En dan was er nog een gastcollege vlak voor de vakantie. Dat ging over de Amsterdamse binnenstad. Dit keer waren het Amerikaanse studenten die vooral de toeristische ontwikkeling wilden bestuderen. Ik vertelde ze over het bezoek van het Amsterdamse gemeentebestuur aan Baltimore in 1980. De binnenstad was toen erg slecht aan toe. Men koos voor versterking van de woonfunctie in de Nieuwmarktbuurt en op een aantal andere plekken, maar men wilde tegelijk onderzoeken hoe je de aanpalende IJ-oevers economisch kon ontwikkelen na het vertrek van alle industrie en de sluiting van scheepswerven en verplaatsing van scheepvaartbedrijven, waarbij stedenbouwkundigen hun oog lieten vallen op het Oosterdok. Baltimore had het waterfront bij zijn centrum opnieuw met grootstedelijk amusement ontwikkeld: hotels, casino’s, cafés, restaurants. Dat wilde het college wel eens met eigen ogen zien. Het bezoek zou tien jaar later uitmonden in de grootschalige plannen van het publiek-private consortium AWF voor de IJ-oevers en in 1997 in de opening van het wetenschaps- en technologiemuseum NEMO aan het Oosterdok als eerste stap. Ach ja, deze geschiedenis is genoegzaam bekend.
Minder bekend is wat de private partijen ondertussen in de binnenstad deden. Als voorbeeld koos ik Madame Tussauds. In 1970 opende dit Londense wassenbeeldenmuseum een vestiging in de Amsterdamse Kalverstraat. Dat was opmerkelijk, want het was de eerste vestiging buiten Engeland sinds 1817. Voor Amsterdam werd bewust gekozen vanwege het toeristische potentieel, en terecht, want het filiaal bleek direct zeer succesvol. In 1991 verhuisde het zelfs naar de Dam, waar het op de hoek van het Rokin de begane grond van het pand van Peek & Cloppenburg betrok, dat was precies op de toeristische route van Centraal Station en Damrak richting Rijksmuseum en de andere attracties. Amsterdammers spraken er destijds schande van, want op een wassenbeeldenmuseum tussen het Paleis op de Dam en de Groote Industrieele Club hadden ze niet gerekend. In die tijd zat de beurs aan het Beursplein en de banken aan het Rokin en zaten de redacties van de grote kranten nog om de hoek aan de Nieuwezijds. Men rekende eerder op een zakelijke uitstraling. Niemand had nog in de gaten dat de Amsterdamse binnenstad een toeristische topbestemming zou worden waar vooral een Madame Tussauds garen bij zou spinnen. Zelfs in 2005, toen de Amsterdam Dungeon aan het Rokin zijn deuren opende, geloofde Amsterdam nog altijd in een heel andere toekomst. Toerisme moest juist worden gestimuleerd. Het gemeentebestuur besloot tot een ambitieuze langjarige citymarketing-inspanning terwijl de de kaarten allang waren geschud.
Maar weer eens een fietstocht door de vier polders van de Tuinen van West gemaakt. De zon brandde fel, het was zomers weer. De rit voerde dwars door Amsterdam Nieuw-West, tot ik via de Osdorperban bij de stadsrand aanbelandde. Tegenover de ingang van de begraafplaats zit een Kentucky Fried Chicken. Even verderop blijkt een aanvang gemaakt met de bouw van het omstreden bedrijventerrein in de Lutkemeerpolder, pal achter de biologische boerderij De Boterbloem. Vrachtwagens rijden af en aan. Het slaat echt nergens op. De afslag van de A5 (Westrandweg) is er nooit gekomen. Toen die nog op de tekentafel lag had het logisch geleken om hier bedrijven te vestigen (heel Nederland doet dat, dus waarom Amsterdam niet). Maar nu landen ze plompverloren in een vruchtbare droogmakerij, totaal onbereikbaar vanaf de snelweg. En dat nog wel tegen de mooie begraafplaats Westgaarde aan. Aan de zijde van de snelweg, langs de ringvaart, trok de provincie Noord-Holland op het nippertje een smalle ecologische corridor voor ringslangen. Aan de andere zijde bouwde de gemeente een dierenasiel. Door het groen te schilderen lijkt het alle schaamte weg te willen kwasten. Wil Artis hier een Voedselbos maken? Zo gemakkelijk de geschiedenis van het Algemeen Uitbreidingsplan (1935) uitwissen is Amsterdam onwaardig. Ik bedoel, het is het woord ruimtelijke ordening niet waard.
