Gelezen in ‘Cities. The First 6.000 Years’ (2019) van Monica Smith:
Bron: Proceedings of the National Academy of Sciences
Twee dagen lang reisden we langs de tempels in de binnenlanden van Cambodja. Eerst bezochten we Bayon, toen Ta Promh, de volgende dag Angkor Wat, Pre Rup, Ta Som, en we eindigden in Preah Kahn. Het was onvergetelijk. Te druk? Jaarlijks komen hier in de jungle circa drie miljoen toeristen kijken. Het is terrein is zeer uitgestrekt, van de ene naar de andere tempel rijden doe je met een auto. De meeste tempels worden amper bezocht. Alle toeristen drommen samen bij die ene tempel. De meeste tempels die wij bezochten waren gebouwd in opdracht van Vayavarman VII, de heerser over het Khmer rijk die leefde eind twaalfde, begin dertiende eeuw na Christus. Diens vrouw was Boeddhistisch, hijzelf Hindoe. Beide geloven gaf hij een plek. Dat is mooi te zien in de reliëfs aan de buitenzijde op de onderste verdieping van Angkor Wat. Die zijn groot en indrukwekkend (maar opnieuw: geen toerist te zien). In de regeerperiode van Jayavarman werden hier en elders in het rijk van de Khmers omvangrijke infrastructuren aangelegd. Angkor groeide dertiende eeuw uit tot een metropool van circa een miljoen inwoners. Stel je voor, toen er in Europa nog nauwelijks een stad te vinden was van honderdduizend inwoners, lag hier midden in de jungle al een van de grootste metropolen ter wereld, met een uitgestrektheid van duizend vierkante kilometer, volledig suburbaan. De meeste woonhuizen moeten overigens nog worden opgegraven en ook van de tempels is nog maar een fractie blootgelegd, maar satellietbeelden van NASA hebben midden jaren negentig de contouren van de miljoenenstad vastgesteld.
Iedereen lijkt vooral geïnteresseerd in de ondergang van Angkor Wat, minder in de opkomst of bloei. Dat is wel vreemd. De Amerikaanse archeologe Monica Smith verbaast zich er echter allerminst over. Steden, schrijft ze in ‘Cities. The First 6.000 Years’, verdwijnen zelden, als ze eenmaal groeien, groeien ze honderden jaren. Zelfs Angkor Wat heeft tenminste vijfhonderd jaar bestaan. Maar metropolen boezemen ons angst in. Zoals ook het legendarisch Angkor Wat. Wie haar bezoekt, denkt in de eerste plaats aan vergankelijkheid. Dat komt, schrijft Smith, mede door de hitte, de dramatische ruïnes en het omringende oerwoud. Doorgaans is het omgekeerd: de meest verstedelijkte gebieden op aarde doorstaan moeilijke perioden beter dan gespreid bewoonde gebieden. Beide kunnen zwaar worden getroffen, maar de grootste krijgen eerder hulp. Die zijn ‘te groot om te falen’. De instorting van metropolen, besluit ze, is een leuke filmscript, maar het komt zelden voor. Waarom Angkor Wat na vijfhonderd jaar tòch werd verlaten? Zeker weten we het niet want er zijn geen geschreven bronnen, maar in de loop van honderd jaar lijkt de stedelijke elite de stad te hebben verlaten, om zich dichter bij de monding van de Mekong rivier te vestigen. En de stad werd bedreigd door vijandige buren. Bovendien raakte het ingenieuze watersysteem in verval, waardoor de voedselvoorziening gevaar liep. Er circuleert een uitstekende documentaire over de opkomst, bloei en, ja ook verval, van Angkor Wat (The City of the God-Kings). Die kan ik iedereen aanraden.
