Geweldig leuk boek over wandelen heb ik gelezen. Het is geschreven door de Amsterdamse journalist John Jansen van Galen. Titel: Wandelparadijs Nederland (2018). In dit nieuwe boek, uitgegeven bij Balans, doet Jansen van Galen, die al zestig jaar wandelt, verslag van meer dan 500 wandelingen die hij de afgelopen veertig jaar heeft gemaakt. Hij vindt, schrijft hij, Nederland het mooiste land om in te wandelen. Sterker, volgens hem wordt het alleen maar beter. “Wie denkt dat Nederland er voor de wandelaar niet op vooruitgaat, is een zwartkijker of heeft zijn ogen in zijn zak.” Het is een boude stelling, maar goed, enthousiaster kan iemand toch niet zijn? Had ik net een stuk voor De Groene Amsterdammer geschreven over hoe achteloos planners omgaan met wandelpaden en hoe bedreigd het wandelen hier is. Ook analyseerde ik waardoor dat volgens mij komt en wat we zouden moeten doen om dit te veranderen. Komt daar een geoefende wandelaar die al mijn somberheid bestrijdt. En dat schreef hij al vijf jaar geleden. Daarom terug naar Jansen van Galen, die het volgende noteert: “Steeds meer landgoederen en uiterwaarden worden opengesteld, telkens andere trajecten beschreven of gemarkeerd. En vele wandelpaden doorsnijden ook ‘nieuw land’. Nederland is een waar wandelparadijs.”
Vroeger, aldus Jansen van Galen, stonden overal bordjes met ‘verboden toegang’, maar tegenwoordig zie je bijna overal bordjes met: ‘opengesteld’. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hebben de afgelopen decennia in Nederland steeds meer gronden verworven en hun terreinen voor bezoekers met gemarkeerde paden ontsloten. Ook in het rivierenlandschap is de afgelopen decennia veel veranderd. Moest je vroeger op de geasfalteerde weg op de dijk blijven, tegenwoordig kan je als wandelaar de uiterwaarden betreden. Vervolgens struin je door de nieuwe natuur. Met dank aan Plan Ooievaar en het programma Ruimte voor de rivier. Je moet het dus over een lange termijn bekijken, bijvoorbeeld een heel mensenleven, en dan besef je dat het allemaal stukken is beter geworden. En ook, vervolgt Jansen van Galen, met de smartphone hoef je geen geoefende kaartlezer meer te zijn. Het wandelen is zoveel makkelijker en toegankelijker geworden. Hij noemt Wandelnet en Wandelzoekpagina en ook Gegarandeerd Onregelmatig. Stop maar, toen ik het las, gaf ik me direct over. Inderdaad, wandelen mag zich in een geweldige belangstelling verheugen. En druk is het nog altijd niet. “Laat ons gelukkig prijzen met wat we als wandelaars in Nederland nog, en in zo ruime mate hebben: een gevarieerd landschap, uitgestrekte natuurgebieden en een stil platteland.” Wie door Nederland wandelt, ziet een ander, mooier land. Kijk, zo moet je de Nationale Omgevingsvisie schrijven: vanuit het landschap, als geoefende wandelaar.
Afgelopen maandag nam ik de trein naar Assen. Daar stapte ik over op de bus naar Drachten. Die zette me een half uur later af langs het Veenhuizerkanaal. Van daaruit liep ik naar het gevangenismuseum. Het lag een kleine twee kilometer verderop verscholen achter de bomen. Het jaarlijkse Gezondheidsfestival, dat tot doel heeft de slag van zorg naar gezondheid te maken, had platform HiNoord dit keer in Veenhuizen georganiseerd. Het parkeerterrein bleek afgeladen vol, op de aanvoerwegen stonden overal wild geparkeerde auto’s in de berm. Fietsen zag ik niet. Alle duizend deelnemers leken met de auto te zijn gekomen. Ik dacht, ik wil niet in een zaaltje spreken waar het publiek op stoelen zit te luisteren. Laat ik gaan bewegen. Mijn onderdeel in het programma bestond daarom uit wandelen. Welgeteld één deelnemer meldde zich bij mij, van de 1000 aanwezigen. Met haar liep ik traag het dorpje uit, richting Fochteloërveen, en onderweg maakten we kennis. Toen we het kanaal overstaken brak zowaar de zon door, het werd nog heerlijk warm. We betraden een rustig bos, dat overging in varens en berkenbomen. Na een half uur praten en wandelen kwamen we aan de rand van het uitgestrekte hoogveengebied, waar door Natuurmonumenten gestreden werd tegen de verdroging, waarna we via een lange omweg weer in Veenhuizen terugkeerden. Een kleine tien kilometer lopen, meer was het niet. Onderweg hadden we een prachtig tweegesprek over gezondheid, wonen, werken en afstanden, nabijheid van natuur, dagelijks bewegen, vakanties, ontspanning, rust, maar ook over ziek worden door Corona.
Terug in de drukte van het festival kreeg ik een folder in handen gedrukt die speciaal ter gelegenheid van het evenement was gemaakt. Die ging over de transitie van zorg naar gezondheid, een transitie die in Noord-Nederland ‘versneld’ moet worden uitgevoerd. “Noord-Nederland versnelt voor gezondheid”, luidde de kop. En: “Het kan zo niet langer”” En ook: “Wat kunnen we nu al doen?”, waarna “voorbeelden van noordelijke versnellingen” volgden. Alles in de folder bleek snel te moeten en het moest ook allemaal heel anders. De voortdurende herhaling van moeten veranderen en versnellen maakte me bij het lezen neerslachtig. Waar was ik in verzeild geraakt? Ik haakte definitief af bij “versnellen met een festival”. Want zo’n festival, luidde het, geeft het gevoel voor een gezamenlijk doel, en dat doel is: “het versnellen van de transitie”. Festivals moeten ontspannen, aan het denken zetten, inspireren. Ik vroeg me af waarom ik er volgend jaar weer bij zou zijn. Het gaat niet om versnellen. Als het om onze gezondheid gaat, dan moeten we juist vertragen. Het tempo in Noord-Nederland ligt gelukkig nog altijd lager dan in de Randstad, maar als je de folder leest gaat het noorden de jachtige Randstad achterna. Toen ik terug naar de bus liep, schoten de auto’s me toeterend voorbij, want iedereen moest weer snel naar huis, naar de kinderopvang, boodschappen doen, de was draaien. In Noord-Nederland gaat iedereen met de auto, de woon-werkafstanden zijn relatief groot. Dus gaan we jagen. Van dat jachtige bestaan worden we dus ziek.
Op 13 september jongstleden kuierden Maarten en Vincent van Rossem op hun gemakje door de gemeente Emmen, Zuidoost Drenthe. Hun nieuwe NTR-programma De broeders Van Rossem op TV had zowaar een thema deze keer: energielandschappen. Eerst was er de turf. Turfsteken in de Zuidoosthoek van Drenthe was nog tot rond 1970 hier staande praktijk, maar al snel werd ze ingehaald door oliewinning in de buurt van Schoonebeek. Het was dikke, stroperige olie, beslist niet makkelijk te winnen, maar met ja-knikkers lukte het. De Nederlandse Aardolie Maatschappij werd er rijk mee. Het was goedkope energie voor de Randstad. En de Emmenaren zelf? Ach, die leefden in plaggenhutten. Maarten en Vincent vonden de plaggenhut vooral symbolisch en Vincent noemde het verhaal mythisch. Een symbool van wat? Van armoede. Ooit vereeuwigd door de prutser Vincent van Gogh toen hij twee maanden door Zuidoost-Drenthe had gezworven. Maar de plaggenhut in Bargerveen waarin ze plaats namen, vonden ze maar een luxe. Daar kon je zo een vakantiehuisje van maken. Werd je snel rijk. Volgens Maarten was de veenderij ooit, heel even, een lucratieve business geweest, dat was in en kort na de Eerste Wereldoorlog. De wereld smachtte toen naar energie en steenkool was er even niet. Toen die later weer in overvloed voorradig was, ging het met de turfwinning snel bergafwaarts. Vincent zei dat hij graag net zo beroemd wilde worden als Van Gogh. Moest hij niet ook een roman gaan schrijven? De twee heren hadden het vooral over armoede, geld verdienen, snel rijk worden.