Na mijn inspectieronde trad ik op als expert in een summer school van UU, TUe en WUR, getiteld ‘The Regenerative City’, die deze week in de Osdorperbinnenpolder is neergestreken. De studenten hadden het moeilijk, al was het maar omdat elke twee minuten een brullend vliegtuig laag over onze hoofden scheerde. Hoe kan je dan presenteren? De Tuinen van West liggen pal onder een van de aan- en afvliegroutes van de luchthaven. Dat verklaart waarom er hier verder niets mag worden gebouwd. Maar bedrijventerreinen zoals je ze rond Hoofddorp en Aalsmeer ziet mogen dus wel. Als ze tenminste willen komen. Want zonder afslag moeten de vrachtwagens via de begraafplaats. Als het moet, dan moet het. Als het maar geld oplevert. Levert landbouw nog iets op? Vermoedelijk te weinig. Daarover dus ging ons gesprek. En ja, als de ruimtelijke ordening nog had bestaan was er tenminste een goed verhaal geweest over deze groene polders en een effectief regime dat ze beschermde tegen het grote geld. Maar dat is er niet, want het landschap van een nuchtere 19e eeuwse droogmakerij als de Lutkemeerpolder is nu eenmaal weinig geliefd. Er is niet eens een mooi voetpad dat door de diepe polder voert. De opgave is dus eigenlijk óók om het landschap geliefd te maken. Tot die tijd blijft dit stukje Amsterdam een aanvliegroute, onderdeel van Aerotropolis Amsterdam.
Na afloop van mijn korte inleiding vroeg de moderator mij of ik aan de aanwezige politici een vraag wilde stellen. Ik vroeg ze of ze, wanneer ze na de gemeenteraadsverkiezingen bij de formatie betrokken zouden worden, bereid waren een collegeprogramma op te stellen dat niet meer een reeks van beloftes zou inhouden, maar een heldere analyse van wat er volgens hen aan de hand is in de stad, gevolgd door een open vraag: wie wil helpen deze vraagstukken op te lossen. Stadsontwikkeling is immers het samenspel tussen overheid, bedrijfsleven en burgers. Het was de kern van mijn betoog in het oude Muiderpoorttheater in Amsterdam Oost waar die avond de verkiezingskoorts was losgebarsten. Vier lijsttrekkers (GroenLinks, PvdA, VVD en D66) spraken over wonen en stadsontwikkeling. Over dat laatste ging mijn inleiding. Ik sprak over hoe we met elkaar de dingen doen in de stad, niet over wat we zouden moeten doen. Mijn stelling was: terwijl de bevolking van Amsterdam sterk van samenstelling en karakter is veranderd, verandert de gemeente niet of nauwelijks mee. Het is nog altijd besluitvorming, projectmanagement, poging om de boel onder controle te houden. Zie de overheid worstelen. Ondertussen zijn Amsterdamse burgers hoogopgeleid, mondig, buitengewoon divers, multicultureel: die verwachten een andere overheid. Het enige wat de gemeente in het recente verleden deed was stadsdelen instellen, die het vervolgens weer opdoekte. Het wordt tijd dat de gemeente zijn werkwijze ècht verandert.
Bijval kwam er niet, maar dat had ik ook niet verwacht. Eerder was sprake van verwarring. GroenLinks vond dat er in de gemeentelijke werkwijze wel degelijk veel was veranderd. Er was immers tegenwoordig volop gelegenheid tot participatie. Toen daarbij verwezen werd naar de mogelijke vestiging van een eroscentrum in De Eenhoornbuurt, werd geantwoord dat dit slechts een van de negen mogelijke locaties betrof en dat de buurt zeker nog gehoord zou worden. Vroeger zou de gemeente gewoon een plek hebben aangewezen. En de omstreden windmolens bij IJburg dan? Dat moet nu eenmaal van het rijk, antwoordden een aantal partijen, waarbij GroenLinks aantekende dat de partij dit ook zelf wil: de stad moet zijn energievoorziening verduurzamen. Een collegeprogramma zonder beloftes kan gewoon niet, daarover waren alle partijen het met elkaar eens. De oppositie zou er de vloer mee aanvegen. Zo werkt nu eenmaal de gemeentepolitiek. Na afloop sprak ik aan de bar met een bezoeker die medelijden had met de aanwezige politici. Zij kunnen, merkte hij op, niet vrijuit spreken, ze zitten vast in hun beperkte rol. Datzelfde geldt voor de ambtenaren. Burgers hebben het veel gemakkelijker.
Op 25 mei 2021 overleed Boudewijn Snoeck. Buurtorganisatie 1018 plaatste een herinnering op zijn website. In zijn buurt was hij namelijk zeer actief. Ik stuitte er bij toeval op. Snoeck, een bewoner-activist, leerde ik in 2019 kennen in de Oude Kerk, toen ik hem uitnodigde om over de Amsterdamse binnenstad te praten. Iemand had mij op hem gewezen: met Boudewijn moest ik zeker spreken. Door die werkwijze kwam ik in de netwerken van de netwerken van anderen en kon het toeval zijn werk doen. Beïnvloeding van de uitkomsten is dan namelijk minimaal. Boudewijn Snoeck vertelde me dat hij verbaasd was over hoe de aandacht van mensen uitgaat naar de verkeerde dingen. Geen aandacht voor de 200.000 vrijwilligers van het Rode Kruis, alle aandacht voor 10.000 Twitteraars. Achthonderd mensen bij de Dokwerker, meest vluchtelingen, maar die krijgen geen aandacht. De amper zeventig pegida’s bij het stadhuis krijgen wèl aandacht. Was het niet vreemd dat de media de opkomst van Fortuyn volkomen misten? Zo was het ook met de binnenstad. De aandacht richtte zich op de verkeerde zaken. Snoeck was een van de twintig bewoners van de binnenstad die ik in een anderhalf uur durend onderhoud vrijuit liet spreken. Een bewoner blijkt dan meer te zijn dan iemand die alleen maar woont.