Gelezen in ‘Cities. The First 6.000 Years’ (2019) van Monica Smith:
De grote zwakte van mijn recent verschenen boek (‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’, 2016) zou mijn al te nadrukkelijke lofzang op de grote stad zijn geweest. De negatieve kanten van het grootstedelijke leven had ik volgens sommige recensenten te weinig over het voetlicht gebracht. De Amerikaanse archeologe Monica Smith doet mij nu na, ze maakt weer dezelfde fout. In haar ‘Cities. The First 6.000 Years’ (2019) stelt ze zich de vraag waarom er steden zijn en waarom deze al zesduizend jaar groeien en bloeien. Vanuit UCLA, Los Angeles, presenteert ze een fantastisch overzicht van alle kennis die archeologen inmiddels wereldwijd hebben verzameld rond stadsstichtingen op alle continenten. Zoals Tell Brak, in Mesopotamië. Wat maakte dat pioniers hier bereid waren om in een barre woestijn dicht op elkaar te gaan leven zonder voedsel in de directe nabijheid? Antwoord: de mogelijkheid van nieuwe sociale en economische contacten en de veel grotere dynamiek die deze met zich brachten. Deze mogelijkheid moet mensen niet minder dan hebben opgewonden. Ze spreekt van een ‘permanente festival-atmosfeer’. Dit illustreert ze met opgravingen die Mallowan begon in 1937. In Tell Brak ontdekte Mallowan de zogenoemde ‘Ogen Tempel’: duizenden beeldjes van vrouwen die hem aanstaarden met iets te grote ogen. Later zou Mark Kenoyer over zulke ogen opmerken dat ze vooral als talismannen dienden. Vreemdelingen omringden je in steden, je vergaarde rijkdom, je kon bestolen worden. Al die ogen zouden je beschermen.
Voor Smith is de Ogen Tempel het bewijs dat stedelingen van begin af aan niet terugdeinsden voor grootstedelijk leven. “Instead of running away from cities’ new dangers and annoyances, people stuck tight to their newly emergent settlements while also developing entrepreneurial forms of coping.” Dit werkt ze verder uit in de rest van het boek. Alles komt bij elkaar in het laatste hoofdstuk. Dat heeft als titel: ‘The next 6.000 years’. Daarin schrijft ze dat steden ook de komende duizenden jaren nog zullen blijven bestaan. Naties zullen verdwijnen en echt noodzakelijk zijn ze ook niet, maar steden verdwijnen niet. De meeste zijn al honderden jaren oud. Het worden er alleen maar meer en ze worden nog veel groter. Hun kenmerken veranderen ook niet wezenlijk. De allereerste steden vertonen treffende overeenkomsten met de huidige. Waarom gaan ze niet meer weg? In het antwoord op die vraag brengt ze alles samen, want het doel van Smith met haar boek was precies dit: een verklaring geven waarom er steden bestaan. Smith: “From a primordial cognitive capacity for integration, migration, interaction, and material display, our ancestors created the ultimate template for human physical space and the ultimate network for human existence.” Om te onthouden en nooit meer te vergeten.
Read in Het Parool of 15 August 2015:
The name: Mes Aynak. The old city is situated in Afghanistan. The remains of an old buddhist cloister were found here when the mining started in one of the biggest copper mines of the world. A Chinese firm – the China Mettallurgical Group Corporation – had bought the site in 2007 and promised to invest 909 million dollars in mining and infrastructure: a railway, an electricity plant, a factory. But then the archeologists discovered a whole city of almost 400.000 square meters of temples and cloisters. Buddhist sculpures portray Buddha in a Greek toga, but also a Chinese one, thus referring explicitly to Greek influences (Alexander the Great) and to Chinese, when the local Gandhara civilization attracted pilgrims from all over India and China. Experts think the whole site is comparable to Machu Picchu or Pompeï. But they have only three years to finish the excavations. Then the mining will get started. Only ten per cent of the city has been researched until now. In the layers far beneath the temples they think they will find another 5000 years old artefacts dating from the Bronze time. At the same time islamic fighters of the Taliban try to bomb the site. Can you imagine?
Why they published an article on Mes Aynak in the Amsterdam based newspaper Het Parool I don’t know. It must be the IDFA, the yearly international documentary festival in Amsterdam. The journalist, Mary Munnik, quotes an American filmmaker, Brent Huffman, who made a documentary on the excavations in 2011. At the launching of his film in Amsterdam Huffman had described the destroying of an antique city by Chinese miners ‘an impossible story’. You can view a trailer on Youtube. Have a view: https://www.youtube.com/watch?v=V8_EGRxK3UM. Impressive it looks. So what can we do? Saving Mes Aynak for the next generations? Or exploiting and selling the copper, building an electricity plant, adding a new railway? The Worldbank seems to be in favour of the last. It’s the economy, stupid?
