Gelezen in NRC Handelsblad van 9 juni 2013:
Las, enigszins verlaat, een artikel in NRC Handelsblad over de nieuwbouw en renovatie van Nederlandse musea. In totaal zou het gaan om een bedrag van 1,5 miljard euro (sic!), uitgegeven sinds 2000. Daarvan is 700 miljoen terechtgekomen in Amsterdam – bijna de helft dus –, waarvan weer de helft in één museum: het Rijksmuseum. Ruim 200 miljoen daarvan is opgebracht door private financiers, de rest komt van het Rijk, de provincies en de gemeenten. Andere steden die nieuwe musea bouwden zijn Den Haag, Utrecht, Leiden, Den Bosch, Eindhoven, Groningen, Arnhem, Nijmegen, Dordrecht, Zwolle, Assen en Maastricht. Het zijn precies de steden waar de VINEX-woningbouwproductie in diezelfde jaren grotendeels is neergedaald – de zogenaamde ‘stedelijke knooppunten’. “Nieuwe gebouwen of spectaculaire uitbreidingen moesten zorgen voor een groeiende toeristenstroom naar stad, provincie en land. De uitstraling van een topmuseum met nationale of internationale allure moet bovendien helpen bij het creëren van een gunstig vestigingsklimaat.” Iedere stad en provincie wilde, net als het Baskische Bilbao, een Guggenheim Museum-effect.
En, werkte het? Klaarblijkelijk niet. NRC: “Het totale aantal bezoeken aan alle musea was in 2009 met 22 miljoen iets lager zelfs dan de 22,9 miljoen in 1993.” Daaraan voegt de kwaliteitskrant toe dat met de recente opening van het Stedelijk Museum, filmmuseum Eye en het Rijksmuseum in Amsterdam de bezoekersaantallen dáár wel flink zullen stijgen. En gestegen zijn ze! In zowel Groningen als Maastricht echter kwamen de musea direct in financiële problemen. In Groningen zakte het bezoekersaantal al een paar jaar na opening van 400.000 naar 200.000. Bonnefanten en Groninger Museum moesten voor financiele steun aankloppen bij hun gemeente en provincie. Desalniettemin gaan de VINEX-steden overal gewoon door met nieuwe musea bouwen, zoals Arnhem met nieuwbouw van het Museum voor Moderne Kunsten, omdat ze de onderlinge concurrentie goed voelen en niet voor elkaar willen onderdoen. Wat er met de kantorenmarkt is gebeurd – leegstand en verloedering -, en met de winkelcentra dreigt te gebeuren, zal ook met de musea gaan gebeuren. Vooral middelgrote musea in middelgrote steden hebben het moeilijk. Er is geen markt. Allemaal hoogmoed. Allemaal VINEX-leed.
Gezien in ‘Queen of Versailles’ op 22 november 2012:
Misschien was ik wel de enige in Amsterdam die hem nog niet had gezien: de documentaire ‘Queen of Versailles’. Afgelopen week was hij te bewonderen in Holland Doc van de VPRO. Aanvankelijk dacht ik dat de film over Parijs zou gaan, maar dat bleek niet zo te zijn. Het gaat over Jackie en David Siegel en hun nieuwe huis-in-aanbouw in Miami, Florida. Dat woonhuis werd een kopie van Versailles, door het echtpaar bewonderd en nagetekend op een servetje tijdens hun huwelijksreis in Frankrijk. Het zou het grootste woonhuis van de VS zijn geworden als het was afgebouwd. Maar dat gebeurde niet. De crisis sloeg toe, in september 2008. Daarna verloor David al zijn geld, dat helemaal geen echt geld bleek te zijn. Zijn vastgoedimperium – formule: timesharing – bleek gebouwd op bankleningen, verstrekt tegen lage rente. Toen de banken instortten kon David niet meer aan nieuw geld komen. Ook zijn oude geld bleek helemaal niets waard te zijn. Alles was gefinancierd met leningen. Terwijl David probeert zijn vrouw en kinderen te leren het licht uit te doen als ze het huis verlaten, spendeert zijn vrouw – een voormalige Miss Florida – , verslaafd aan haar creditcard, gewoon door.
De film laat mooi zien hoe onze economie de afgelopen decennia vorm kreeg: met een monetair beleid dat ons tot extreem consumeren aanzette. Het blijkt allemaal botox te zijn. VINEX is in dat opzicht niet beter dan Miami of Las Vegas. Weet u nog van die Belle van Zuylentoren die Utrecht wilde bouwen in het midden van Leidsche Rijn? Vlak voor de crisis had David het grootste timesharinghotel van de wereld laten bouwen in Las Vegas. Met zijn 52 verdiepingen en 1200 appartementen torent het blauwe PH Towers Westgatehotel uit boven de andere hotels. David wil het aanvankelijk niet verkopen. Het is zijn grote trots. Echter, op het eind van de film dooft toch het licht, maar op de website staat nog steeds het volgende te lezen: ‘"With the unveiling of the PH Towers Westgate signage on top of the building, the brand name ‘Westgate’ took its place above the Las Vegas Strip illuminated with a newly patented LED lightning system boasting the largest letters of any hotel sign on The Strip. The Westgate brand is now the brightest light in Las Vegas.”
Gelezen in ‘Triumph of the City’ (2011) van Edward Glaeser:
Afgelopen week gesproken bij de alumni van de Master City Developer in de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Mijn lezing ging over Edward Glaeser’s ‘Triumph of the City’. Dit paste in de serie ‘Great Books’ van MCD. Zo’n veertig professionals namen aan de discussie deel. In het eerste deel sprak ik over het boek zelf, over de auteur en het nest waar hij uit komt: zijn vader Ludwig, de Duitse architect die later curator architectuur werd van het MOMA, New York. Kern van zijn boek is het pleidooi voor een ‘level playing field’ in de USA, waardoor de woestijnstad Houston niet meer zo onstuimig zou groeien, maar het veel gunstiger gelegen New York en San Francisco. Immers, Houston is betaalbaar, maar zowel het wonen aan de Oostkust als de Westkust van de Verenigde Staten is voor de meeste mensen te duur. Vind je het gek? Een kwart van Silicon Valley is beschermd natuurgebied; hetzelfde geldt voor de Oostkust. Die succesvolle urbane gebieden hebben zichzelf op slot gezet, waardoor de middenklasse een goed heenkomen heeft gezocht in het betaalbare Texas en Arizona. Washington heeft dit nog kracht bijgezet door alle federale beleid pro-suburb te laten zijn: de infrastructuurprogramma’s, het woonbeleid, het belastingstelsel, enzovoort. Kortom, Amerikaans beleid is anti-stedelijk. Daardoor groeien steden in streken waar de fysieke omstandigheden eigenlijk het slechtste zijn. Dat is niet duurzaam.
In het tweede deel werd aan de deelnemers gevraagd om het gedachtegoed van Ed Glaeser toe te passen op de eigen praktijk, op de Nederlandse situatie dus. Dat viel niet mee. Nederland is immers onvergelijkbaar veel kleiner dan de Verenigde Staten en Glaeser is een econoom die de complexe situatie wel erg versimpelt. Dat de ecologische voetafdruk van Nederland nauwelijks onderdoet voor die van de Verenigde Staten leek groot nieuws. En dat ook de Nederlandse regering nog altijd spreiding subsidieert via het infrastructuurfonds, het MIRT, het woonbeleid, het reiskostenforfait, de ov-jaarkaart, het wilde er bij de meesten niet in. Nederland een artificieel, overgereguleerd, gesubsidieerd land? Excuses genoeg om de genadeloze boodschap niet onder ogen te zien. Maar wat te denken van het VINEX-programma?, vroeg voorzitter Willem van Winden de aanwezigen. Iemand antwoordde: “VINEX is het Houston van Nederland.” waarop Van Winden wilde weten wat er met Nederland zou zijn gebeurd als er sprake was geweest van een ‘level playing field. Antwoord: de Zuidas zou sneller zijn gegroeid, de Wilhelminapier nooit gebouwd.