Hij was geboren in 1947, had acht jaar op de grote vaart gevaren, in de machinekamer. Hij was 20 toen hij begon, de oorlog in Vietnam betekende veel vrachtverkeer over zee, salarissen van zeelieden schoten omhoog. Het Wallengebied begreep hij wel. Het systeem van ramen werkte er wonderwel, de hele koopvaardij gaf hoog op van de kwaliteit en de gezondheid van de Amsterdamse dames. Dat kwam mede door de Amsterdamse GGD. In onze stad heb je de minste geslachtsziekten. Zo reisde hij langs alle havensteden. New York kon niet in de schaduw staan van Amsterdam. Ach meneer, de kwaliteit van de stedenbouw is hier zoveel beter. Weet je hoe dat komt? Omdat de autoriteiten dáár niet met elkaar praten, maar hier wel. Dat polderen heeft ons veel gebracht. “Het is onze zacht kant, het gaat bij ons niet om de harde geld-kant.” Als chef van de machinekamer wist hij hoe je de dingen moet doen. Je loopt wacht. Er gebeurt iets. Je improviseert, je doet iets en je leert. Verantwoording komt pas achteraf. Zo zou het gemeentebestuur ook de binnenstad moeten besturen. De mensen maken zich zorgen. Er verandert te veel, de bewoners zitten vast. Maar de aandacht van de pers en het bestuur gaat naar de verkeerde dingen. Ik noteerde het en verwerkte het in mijn verslag. Daarna hielden we contact. Tot vlak voor zijn dood verdedigde hij nog mijn binnenstadvisie.
Gisteren een Israëlische filmploeg te woord gestaan over de geschiedenis van de Bijlmermeer. Hun documentaire zal gaan over de vliegramp met het ElAl-toestel, dat op 4 oktober 1992 de flat Groeneveen doorboorde. We spraken af in het Bijlmermuseum in Grubbehoeve. Al snel kwam de vraag ter tafel: hoe heeft het zo fout kunnen lopen met de Bijlmer? Waar moest ik beginnen? Bij het begin natuurlijk. Toen eind jaren veertig het inzicht groeide dat met de uitvoering van het Algemeen Uitbreidingsplan van 1935 niet kon worden volstaan, kwam het idee bij de gemeente Amsterdam op om richting zuidoost, op grondgebied van de gemeente Weesperkarspel, een nieuw stadslob te bouwen. Provincie en Rijk waren echter tegen. Niet dat ze de noodzaak niet zagen, maar ze gunden het socialistische Amsterdam zoiets niet. De zwakke buurgemeente moest het zelf doen. Meer dan twintig jaar bleven ze de hoofdstad dwarsbomen in zijn vaste voornemen. Ondertussen was woningnood ‘volksvijand nummer 1’. Dat verklaart mede het extreem utopische en rigide karakter van de Bijlmer als Amsterdamse antwoord op de vraag hoe de ‘stad van de toekomst’ er uit moest gaan zien. Maar het geeft ook aan hoe moeilijk het zou worden om die sociale ideaalstad later daadwerkelijk te bouwen. Want zonder medewerking van het Rijk gaat dat niet.
Daarnaast was er sprake van dikke pech. De eerste paal was nog niet geslagen, of er brak een oliecrisis uit. Die vormde de opmaat tot een zware economische crisis die liefst vijftien jaar zou aanhouden. Bezuiniging op bezuiniging volgde. Liften werden geschrapt, parkeergarages bleven uit, het winkelcentrum kwam later en de metro ging niet rijden. Het plan werd ‘tot op het bot’ uitgekleed, terwijl de huren stegen. Bewoners protesteerden. Er ontstond leegstand (de woningnood viel door de invallende crisis verrassend mee). Leegstaande flats – allemaal huur, dus sociaal – leidden tot vreemde, onbeheersbare situaties. Suriname werd onafhankelijk; er kwamen heel andere bewoners; later verscheen er heroïne op de markt; weer later ging de politie ingrijpen op de Zeedijk, waardoor de drugshandel met de pas geopende metro via halte Wibautstraat naar Ganzenhoef emigreerde. Ondertussen bouwde het Rijk Lelystad en Almere. Het was een keten van gebeurtenissen die niemand kon voorzien en die niemand kon beheersen. Tot overmaat van ramp boorde ten slotte een Boeing 747 zijn neus in de flat Groeneveen, in het hart van de Bijlmer. Tenminste 43 mensen kwamen om het leven. Het was het spontane begin van de afbraak van de hoogbouw die later zou volgen, (want stedenbouwkundigen gaven inmiddels de hoogbouw de schuld). Een paar flats werden door nota bene bewonersacties op het nippertje gered. In dit ‘beschermde stadsgezicht’, vlak bij ‘de boom die alles zag’, kwam ik de Israëlische filmploeg tegen. Kan het ironischer?
reacties