Even zag ik het huis waarin ik opgroeide voorbij komen, want de architect Arno Nicolai werd door Vincent uit de vergetelheid gehaald en mijn ouders woonden in een hele prettige woning die Nicolai voor het fabriekskader van de AKU kort na de oorlog had gebouwd. Maar zo heel bijzonder vond Vincent het oeuvre toch niet. Wel probeerde hij de paar flats van Nicolai in de Emmermeer vergeefs van de ondergang te redden. Hij hamerde erg op de architectuur, terwijl hij de stedenbouw had moeten roemen. Dat kwadrant met hoog- en laagbouw in het vrije veld, vlak bij het publieke zwembad waarin ik als kleuter nog gepootjebaad heb, was tot stand gekomen in een voorbeeldige samenwerking van Fred Zandvoort en Arno Nicolai. De jonge bestuurder van de woningbouwvereniging maakte er echter korte metten mee. Helemaal op het eind van de uitzending vroegen de broeders zich nog af hoe het nu verder met Zuidoost Drenthe moet nu alle olie en turf op zijn en de hele streek is geplunderd. Terwijl de twee oreerden zagen we velden zonnepanelen, afgewisseld met windmolens in de buurt van Coevorden. Nog meer energie? Nee, het bleek anders. Maarten en Vincent dachten zich een toekomst voor Emmen als woonoord voor bejaarden uit het Westen. Waarop de twee bejaarden zich haastig uit de voeten maakten, terug naar het mooie Texel.
Veertig jaar na Tokyo-Ga (1985) is Wim Wenders (1945) terug met een film die zich afspeelt in Tokio. Perfect Days blijkt opnieuw een lofzang op de Japanse megastad, en weer is de camera gericht op het alledaagse leven. Dit keer is de hoofdpersoon niet de stad zelf maar een inwoner, een best wel vreemde held in het verhaal dat Wenders ons wil vertellen. De zestiger Hirayama woont in een klein appartementje in Sumida, maakt overdag openbare toiletten schoon alsof het elke dag de eerste keer is, leest ‘s avonds op zijn futon Faulkner en Highsmith, kent een grote innerlijke discipline, geeft niet om dure spullen en maalt niet om afwisseling of avontuur, koestert juist de dagelijkse cyclus van opstaan, werken, eten en slapen, vouwt zijn futon op, sleept die naar een hoek, knipt zijn snor bij, poetst zijn tanden, kweekt stekjes in zijn kamer, verricht elke handeling met grote aandacht, geniet van oude bomen, een boeddhist zou zeggen: hij is aanwezig. Spreken doet hij bijna niet, daardoor hoort en ziet hij juist alles. De weinige dingen die hij bezit, behandelt hij met groot respect, hij is doodgelukkig met zijn cassettebandjes, analoge fototoestel, tweedehands boeken. Ook laat hij zich niet opjagen. Slechts eenmaal raakt hij in paniek als zijn hulpje er onverwacht de brui aan geeft en hij tot laat in de avond moet zwoegen. Hij ziet en geeft om iedereen, staat geld af als het moet, biedt zijn slaapplaats aan als zijn nichtje onverwacht komt logeren. Wenders brengt het allemaal met groot geduld in beeld. Wat wil hij ermee zeggen?
