hele natuur. We zitten gevangen in een beperkt bewustzijn. We zien alleen onszelf, onze familie en onze vrienden. Hij noemde dat een optische illusie, een waanvoorstelling, een gevangenis. Ik weet zeker dat onze moderne, naoorlogse manier van leven dat beperkte bewustzijn nog verder heeft ingeperkt, hoeveel meer kennis we inmiddels ook hebben verzameld. De meeste geleerden die Bloemink sprak geloof ik daarom ook niet in de zin van: mij heeft ze na het lezen van haar rondgang allerminst overtuigd. Mijn gedrag gaat zo echt niet veranderen. De fundamentele cultuuromslag die noodzakelijk is, die radicaal andere blik op onze rol in de natuur komt waarschijnlijk heel op een heel andere manier tot stand. Hoe dan wel? Hoe stelt een mens zich werkelijk open? Dat lijkt mij de kern van de zaak. Daarover gaat binnenkort mijn Groningse oratie.
En dan nu de politiek. Op 15 maart, dus over een maand, zijn er de Statenverkiezingen. Vooruitlopend daarop publiceerden acht natuur- en milieuorganisaties in Noord Nederland het manifest ‘De kracht van het Noorden’. Met hun ‘wenkende perspectief’ vestigen ze de aandacht op natuur, landschap, ruimte en een schoon milieu in de provincies Friesland, Groningen en Drenthe. Optimistisch schrijven ze te geloven in ‘hernieuwde bondgenootschappen’ tussen natuur en landbouw, landschap en verstedelijking, woningbouw en mobiliteit. Economische groei zou te verzoenen zijn met open ruimte, natuur en landschap. De bijgevoegde kaarten moeten dit aantonen. De tekst verwijst naar de zogenoemde gebiedsprocessen die dit jaar in de drie provincies starten rond het rijksprogramma Landelijk Gebied. Daar moet ‘een ruimtelijke puzzel’ worden gelegd – een grote transitie die nog het meest lijkt op de roemruchte ruilverkavelingen. In Mandefjild, bij Bakkeveen, namen de Commissarissen van de Koning het beleefd in ontvangst, het moet vroeg in de ochtend zijn geweest, want de zon kwam net op. Dat mooie zonnetje in de vrieskou was een onverwacht cadeau dat fraaie foto’s opleverde. Iedereen blij. Zou het dan toch nog goed komen?
Nog niet zo lang geleden reden de boeren met hun trekkers de deuren van de provinciehuizen plat. Nog steeds hangen overal in het landelijk gebied vlaggen ondersteboven, ook in Noord Nederland. Maar het gekke is dat het manifest zich eerder richt op ‘Bouwsteden voor een Deltaplan’, een bestuurlijk stuk uit het noorden dat gericht is aan Den Haag met het doel om de gelden voor de Lelylijn binnen te slepen. De natuur- en milieuorganisaties kiezen daarentegen voor betere OV- en fietsverbindingen tussen de kernen in het noorden zelf. “Wij maken ons zorgen wanneer noordelijke bestuurders de aanleg van de Lelylijn en de daaraan gekoppelde woningbouwopgave positioneren als dé oplossing voor Noord-Nederland.” En nu komt het tragische. De miljarden voor de Lelylijn zijn een kabinetskwestie, met de ministeries van Financiën, Infrastructuur en Binnenlandse Zaken (wonen) in de lead, de transitie van het platteland is een zaak van het ministerie van Landbouw. Maar dat laatste departement heeft alles uitbesteed aan de provincies, die er danig mee worstelen. De organisaties vinden dat dit geen ‘parallelle trajecten’ mogen zijn, maar dat zijn ze wel. Sterker, alle bestuurlijke energie in het noorden gaat op dit moment naar de miljarden van de Lelylijn, de rest zien ze later wel. Ook de betere OV- en fietsverbindingen in het noorden zijn een zaak van de provincies zelf, door hen te bekostigen. Zou de opkomende zon bij Mandefjild hier iets aan hebben veranderd? Arm landschap.
Trage Wegen is een vereniging in Vlaanderen, opgericht in 2002, die tot doel heeft het netwerk van wandelpaden te verkennen, te versterken en te behartigen. Ze beschouwt zo’n netwerk als de hefboom naar een duurzamere manier van leven. Het gaat haar om ‘traag verblijven’, ‘vlotte stromen’, ‘fortuinlijk op pad’, ‘florerende routes’ en ‘groenblauwe wandelpromenades’, liefst landsdekkend, dus in alle gemeenten. Daartoe bundelt ze het werk van meer dan vijftig verenigingen en organisaties die alle lokaal werken, want alles gebeurt van onderop. Een traag netwerk voor voetgangers en fietsers uitbouwen, zo lees ik op de website, begint met een inventarisatie van alle wandelpaden. “Samen met het lokale bestuur tekenen we vervolgens een wensbeeld uit van het traag netwerk. Met ruimte voor burgerinspraak.” Daarna start de realisatie. “Voor steden en gemeenten die hierna direct aan de slag willen, onderhandelen we met eigenaars en landgebruikers en maken we ontwerpen. Met extra aandacht voor onze stokpaardjes: ontharding en ecoversterking.” Op de website staan kaarten van alle geïnventariseerde paden, dus vink aan je eigen buurt en begin gewoon met lopen.
Ongeveer 68% van Vlaanderen is nu nog open ruimte. Per dag verdwijnt echter 6 hectare. “Twaalf voetbalvelden zijn dat.” Het netwerk van trage wegen is er om aan dat verlies weerstand te bieden. Zo’n werkwijze lijkt misschien boterzacht, maar is tegelijk heel concreet. Bovendien is er sinds kort wetgeving (decreet op de gemeentewegen) die gemeenten verplicht om gehoor te geven aan burgers die verwaarloosde of afgesloten paden weer in gebruik willen nemen. Zo wordt er niet alleen verder gebouwd aan het netwerk van paden, ook wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing, waarbij water en groen een hoofdrol spelen. Daardoor verandert het landschap ten gunste van de wandelaar. Wat verder opvalt is dat kaarten een belangrijke rol spelen in het werk van Trage Wegen. “Het zijn instrumenten om gegevens te verzamelen, te analyseren, te ontwerpen, om collectief besluiten te nemen en te communiceren. En kaarten maken is waar we goed in zijn.” Door hele goede kaarten te maken wordt niet alleen het wandelen zelf gestimuleerd, door de toepassing van GIS (geografische informatiesysteem) lukt het de kaartenmakers van Trage Wegen ook om parallelle ruimtelijke vraagstukken en uitdagingen geïntegreerd in ogenschouw te nemen. “En we experimenteren met onvermoede en innovatieve toepassingen van verrijkte cartografie.” Een lichtend voorbeeld is deze club voor Noord-Nederland.
reacties