Gezien in ‘Nederland van boven’ van de VPRO op 17 januari 2012:
Was weer een boeiende editie van ‘Nederland van boven’. Ditmaal over hoe wij Nederlanders wonen. Opnieuw bepaalde de beeldregie grotendeels het verhaal, we zagen van vrijwel elke provincie een mooi fragment (ontbrak Overijssel? Aan het twitteren te merken van wel). Stad en land werden afgewisseld, niemand kon klagen, iedereen werd keurig bediend. Er was ook goed gewaakt voor Randstad-centrisme. De stad Utrecht speelde weliswaar een hoofdrol – het middelpunt van Nederland –, en na het grote Amsterdam kwam direct aandacht voor Rotterdam, (dat was natuurlijk erg belangrijk), maar de nieuwe inwoners van Blauwestad in Groningen kwamen uit de Bollenstreek en speelden een belangrijke nevenrol; die waren daar dik tevreden, ook al werd hun eilandenrijk door de bevolkingskrimp niet afgebouwd. Geef ze eens ongelijk! En verder natuurlijk aandacht voor Urk. Golven van regionaal chauvinisme spoelden door de twitterosfeer. Wat we zagen waren vooral de resultaten van VINEX: Vathorst (Amersfoort), Stad van de Zon (Heerhugowaard), Blauwestad (Winschoten), Almere, Oostelijk Havengebied en niet te vergeten Brandevoort (Helmond) en Haverleij (Den Bosch). Veel gekke retro. Wat me opviel was het grote verschil tussen het rijke Brabant en het arme Groningen! Vooralsnog lag het land er welvarend bij.
Daar verscheen ineens de planoloog in beeld, onder ons, in een blauwe helikopter tegen een achtergrond van overwegend bos. Volgens de commentaarstem plaatste hij “ons het liefste in hokjes”. Boze vermoedens werden bewaarheid. Werkelijk, de mensen beneden werden door die planoloog letterlijk in vakjes geduwd! Even later zagen we bestrate woonerven van Almere met hoekige muren en meerdere auto’s op het eigen terrein – volgens de planoloog waren we hier onmiskenbaar in ‘betaland’ –, vervolgens keken we op de daken van de mensen in het Amsterdamse Oostelijk Havengebied – opnieuw zagen we hokjes, maar nu op de platte daken, heel krap, als luchtplaatsen voor gevangenen. De planoloog sprak ondertussen over alfa’s, die zich makkelijk laten stapelen en die houden van een gemengde, rommelige buurt. Die rommeligheid beneden zagen we echter niet. In werkelijkheid vloog hij ook boven het Gooi en vertelde hij een verhaal over landschappen en over hoe mensen, net als dieren, hun eigen woonstek zoeken. Over hoe beta’s de rechte lijnen van de droogmakerijen accepteren en hoe alpha’s het veel lossere zand en de rommelige stad prefereren. Maar ja, dat landschap, dat was waarschijnlijk een te moeilijk verhaal. En is het niet aanlokkelijk het cliché te vertellen over de planoloog die mensen het liefst in hokjes plaatst? Misschien had die planoloog het er ook wel naar gemaakt. Ik proefde verzet. Mensen willen nu eenmaal zelf beslissen, ook al vertonen ze kuddegedrag. Weg dus met de planologen!
Gelezen in De spontane stad (2010) van Urhahn Urban Design:
Gaat het werk van stedenbouwkundigen inderdaad veranderen door de crisis? Het lijkt er op. Het boek ‘De spontane stad’ van Urhahn Urban Design doet er ferme uitspraken over. De lijn van dit Amsterdamse stedenbouwkundige bureau is al twintig jaar bestendig, maar juist nu actueel. Hij gaat ongeveer als volgt: de afgelopen vijftien jaar probeerde de Nederlandse stedenbouwkundige nog steeds ‘de beste oplossing’ te vinden. Om greep te houden op elk detail deed hij – via de overheid – liefst zaken met een beperkt aantal ontwikkelende partijen. Zo raakte de stedenbouw grootschalig en gecontroleerd tot in het kleinste detail. Volgens deze planningslogica leverde VINEX een door en door gepland en minutieus vormgegeven stedenbouwkundig ‘product’ aan de burger. Zij, de overheid, de stedenbouwkundige, moet daarmee ophouden. De macht moet aan de gebruiker. Die verdient meer vrijheid en meer ruimte voor ondernemerschap. De stedenbouwkundige moet slechts kaders stellen: de afmeting van individuele kavels, de hoogte, de ontsluiting. Mensen moeten vervolgens zelf aan de slag kunnen. Zo bouw je een levendige stad.