Gelezen in NRC Handelsblad van 20 april 2014:
Ook de archeologen komen er nu achter. In het lezenswaardige ‘De macht van het getal’ beschrijft wetenschapsjournalist Lucas Brouwer in NRC Handelsblad hoe archeologen en antropologen in twee scholen redetwisten over de vraag waarom Neanderthaler het hebben afgelegd tegen de mens. Het oude antwoord: de hersenen van de mens bleken superieur. Een nieuw antwoord, onlangs verwoord in ‘Current Anthropology’ (december 2013): het komt door bevolkingsgroei en cultuur. "Homo sapiens bouwde geen creatieve cultuur op omdat hij slimmer was maar omdat hij talrijker was." Zo begonnen vroege mensen zo’n 40.000 jaar geleden met het maken van kunst en complex gereedschap, maar dat konden ze alleen doen omdat ze met zovelen waren. Anders gezegd: "Hoe meer mensen met elkaar verbonden zijn, hoe complexer onze technologie en cultuur kunnen worden." En ja, daar heb je hem: "Een gemeenschap van mensen is als een collectief brein."
Het idee dat technologie en cultuur bloeien als de bevolking maar groot genoeg is, geldt nog steeds. In mijn intreerede, getiteld ‘De stad als brein’ (september 2012) heb ik beschreven hoe dat werkt: grote metropolen, beweerde ik, zijn slimmer en innovatiever dan kleine. Bouw dus grote steden als je mee wilt doen in de snel veranderende wereld van technologie en hoogstaande cultuur. En denk dus niet dat als je een campus bouwt de innovatie vanzelf volgt, ambieer ook geen ‘Harvard aan de Amstel’, maar zet al je geld in op het bouwen van een diverse metropool. Als beloning krijg je meer duurzaamheid, meer sociale interactie, meer cohesie, meer innovatie, meer vrijheid, meer economische groei. Jammer dat de antropologen zijn blijven steken in demografie, al is het wel begrijpelijk. Ze richten zich op jager-verzamelaars, niet op vroege stedelingen. Ze zouden oude steden en hun groeiende bevolkingen moeten doorgronden. Iets anders is de innovatieagenda van Nederland anno 2014. Daarvoor geldt: concentreer de 17 miljoen inwoners zoveel mogelijk in een of twee metropolen en laat dit zo organisch mogelijk gebeuren. Groei en krimp, ze leiden vanzelf naar een meer duurzame en innovatieve ruimtelijke orde. Maar je kan het een duwtje in de goede richting geven.
Gelezen in NRC Handelsblad van 5 oktober 2013:
Over de opkomst en ondergang van de stad Petra, in Jordanie, weten we inmiddels veel. Archeologen dachten aanvankelijk dat het een soort dodenstad betrof, maar dat blijkt Petra zeker niet te zijn geweest. Zijn opmerkelijke bloeiperiode beleefde de woestijnstad in de eerste eeuw voor Christus. De stad telde toen niet minder dan twintigduizend inwoners. Zij leefden er een luxueus en comfortabel leven, zo midden in de woestijn. “Met tuinen, fonteinen en een koninklijk paleis waar vloerverwarming noch doortrekkende toiletten ontbraken.” Met een ingenieus irrigatiesysteem met kilometers lange keramieken pijpleidingen en aquaducten vingen de inwoners het schaarse bergwater op, dat ze in bekkens dicht bij de stad bewaarden. Tempels en tuinen omkleedden het geheel. Waarmee verdienden ze hun geld? Hoe kon de stad zo sterk groeien daar in de woestijn, met zomerse temperaturen van liefst 50 graden Celsius? Het antwoord weten we nu. Petra was een handelsstad.
Strategisch gelegen op de karavaanroutes tussen India en Rome konden het woestijnvolk van de Nabateërs een positie opeisen als beschermers van de konvooien. Per dromedaris werden producten als wierook, mirre, specerijen, goud, oliën, zeeklei, teer en textiel dwars door de woestijn, tussen Dode Zee en Rode Zee, naar de havens van Gaza en Alexandrië vervoerd. De Nabateërs, aldus Ianthe Sahadat in NRC Handelsblad, “wisten zich via een handelsmonopolie een ontzaglijke rijkdom eigen te maken die in de razendsnelle stichting van de glorieuze rotsstad Petra resulteerde.” Maar de hoogtijdagen van Petra duurden niet lang. Want een stad die alleen op handel vertrouwt gaat vroeg of laat ten onder. Een lokale maak- en diensteneconomie werd niet ontwikkeld; Petra vertrouwde op het doorvoeren van goederen. Toen de handelsroute zich verlegde, verloor de stad zijn economie. Vanaf de eerste eeuw na Christus verbeterde de navigatie over de Rode Zee en de Nijl, waardoor schepen werden verruild voor dromedarissen en Petra in de woestijn verdween, om pas eeuwen later te worden opgegraven. De les van Petra: vertrouw niet teveel op handel en bouw een lokale economie.
