Planologische voettochten

Slechts een enkeling heeft opgemerkt dat het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (1935) in de eerste plaats landschappelijk is bepaald en door de stedenbouwkundigen al wandelend werd opgemaakt. Vincent van Rossem legt in zijn proefschrift de nadruk op stedenbouwkundige ideeën, plannen, handboeken, onderzoeksgegevens, organisatorische structuren, maar besteedt nauwelijks aandacht aan het wandelen. Wel verwijst hij naar de schilders van de Haagse School en de Verkade albums van Jacques P. Thijsse die alle van een liefde voor het Hollandse landschap getuigden. In Scheffler’s ‘Holland’ (1930) kwamen veel van deze noties bij elkaar en zo ontstaat de indruk dat het polderlandschap door de stedenbouwkundigen werd geapprecieerd via het lezen van boeken. Dat Van Lohuizen tevens een verwoed wandelaar was, schrijft hij niet. Wel noteert hij dat de onderzoeker Van Lohuizen in 1927 er met de fiets op uittrok om het landschap rond Rotterdam vast te leggen. Dat was een jaar voordat hij in Amsterdam een betrekking zou aanvaarden. Maar ging de onderzoeker wel op de fiets? Hij zou wel erg vaak hebben moeten afstappen, want elk landschapselement legde hij nauwkeurig vast op papier. En over het eventuele fiets- of wandelgedrag van de ontwerper Van Eesteren – hoofdpersoon in het werk van Van Rossem – tasten we in het duister.

Spannend wordt het als Van Rossem citeert uit de briefwisseling van collega Van Eesteren met zijn vriend Pineau wanneer ze de gewestelijke kaart van Groot-Amsterdam uit 1932 voor C.I.A.M. met elkaar bespreken. Pineau verblijft op dat moment in Indo-China. Van Eesteren schrijft hem: “Jij jaagt op olifanten, wij jagen op frissche lucht, iedere zondag of zaterdag maken we lange wandelingen in de omgeving van Amsterdam.” We, dat zijn Van Eesteren en Van Lohuizen, twee collega-ambtenaren die elkaar in Amsterdam leren kennen tijdens gezamenlijke voettochten. Hun bijzondere relatie zoekt Van Rossem in de informele sfeer, maar wandelen noemt hij niet. Een geoefend wandelaar herkent in de C.I.A.M.-kaart de mooiste wandelroutes. Een derde ambtenaar was die er veel op uittrok, was directeur W.A. de Graaf. Die liet zijn route afhangen van de windrichting, nam de trein en fietste terug naar huis. Van Rossem besteedt veel aandacht aan de relatie tussen De Graaf en Van Eesteren. Ergens beweert hij dat De Graaf met zijn fietstochten koos voor “een maximum aan indrukken,” (p. 97) maar in werkelijkheid deed hij het vooral om fit te blijven. Een maximum aan indrukken krijg je als je wandelt. Dan Helma Hellinga. De enige onderzoeksmethoden die Van Lohuizen in zijn programma aangaf, schrijft ze in ’50 jaar AUP’ (1985), “waren het voeren van gesprekken met betrokkenen en tochten door de stad ‘met en zonder geleide’.” Deze tochten hadden voor hem het karakter van ontdekkingsreizen. Hellinga vindt het maar primitief, maar ik vermoed dat Van Lohuizen het heel anders zag. Wandelen is voor planologen de beste manier om onderzoek te doen. Helaas heeft haastig bureauwerk het na de Tweede Wereldoorlog van het trage wandelen gewonnen. Het resultaat daarvan zie je overal. Geen sjoege van het landschap.


Posted

in

,

by

Tags:

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *