Gelezen in de VPRO Gids van 12 september t/m 18 september 2009:
In de aankondiging van de Tegenlicht-uitzending ‘Amsterdam make-over 2040’, uitzending op 14 september, wordt landschapsarchitect Adriaan Geuze geciteerd. Volgens hem is ruimtelijke ordening in Nederland "één enorm werkverschaffingsproject, dat al tien jaar niets meer produceert en niets oplost." Om dit te verklaren refereert hij aan "onze decentrale planningsgeschiedenis." Deze noemt hij ‘ons polder DNA’.
Klopt dit wel? Volgens de planningsliteratuur heeft Geuze zeker gelijk. Het zou verklaren waarom we de laatste decennia worstelen met de ‘verrommeling’ van het landschap. Overal wordt maar gebouwd door gemeenten. Maar iedereen die in de praktijk van de ruimtelijke ordening – dat enorme werkverschaffingsproject – werkzaam is, weet tegelijk dat Nederland helemaal niet decentraal in elkaar zit. Nederland is bij uitstek een gecentraliseerde eenheidsstaat. Erger nog dan Frankrijk. Alle belastinggeld wordt namelijk rechtstreeks geind door ‘Den Haag’ en volgens het beginsel van de ‘verdelende rechtvaardigheid’ door veertien departementen over de twaalf provincies verdeeld. Ook alle aardgasbaten gaan onmiddellijk naar het regeringscentrum en worden vandaaruit door bureaucraten netjes dat wil zeggen volgens bepaalde gelijkheidsbeginselen over het land gedistribueerd, in dit geval krijgt het Noorden ietsje (5 miljard) meer. Ook als er bezuinigd moet worden, gebeurt hetzelfde. Voor de ‘ombuiging’ van 85 miljard worden twintig werkgroepen van ambtenaren ingesteld, die met voorstellen moeten komen hoe te bezuinigen.
Met de ruimtelijke ordening is het niet anders. Die gaat al honderd jaar uit van ruimtelijke spreiding van woningcontingenten, bedrijvensubsidies, en vooral infrastructuur over het hele land – elke provincie krijgt in beginsel evenveel. Daardoor is dit land zo uiteengelegd. En daarom hebben we meer infrastructuur per inwoner dan welk land ter wereld ook en worstelen we toch met een verkeersinfarct van heb-ik-jou-daar. Nee, Adriaan Geuze, de gemeenten zijn niet het probleem. Het is de gecentraliseerde eenheidsstaat die na 1814 in dit kleine landje werd ingevoerd en die het dominerende beginsel van evenredigheid al tweehonderd jaar toepast. Ook met polderen heeft dit niets uit te staan.
Gelezen in ‘Amsterdam in 1597’ van Gabri van Tussenbroek (2009):
Eergisteren in Pakhuis de Zwijger, bij de lancering van ‘De Eeuw van de Stad’ van de VPRO, begon het gezeur weer. Het geklaag over de vele regels. Het was allemaal te complex geworden. Alle 150.000 ambtenaren moesten van landschapsarchitect Adriaan Geuze op staande voet worden ontslagen. Teveel regels, teveel nota’s, te complex, te weinig vrijheid. Ondertussen zong hij een lofzang op de kleine stadjes en dorpjes van Nederland waar iedereen zo graag zou willen fietsen. Het was alsof de leider van de PVV aan het woord was.