Gevraagd naar de keuze van zijn onderwerp antwoordde Wenders dat hij een film wilde maken over de dienstbaarheid van de Japanners en hun wens bewust deel uit te maken van de gemeenschap, zeg maar beschaving. Het stelsel van fraaie en perfect schoongehouden openbare wc’s vond hij daar een voortreffelijke illustratie van. “I was amazed how much ‘toilets’ can be part of everyday culture, not just an almost embarrasing necessity.” Een groot deel van de film speelt zich inderdaad af in en rond de openbare toiletten van Tokio. Ik moest denken aan de recente inspanningen van China om het platteland te ontwikkelen door middel van een nieuw stelsel van openbare toiletten. Deze ‘toilet revolution’ begon in 2015, toen Xi Jinping aankondigde dat de hygiënische omstandigheden op het platteland ingrijpend moesten verbeteren. In de eerste twee jaar werden 71.000 toiletten gerealiseerd ter waarde van 3 miljard dollar. In de praktijk blijken de meeste echter door het ontbreken van waterleidingen en rioleringen droog te zijn: de fecaliën worden dan in een diepe put verzameld. Ik heb ergens gelezen dat de dorpelingen ze daarom vaak liever niet gebruiken. Nee, dan India. De onlangs overleden Bindeshwar Pathak was een sociale hervormer die een eenvoudige wc met zuinige waterspoeling ontwikkelde die zelfs president Modi ertoe bracht toiletten op het Indiase platteland te verkiezen boven tempels (The Economist 26 augustus 2023). Een Chinees gezegde luidt: “A material civilisation is judged by how well the kitchen is equipped, while a spiritual civilisation is judged by the state of the toilet.” De ‘toilet revolution’ is nog verre van perfect, maar Perfect Days laat de mogelijkheden zien van wat in China en India wordt nagestreefd en wat in China bekend staat als ‘ecologische beschaving’: schoon water, hygiëne, sociaal gedrag.
Afgelopen weekeinde bezocht ik Film by the Sea in Vlissingen. Eentje die ik niet makkelijk vond uit te zitten maar toch helemaal heb gezien, was Sira, een film van de Afrikaanse cineaste Appoline Traoré. Geweld, wrede onderdrukking, angst en wraak in de Sahel, met een vrouwelijke heldin als hoofdpersoon, zoiets was niet mijn eerste keuze. Maar de beginbeelden waren ronduit schitterend: een stoet kleurrijke nomaden zwerft op kamelen door een diep-gele, immens lege woestijn. Ik dacht aan Bruce Chatwin en zijn belangstelling voor het nomadische leven, afgezet tegen het zielloze materialisme van onze moderne beschaving. Wat een schoonheid, deze Fulani. Ook de bedwelmende documentaire van Werner Herzog over de Fulani had ik onlangs in Eye gezien (Herdsmen of the Sun, 1989). Circa tien miljoen van hen zwerven nog altijd als nomaden door de Sahel. Opnieuw genoot ik van de beelden. Maar de moderne beschaving liet niet lang op zich wachten: hij kwam op pickup-trucks, bevolkt met jonge mannen met machinegeweren. Ze waren van de Boko Haram. De nomaden, ofschoon allen moslim, stierven in de eerste tien minuten. Weg Fulani, althans de mannen. Daarna begon de vrouwelijke wraak.
Voor de Burkinabese Traoré was het maken van Sira moeilijk, ‘een lange reis’, vertelde ze. Toen in juni 2022 jihadisten in haar moederland een dorp hadden uitgemoord, voelde ze het als haar missie om over dit onrecht een film te maken. In het interview laat ze weten dat ze daarbij met het nomadenvolk zelf wilde werken, met de vrouwen in de eerste plaats. Iedereen, zegt ze, denkt dat de islamisten Fulani zijn, maar dat is niet zo. Nomaden zijn heel normaal in Burkina Faso. Ze leven doorgaans vredig naast de sedentaire boeren. “I did not want to insult or create villains of any group.” Haar opnamen begon ze in het noorden, maar al snel bleek het daar onveilig, waardoor ze moest uitwijken naar Mauritanië. Drie maanden lang leefde ze met haar acteurs in een woestijn die ze niet kende. Toen ze aankwam had het daar vijf jaar niet geregend, de temperatuur kon gemakkelijk oplopen tot 50-55 C.; zelfs de camera moest worden afgedekt en gekoeld. Maar toen ze begon met schieten viel ineens de regen. Het landschap is voor haar beslist geen bijkomstigheid. Gedurende de hele film dringt het zich aan je op. Het geweld wilde ze juist heel bewust in een schitterend leeg landschap situeren. En de stilte van de woestijn moest alles nog gruwelijker maken. In de film hoor je inderdaad geen muziek, wel wind, of gewoon helemaal geen geluid. Juist die combinatie van landschap, stilte en aanhoudend of eigenlijk dreigend geweld, die put je uit. Maar uiteindelijk overleven de nomaden, althans Sira, een Afrikaanse Odysseus.
