Gelezen in De spontane stad (2010) van Urhahn Urban Design:
Gaat het werk van stedenbouwkundigen inderdaad veranderen door de crisis? Het lijkt er op. Het boek ‘De spontane stad’ van Urhahn Urban Design doet er ferme uitspraken over. De lijn van dit Amsterdamse stedenbouwkundige bureau is al twintig jaar bestendig, maar juist nu actueel. Hij gaat ongeveer als volgt: de afgelopen vijftien jaar probeerde de Nederlandse stedenbouwkundige nog steeds ‘de beste oplossing’ te vinden. Om greep te houden op elk detail deed hij – via de overheid – liefst zaken met een beperkt aantal ontwikkelende partijen. Zo raakte de stedenbouw grootschalig en gecontroleerd tot in het kleinste detail. Volgens deze planningslogica leverde VINEX een door en door gepland en minutieus vormgegeven stedenbouwkundig ‘product’ aan de burger. Zij, de overheid, de stedenbouwkundige, moet daarmee ophouden. De macht moet aan de gebruiker. Die verdient meer vrijheid en meer ruimte voor ondernemerschap. De stedenbouwkundige moet slechts kaders stellen: de afmeting van individuele kavels, de hoogte, de ontsluiting. Mensen moeten vervolgens zelf aan de slag kunnen. Zo bouw je een levendige stad.
Sterk in het boek is vooral het interview met Arnold Reijndorp, die de lijn doortrekt naar organisaties in de zorg en in het onderwijs en daarmee het dilemma schetst, want eenvoudig is het allemaal niet. “In de Spontane Stad zijn er goede initiatieven die juist naar een kleinere schaal toewerken, flexibeler en goedkoper zijn. Ze staan dichter bij de mensen en laten vakmensen hun werk doen. Deze tendens wordt doorbroken door de inzet van grote organisaties zoals corporaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen.” Die grote, gefuseerde organisaties veroorzaken afstand, kilte, zakelijkheid. Zijn zorg zit vooral in de schaal waarop de dingen tegenwoordig georganiseerd worden. “En hoe houd je een grote organisatie innovatief? Dat is bijna niet mogelijk, omdat ze zich bezighouden met controle en efficiency. Ze kunnen het niet aan om te zeggen: ‘we hebben hier honderd mensen, maar we weten niet zeker wat eruit komt.’” Weg alle spontaniteit. Urhahn pleit voor een meer dienstbare stedenbouw, bescheidener, opener, toegankelijker. Mooi, maar ook tekenend voor de arrogantie van de ingenieur-ontwerper is zijn ontboezeming op het eind: “Juist de gesprekken met gebruikers hebben me op nieuwe ideeën gebracht. Dat waren eye-openers.” En de professional is nodig om gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten veilig te stellen. Dat dus ook.
Geef een reactie