De volgende dag werd elders in Amsterdam het nieuwste boek van historicus Gabri van Tussenbroek over Amsterdam ten doop gehouden. Het gaat over ‘Amsterdam in 1597. Kroniek van de cruciaal jaar’. Het boek beschrijft de versnelling in de geschiedenis van de hoofdstad, waardoor deze eind zestiende eeuw uitgroeide "tot de belangrijkste handelsmetropool ter wereld." Als deze historicus een lijn trekt, dan is het deze: "De geschiedenis van Amsterdam is er een van voortdurende ontwikkeling, waarin rationalisatie, standaardisering en een steeds complexere organisatie centraal stonden." Hoezo complex? Hoezo regelgeving? "Hoe groter de stad," doceert Van Tussenbroek, "hoe groter de rijkdom en de variëteit. Een kleine nederzetting heeft genoeg aan één bakker, maar een grote stad heeft er wel honderd, die bovendien worden geconfronteerd met meer regelgeving, toezicht en concurrentie." In zijn boek beschrijft Van Tussenbroek op fascinerende wijze de uitgebreide regelgeving in Amsterdam aan het eind van de zestiende eeuw. Die lijkt nog veel uitgebreider dan de huidige, aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Sterker, het lijkt erop dat er sindsdien alleen maar minder regels zijn gekomen. Anders gezegd, de Amsterdammers in 2009 kennen een veel lichtere regeldruk dan de Amsterdammers van 1597. Het zijn dus de burgers die de complexiteit van de grote stad niet willen accepteren, niet de ambtenaren die teveel regels opleggen. Adriaan Geuze moest maar buiten gaan wonen.
Gehoord in de aula van de Universiteit van Amsterdam op 25 maart 2009:
Vreemd. Adriaan Geuze, landschapsarchitect te Rotterdam, zou spreken in het kader van een lezingenserie over de relatie Amsterdam-New York. Op uitnodiging van Paul Scheffer, die in Amsterdam de Wibaut-leerstoel bezet, kwam hij naar Amsterdam. Echter, gastspreker Geuze sprak niet over New York. En ook niet over Amsterdam. In plaats daavan trakteerde hij zijn publiek op een lezing met lichtbeelden over het Hollandse polderland. Twee uur lang nog wel. Het eerste uur zong hij een loflied op de zeventiende eeuwse polders, en op de negentiende eeuwse polders. En ja, ook de twintigste eeuwse ingenieurs die de Zuiderzeepolders en de Deltawerken voor hun rekening hadden genomen, waren nog zijn helden. Allemaal hele stoere polders. Hele stoere mannen.
Maar toen, in het tweede uur, kwam hij te spreken over het werk van de naoorlogse juristen, de planologen en de managers. Daar had je ze, de babyboomers; die hadden het gedaan. In luttele jaren tijd hadden ze de unieke erfenis van de polders naar de filistijnen geholpen. Geuze’s tirade duurde bijna een uur. Misprijzend sprak hij over nota’s, beleid en wetgeving. Beleid was zelfs een vies woord voor hem. Bijna stikkend in zijn woede verliet hij het katheder om plaats te maken voor zijn vrouw, die een door hem opgesteld manifest over het behoud van het polderland voorlas.
Wat een ongemak. De plotseling opkomende woede, zegt Peter Sloterdijk, kenmerkt zich hierdoor, dat ze zich uitbundig en zonder reserve uitleeft; wanneer de totale expressiviteit de toon zet, is er van beheersing en verdringing geen sprake. "We kunnen deze eenwording met de zuivere impuls, om een uitdrukking van Robert Musil te gebruiken, de utopie van gemotiveerde leven noemen." In ‘Woede en tijd’ (2007) komt Sloterdijk tot de conclusie dat woede in deze tijd niet meer werkt. "in een tijd van globalisering is geen politiek van grootschalige leedvereffening meer mogelijk, zolang die berust op het nadragen van onrecht dat in het verleden is aangedaan, ongeacht of een dergelijke politiek zich als democratisch of socialistisch messianisme of als wereldverlossing wenst te camoufleren. Dit inzicht vormt een aanzienlijke beperking voor de morele productiviteit van beschuldigingsbewegingen, zelfs als ze zich – zoals het socialisme, het feminisme, het postkolonialisme – inzetten voor een op zichzelf respectabele zaak. Het is tegenwoordig veel belangrijker de aloude, noodlottige alliantie tussen intelligentie en ressentiment te verbreken, om ruimte te scheppen voor toekomstgerichte paradigma’s van ontgifte levenswijsheid."
Ikzelf moest vooral aan Spinoza denken. Vrijheid verkrijgt een mens alleen door ‘denkend leven’, dus door begrijpen, en door het intomen van zijn hartstochten. Daarvan was bij Geuze geen sprake.
reacties