Susannah Clapp heeft gelijk. In Patagonia (1977) van Bruce Chatwin is ‘dazzling and worrying’. Ik las het boek de afgelopen week. Clapp haalde in 2017 in The Guardian herinneringen op aan zowel boek als schrijver. Dat deed ze vanwege het verschijnen van de Vintage-editie. En ik las het omdat ik op zoek ben naar een stijl van verslaglegging van mijn wandeltochten door Noord-Nederland. Hoe leg je tegelijk landschap en gesprekken met mensen vast? Zoiets vereist een sterke vorm. Het verslag van Chatwin van zijn reis door Patagonië is inderdaad bijzonder. Clapp noemt het: “A collage of histories, sketches, myths and memories, with short scenes glinting towards each other, without judgment, conclusion or, often, links. Chatwin said he was trying to make a cubist portrait. It is paradoxical, in content and in style. The syntax is snappy but the vocabulary is orchidaceous.” Mythes en herinneringen spelen in het meesterwerk een belangrijke rol; de mensen die hij opvoert zijn alle extreem. Of de toon werkelijk bits is weet ik niet, maar ze is wel scherp, want de meer dan negentig hoofdstukken zijn alle ultrakort. Maar wat een mooi en rijk taalgebruik! En wat een verbeeldingskracht! Bedoelt Clapp dat met ‘orchidaceous’? “It holds back from intimate revelation.” Zeker. En dat overtuigt de lezer nou juist. In Patagonia was Chatwins eerste boek. Hij zou ermee doorbreken.
Al op zijn 18e ging Chatwin werken bij Sotheby’s. Volgens Clapp was hij binnen korte tijd een connaisseur van impressionistische en moderne kunst. En hij kon erg goed kunst verkopen. Daarna studeerde hij archeologie in Edinburgh, maar zijn studie maakte hij niet af. Liever ging hij stukjes voor de krant schrijven. Hij was toen 30. En toen, in 1976, kwam Chatwin bij Clapp op bezoek in Londen met zijn reisverslag. Ze werkte op de uitgeverij en las zijn manuscript. Het was dik en het leek wel een roman. Daarna begon het moeizame redigeren. Elke regel werd in haar flat bij Regent Park ontleed en aan de schrijver hardop voorgelezen. Ongeveer een derde deel zou uiteindelijk door haar worden geschrapt. Clapp zorgde er vooral voor dat het soepel leesbaar werd. Misschien is dat wel de belangrijkste les: zorg voor een hele goede redacteur. Wat ze vooral in het werk van Chatwin bewonderde? “He made you see different things and look at things differently. It was not works of art in galleries that interested him so much as objects, particularly those from which a story could be extracted.” Ze noemt dat ‘visual generosity’. Kijk, dat is nou precies wat ik zoek.
Vier jaar geleden lanceerde de Chinese provincie Zhejiang een strategie voor cultureel-toeristische ontwikkeling gekoppeld aan een viertal wandelpaden. Ze verwijzen alle naar Chinese dichters uit de Tang dynastie. Zhejiang is overwegend bergachtig, bosrijk, een echte landelijke streek, gelegen ten zuiden van Shanghai aan de Oost-Chinese Zee. Een van de vier poetry roads volgt de rivier van Hangzhou naar Taizhou over een afstand van liefst 190 kilometer. Dit is de Road of Tang Poetry in Eastern Zhejiang. De andere drie zijn de Grand Canal Poetry Road, de Landscape Poetry Road en de Poetry Road along Qiantang River. Het is de bedoeling de historische wandelpaden te herstellen en te gebruiken om belangrijke poëtische culturele symbolen met elkaar te verbinden. We hebben het dan over landschappelijke symbolen uit meer dan 1500 klassieke gedichten die dateren van zo’n 1300 jaar geleden. Veel van deze gedichten hebben het unieke Chinese landschap tot onderwerp en vaak verwijzen ze naar het werk van de dichter Xie Lingyun (385-433). Bedenk daarbij dat de regio ook geboortegrond is van Chinese opera, kalligrafie, het Chinese boeddhisme, Taoïsme en de theeceremonie. “The culture of the Poetry Road gathers the wisdom of ancient sages, displays the ecological picture of Zhejiang’s poetry, reflects the unique regional style of the south of Yangtze River, and highlights the significant historical, cultural, social, and contemporary values.” Cultureel toerisme wordt beoogd, ja van de strategie wordt veel economisch voordeel verwacht. “Emphasis is now being put on creating a regional brand and turning it into driving force for regional development.”