Sterk in het boek is vooral het interview met Arnold Reijndorp, die de lijn doortrekt naar organisaties in de zorg en in het onderwijs en daarmee het dilemma schetst, want eenvoudig is het allemaal niet. “In de Spontane Stad zijn er goede initiatieven die juist naar een kleinere schaal toewerken, flexibeler en goedkoper zijn. Ze staan dichter bij de mensen en laten vakmensen hun werk doen. Deze tendens wordt doorbroken door de inzet van grote organisaties zoals corporaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen.” Die grote, gefuseerde organisaties veroorzaken afstand, kilte, zakelijkheid. Zijn zorg zit vooral in de schaal waarop de dingen tegenwoordig georganiseerd worden. “En hoe houd je een grote organisatie innovatief? Dat is bijna niet mogelijk, omdat ze zich bezighouden met controle en efficiency. Ze kunnen het niet aan om te zeggen: ‘we hebben hier honderd mensen, maar we weten niet zeker wat eruit komt.’” Weg alle spontaniteit. Urhahn pleit voor een meer dienstbare stedenbouw, bescheidener, opener, toegankelijker. Mooi, maar ook tekenend voor de arrogantie van de ingenieur-ontwerper is zijn ontboezeming op het eind: “Juist de gesprekken met gebruikers hebben me op nieuwe ideeën gebracht. Dat waren eye-openers.” En de professional is nodig om gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten veilig te stellen. Dat dus ook.
Gelezen in de Volkskrant van 18 november 2009:
Chris van Veen is overleden. In de Volkskrant wordt hij neergezet als de ‘man van historisch akkoord’. Bedoeld wordt het Akkoord van Wassenaar, gesloten in november 1982, dus op de kop af 27 jaar geleden, tussen werkgevers en werknemers. Het waren economisch slechte tijden, toen. Het akkoord behelsde afspraken over loonmatiging, arbeidsduurverkorting en winstherstel die zouden gelden tot november 1986. Wassenaar draagt de titel van het akkoord omdat chris van Veen in Wassenaar woonde. In zijn werkkamer werd het akkoord gesloten. Tijdens de onderhandelingen serveerde de vrouw van Van Veen thee, na afloop dronken ze een glas wijn. Soberheid troef dus.
Later werd dit akkoord historisch verklaard. Nog steeds beschouwt de Volkskrant het akkoord als ‘een keerpunt in de ontwikkeling’. Waarom? "Op papier is de tekst weinigzeggend. Het ging erom elkaars intenties te begrijpen." Een kwestie van polderen dus, niets meer en niets minder. Waarom dan toch een keerpunt? "In de jaren na het akkoord bloeide de economie langzaam op." Vreemd. Het lijkt me een verklaring voor economisch herstel die typerend is voor economen met hun macro-economische modellen. Je zet de arbeidskosten vast, de winst herstelt zich en er wordt weer nieuwe werkgelegenheid gecreëerd.
Er is een veel waarschijnlijker verklaring voor het langzame economische herstel van eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Dat is: onze steden gingen weer groeien. De oorzaak daarvan was niet gelegen in centrale afspraken tussen werkgevers en werknemers, maar in de introductie van de Onroerend Zaak Belasting, de OZB, in 1970. Doel ervan was om het belastinggebied van gemeenten te verruimen. Omdat de invoering ervan op basis van vrijwilligheid gebeurde, duurde het nog tot 1980 voordat alle gemeenten deze belasting gingen heffen. Daarnaast besloot het kabinet Van Agt-Wiegel tot decentralisatie. Met de Decentralisatienot van 1980 wordt een begin gemaakt met het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van gemeenten door het grote aantal specifieke uitkeringen (in 1980: 522 uitkeringen!) te saneren. Hierdoor werd de bewegingsvrijheid van gemeenten hersteld. Het leidde, inderdaad langzaam, tot nieuw elan, met veel plannenmakerij in de steden. Geleidelijk werd er weer geïnvesteerd in de openbare ruimte, in stadsparken, in de herontwikkeling van verlaten haven- en industrieterreinen, kortom in de verbreding van de agenda van de stadsvernieuwing tot ‘stedelijke vernieuwing’. Overigens, al die lokale plannenmakerij werd eind jaren tachtig verzameld en gebundeld in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (VINO) van 1988. Die agendeerde de stedelijke revitalisering ook op rijksniveau, zij het zonder daarvoor geld beschikbaar te stellen. Alleen de Rijksgebouwendienst sloot zich bij de VINEX aan en investeerde substantieel in stedelijke gebieden. Ondertussen begonnen de moeizame onderhandelingen tussen het Rijk en de provincies over de woningproductie-aantallen in de jaren negentig. Dat schoot natuurlijk niet op.