Mijn oog viel op een recent onderzoek naar de ruimtelijke karakteristieken van de Road of Tang Poetry in Eastern Zhejiang, gepubliceerd in Heritage Science (2022, 10). Het artikel bevat analyses van de honderden gedichten en hun verwijzingen naar het lokale landschap, maar ook reconstructies van de zeventig voetpaden die de vele dichters 1300 jaar geleden hebben gelopen. Liefst 1593 gedichten werden geanalyseerd. Beschrijvingen van 79 plekken werden teruggevonden, maar ook van 47 natuurlijke landschappen, waarvan 36 bergen en 11 waterpartijen, voorts 72 boeddhistische tempels, 1 Taoïstische tempel, 14 grotten, vier woonplaatsen van historische beroemdheden, negen plekken waar legendes hebben gespeeld, zeven plekken van folkloristische specialiteiten. Me dunkt, dat is veel. Maar werkt het ook als toeristisch concept? Onlangs verscheen een artikel van Wei Xia in Education Reform and Development (maart 2023) die met name de werking van de Road of Tang Poetry in Eastern Zhejiang tussentijds evalueert. Diverse reizen maakte de auteur tussen 2020 en 2021 om landschap, architectuur en toeristische infrastructuur te bekijken. Het resultaat stelde teleur. De toeristische ontwikkelaars zijn volgens haar vooralsnog blijven steken in slogans, er heeft (nog) geen werkelijke integratie plaatsgevonden tussen dichtkunst, spirituele achtergrond en toeristische ontwikkeling. Op het eind doet ze aanbevelingen, maar ik betwijfel of men ze moet opvolgen. Een terughoudende, landschappelijke aanpak zou mijns inziens te prefereren zijn. Maar jongens, wat een uniek gegeven!
Als het om de revitalisering van het platteland gaat, loopt China, denk ik, voorop. Als gouverneur van Zhejiang (2002-2007) begon Xi Jinping al in 2005 met een revitaliseringsstrategie voor het landelijke gebied, die hij als latere president van het immense land tot nationale aanpak verklaarde en die duurzaamheid, ecologie, verfraaiing en inkomensstijging op het platteland als uitgangspunt heeft. Nederland moet er nog aan beginnen. Zijn ‘ecological civilisation’ wordt daar tegenwoordig gepraktiseerd onder de noemer ‘Double Eight Strategy’ en probeert vooral de kloof tussen stad en land te dichten. Op 15 augustus 2023 vierde China zijn eerste National Ecological Day uitgerekend in de stad Huzhou, Zhejiang, waar Xi ooit zijn revitaliseringsaanpak begon. Thema: “clear waters and green mountains are invaluable assets.” Het is de strekking van de speech die Xi als gouverneur twintig jaar eerder had gegeven tijdens zijn inspectiereis en die sindsdien in China bekend staat als Two Mountain Theory. Het bestuur van Huzhou had hij geprezen vanwege de moed om de mijnen te sluiten en in plaats daarvan de bamboeproductie te herstellen en het ecologische toerisme te promoten. In zijn vergelijking met de twee bergen had hij duidelijk gemaakt dat economische groei niet alles heiligt en dat helder water en groene bergen goud waard zijn. We zijn nu twintig jaar verder.
In Huzhou, lees ik, is een speciale bank actief die regionale duurzame ontwikkeling economisch beloont. Deze Liangshan Bank ondersteunt dorpelingen, koopt zowel verwaarloosd agrarisch land als bos op, financiert dorpsverfraaiing, investeert in bamboeproductie en helpt toeristische ondernemers met de realisatie van hun plannen. Verhoging van de kwaliteit zou in alle projecten voorop staan. Inmiddels zijn overal in de dorpen winkels geopend waar de eco-agrarische producten worden verkocht, zoals lokaal geproduceerde thee, vis en rijst. Volgens de autoriteiten hebben zeker 70.000 huishoudens geprofiteerd van de inspanningen van deze ene bank. Ook zouden jonge mensen hierin aanleiding hebben gezien om naar de dorpen terug te keren. Maar het belangrijkste is dat de waterkwaliteit sterk is verbeterd, de lucht schoner, een groot oppervlak nieuw bos is aangeplant. En wandelpaden? Zhejiang kent inmiddels een wandelpadensysteem over een lengte van 500 kilometer. Het werd in 2009 officieel geopend, maar bestaat uit zeer oude wandelpaden want het wandelen begon hier. Het enige wat men gedaan heeft is de paden markeren en een app ontwikkelen waarmee wandelaars zich kunnen oriënteren. Ik las een enthousiaste recensie: “There’s no visitor center and no parking lot for buses. Really, whoever the government officials were that created this system, they need a raise and some recognition. I’m all for it.” Op zijn foto’s is het platteland nog arm, maar dat zal niet zo blijven. “The trails won’t stay empty forever and the county is sure to develop into something more ‘modern’. But for right now, they are just about perfect.”
Vorige week overleed Wali van Lohuizen, 91 jaar oud. Ik leerde Wali eind 1984 kennen, toen hij me vroeg op het werk van zijn vader te promoveren. Zijn vader was Theo van Lohuizen, stedenbouwkundige. Zoon Wali had geografie in Utrecht gestudeerd en was in 1964 als planologisch onderzoeker bij de Nederlandse Spoorwegen begonnen. Nadat hij begin jaren ’70 de overstap maakte naar het Planologisch Studiecentrum van TNO in Delft, werd hij van daaruit midden jaren ’70 buitengewoon hoogleraar Planologisch Onderzoek aan de Technische Hogeschool Eindhoven. Zijn intreerede droeg als titel Op zoek naar onderzoek…voorbij de ivoren toren… (1977). Het ging, kort gezegd, over de hopeloze zoektocht naar waardevol onderzoek voor een verwende samenleving. De jaren ’70 waren onrustig, de besluitvorming over ruimtelijke ordening raakte gepolitiseerd, een steeds mondiger samenleving eiste inspraak, de welvaart groeide. Wat moet je dan nog als planologisch onderzoeker? Een eenduidig, wetenschappelijk onderbouwd toekomstbeeld was niet langer mogelijk. Wali citeerde zijn vader, Theo van Lohuizen (1890-1956), in wiens voetsporen hij als hoogleraar was getreden. Die had in zijn Delftse oratie ‘de eenheid van het stedebouwkundige werk’ (1947) als na te streven doel methodisch en kunstzinnig onderbouwd. Zo’n eenheid bleek dertig jaar later niet meer mogelijk.
Alle contacten die ik daarna met Wali had, gingen vooral over het werk van zijn vader. Over Theo van Lohuizen schreef ik uiteindelijk een hoofdstuk in Er was eens een stad (Pluim 2021). Over zijn eigen werk hoorde ik hem pas onlangs. Dat was bovendien volkomen onverwacht, want ik sprak in Rotterdam en hij was helemaal vanuit Laren, waar hij woonde, naar de Maasstad getoerd in zijn Canta. Hij was al bijna 90 jaar oud, hardhorend en slecht ter been. Ik zou die avond spreken over de naoorlogse nederzettingenstudie van zijn vader. We zaten in een klein zaaltje en de belangstelling was gering. Na afloop voerde hij me naar het café, waar hij liefdevol over zijn eigen carrière begon te vertellen. Natuurlijk deed hij dat omdat hij wist dat hij niet lang meer zou leven. Ik vroeg hem waar hij achteraf het meeste trots op was. Dat waren, antwoordde hij, zijn studies voor de Nederlandse Spoorwegen. Die betroffen vooral stadsgewestelijk spoorvervoer. Het stadsgewest, dat was iets nieuws in de jaren ’60. Ruimtelijke ordening kwam neer op spoorwegplanologie. Een sluitend spoorsysteem rond elk van de grote steden in het Westen, zoiets moest in Nederland nog uitgevonden worden. Ruimtelijk reken- en tekenwerk op regionale schaal voor zo’n machtige opdrachtgever, daar genoot hij van; alle latere werk was toch abstracter. Gelukkig liggen zijn planologische studies veilig opgeborgen in de archieven van HNI. Iemand zou er op moeten promoveren.