Ondertussen groeiden de steden gewoon verder. De stedelijke opbloei kreeg jaren negentig een extra boost door de verkoop van gemeentelijke energiebedrijven. Nog weer later waren er de aardgasbaten van het Rijk, maar die gingen naar de HSL-Zuid, de Betuwelijn en de Mainports, niet naar de steden. Trouwens, ze verwateren al snel door de interdepartementale strijd in de Haagse burelen.
Nee, het was de OZB die de steden vooruitstuwde. Al dat lokaal gegenereerde geld werd door de steden zelf ìn de steden geïnvesteerd. Zo groeiden de stedelijke economieën van Nederland. Niet het Akkoord van Wassenaar was historisch. Economen begrijpen dat niet. Zij denken niet ruimtelijk. En het past niet in hun modellen.
Gelezen in ‘The Big Sort’ (2009) van Bill Bishop:
In alle boekhandels van New York lag Bill Bishop’s ‘The Big Sort’. Het is een voor Amerikanen, (maar ook voor Nederlanders!) buitengewoon relevant boek. Het vertelt het verhaal van de ruimtelijke uitsortering van de Amerikanen naar achtergrond, smaak, maatschappelijk opvatting en politieke voorkeur in de afgelopen dertig jaar. Ik kocht een exemplaar.
De auteur is een journalist uit Austin, Texas. Samen met statisticus Robert Cushing ontdekte hij De Grote Uitsortering, anders gezegd, hij ontdekte dat de recente verscherping en verharding van het politieke klimaat in de USA en de politieke segregatie van Republikeinen en Democraten niet zozeer te maken hebben met George Bush of Dick Cheney, de oorlog in Irak of 9/11, maar met de wijze waarop de Amerikanen de afgelopen decennia zijn gaan wonen: aan de basis ligt een ruimtelijke herschikking, op zijn beurt aangedreven door welvaartsgroei. "Freed from want and worry, people were reordering their lives around their values, their tastes, and their beliefs. They were clustering in communities of like-mindedness, and not just geographically." En doordat mensen steeds onder gelijkgestemden gingen wonen, werden hun voorkeuren niet meer tegengesproken, maar juist versterkt en veelal nog extremer. Met als resultaat: maatschappelijke en politieke verharding."What’s happened, (…) is that ways of life now have a distinct politics and a distinct geography." (…) "We alle live with the results: balkanized communities whose inhabitants find other Americans to be culturally incomprehensible; a growing intolerance for political differences that has made national consensus impossible; and politics so polarized that Congress is stymed and elections are no longer just contests over policies, but bitter choices between ways of life." Maar het gaat verder. "Just as counties have grown more distant from one another politically, regional economies are also separating – some booming and vibrant, others weak and dissipating."
De burgeroorlog die in Paul Auster’s ‘Man in the Dark’ wordt ontketend, lijkt daarmee een scherpe vertaling van een onbehagelijk gevoel onder de Amerikanen die wordt aangedreven door de mechanismen achter ‘The Big Sort’. Overigens, de politieke verharding en ontevredenheid in Nederland en de groeiende tegenstellingen tussen de Randstad en de provincies en tussen Amsterdam en de Zuidvleugel kent ongetwijfeld eenzelfde achtergrond. Door de welvaartsgroei zijn onder VINEX (en al eerder door de overloop en de gebundelde deconcentratie) mensen met eenzelfde achtergrond en overtuiging steeds meer bij elkaar gaan wonen in wijken en buurten die kennelijk gelijkgestemden aantrokken en andersdenkenden afstootten. Op buurtniveau is daardoor een geweldige homogenisatie opgetreden. De tegenstellingen tussen buurten zijn daardoor sterk gegroeid. Dat geldt niet alleen voor buurten, maar ook voor regio’s en voor Nederland als geheel. Mensen met talent trekken naar steden die het goed doen, omgekeerd ontstaan concentraties van minder getalenteerde mensen in steden die het niet goed doen.
reacties