De Duitse filmmaker Werner Herzog (1942) zegt veel te danken te hebben aan zijn mentor, Lotte Eisner (1896-1983). De fragiele oude vrouw met de grote bril verschijnt in een van de introductiefilms in het Amsterdamse filmmuseum Eye, waar een grote overzichtstentoonstelling van Herzogs werk te zien is: The Ecstatic Truth. Eisner was filmhistoricus. “Ja,” zegt ze tegen hem, “jouw eerste film die ik zag was een echte Duitse film. Daarmee heb je de kloof overbrugd tussen de grote Duitse films van de jaren twintig en dertig en die in het naoorlogse tijdperk van de twintigste eeuw.” Die kloof, dat is dertig jaar fascisme; die moeten we vergeten. “Volker Schlöndorf en ik dus,” hint Herzog. “Nee, Volker is meer Frans, jij bent Duits.” Even later vertelt hij dat Eisner op een gegeven moment ernstig ziek werd. Toen hij het hoorde, pakte hij zijn rugzak en ging lopen. Hij liep bijna 900 kilometer van München naar Parijs, waar zij te bed lag. Dat was 23 november tot 14 december 1974, een hele koude winter. Herzog doorstond alle ontberingen, maar toen hij in Parijs aankwam bleek hij – 32 jaar oud – zieker dan de oude Eisner. “Het was een soort pelgrimstocht”, vertelt hij in een interview. Door te lopen hoopte hij haar te genezen. Zij leefde inderdaad nog negen jaar. Over zijn voettocht schreef hij later een boekje, Walking in Ice.
De Duitser Herzog blijkt in de ban van het wandelen. In een interview vertelt hij over de dichter Friedrich Hölderlin. Die kon pas wandelen! Bij hem sloeg zelfs de waanzin toe. Met veel liefde maakte hij later voor de BBC een film over zijn vriend en geestverwant Bruce Chatwin – ook al zo’n wandelaar -, getiteld Nomad. In the Footsteps of Bruce Chatwin (2019), met fascinerende beelden van Australië en Patagonië. Na het zien van The Ecstatic Truth bekeek ik ‘s avonds laat nog Wheel of Time (2003), een documentaire van Herzog over het Tibetaanse boeddhisme. Hoogtepunt is de voettocht van 52 kilometer door de sneeuw in een wijde cirkel rond de Kailash, een heilige berg van 6700 meter, door duizenden pelgrims. Ik zag ook pelgrims te voet de bergen van de Himalaya afdalen in de richting van Bodhgaya, India, ook al zo’n heilige plaats. Eentje vertelde dat hij er liefst drie jaar over had gedaan. Geen wonder, de ware pelgrim knielt, gaat liggen, strekt zich uit, spreidt de armen voorwaarts, staat weer op, loopt een lichaamslengte verder om vervolgens opnieuw neer te knielen, enzovoort. Ik bespeurde eelt op zijn voorhoofd. Voor Herzog is wandelen niet bedoeld als tijdverdrijf. Hem interesseert het extreme. Lopen leidt volgens hem op den duur tot extase. Door over zeer grote afstanden en onder extreme omstandigheden te wandelen stijgt een mens ver boven het alledaagse uit. Dan gaat hij dromen. Inderdaad, zeer Duits.
reacties