Gelezen in NRC Handelsblad van 7 juli 2013:
De hypothese van Jane Jacobs dat de zogenaamde ‘landbouwrevolutie’ het gevolg moet zijn geweest van hele vroege verstedelijking doordat alleen de samenballing van veel mensen tot al deze uitvindingen kan hebben geleid, en niet andersom, dus dat de eerste steden pas later, dankzij de landbouwrevolutie, zich konden vormen, lijkt opnieuw bevestigd te worden door recent archeologisch onderzoek in het oostelijk deel van de Vruchtbare Maansikkel – het landbouwgebied dat loopt van Israël via Irak naar het zuiden van Iran. In Chogha Golan, West-Iran, zijn onlangs grote hoeveelheden plantenresten ontdekt die erop wijzen dat hier al vanaf ruim 11.000 jaar geleden wilde gerst werd verbouwd. Hendrik Spiering in de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad: “Dit is een belangrijke nieuwe aanwijzing dat de landbouw rond 11.000 à 10.000 jaar geleden op verschillende plaatsen in het Midden-Oosten vrijwel tegelijk is ontstaan.” Spiering wijst erop dat de landbouwrevolutie in werkelijkheid een heel geleidelijk proces is geweest van allemaal kleine innovaties: van gereedschappen, bemesting en zaadveredeling. “De veranderingen gingen langzaam genoeg om de kennis over een groot gebied uit te wisselen.”
Wat werd er gevonden in Chogha Golan? Niet alleen plantenresten. “Chogha Golan werd eind jaren negentig ontdekt, waarbij eerst de relatief grote stenen muren en gepleisterde vloeren opvielen. Ook werd een groot aantal vijzels en maalstenen gevonden: een duidelijke aanwijzing van het eten van zaden.” De vondst staat niet op zichzelf. In Zuid-Turkije, tegen de Syrische grens, werd in de jaren negentig Göbekli Tepe opgegraven: een heiligdom van zo’n 11.000 jaar geleden, bestaande uit grote stenen die door een groot aantal mensen de berg op moeten zijn gesleept. “Mogelijk was het een multiregionaal heiligdom waar mensen uit heinde en verre naar toe kwamen voor feesten. Ideaal voor de uitwisseling van zaden.” Grote stenen. Een groot aantal mensen. Multiregionaal. Ideaal voor uitwisseling. Dat is toch iets anders dan hunnebedden. Was dit geen hele vroege stad?
Gelezen in NRC Handelsblad van 11 januari 2013:
Onder de kop ‘Het begin van landbouw was bewuste keuze’ verscheen in de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad laatst een artikel over het ontstaan van de landbouw. Volgens de gangbare theorie ontstond deze geleidelijk, doordat mensen en gewassen langzaam naar elkaar toegroeiden. ‘Cultivatie vóór domesticatie’ heet deze theorie. Die theorie blijkt niet langer houdbaar. Waarom? Omdat wilde erwten nooit een belangrijke voedingsbron kunnen zijn geweest voor jager-verzamelaars. De opbrengst was daarvoor te laag. Erwten, linzen (foto) en kikkererwten moeten onaantrekkelijk zijn geweest om te verbouwen. Toch waren deze peulvruchten een ‘rotsvast onderdeel’ van het allereerste akkerbouwpakket, samen met granen als eenkoorn, emmer en gerst. Wetenschapsjournalist Hendrik Spiering: “Op de oudste plekken waar verbouwd graan wordt gevonden, ca. 11.000 jaar oud, worden óók altijd resten van erwten, linzen en kikkerwerwten gevonden.” Conclusie van de wetenschappers? “Het is een snel proces geweest, geleid door bewuste en kundige mensen die hun vindingrijkheid gebruikten.” Geen jager-verzamelaars dus. Maar wat voor mensen dan wel?
De wetenschappers houden het op ‘vroege boeren’, maar alles wijst erop dat het gaat om stedelingen. Circa 11.000 jaar vormden zich namelijk de eerste steden in de wereld. Overal waar de vroegste steden werden aangetroffen treft men korte tijd later ook sporen van vroege landbouw aan. Voor Jane Jacobs was het aanleiding om in ‘The Economy of Cities’ (1968) de theorie te ontvouwen dat de vroege landbouw een stedelijke innovatie is geweest en dat er dus eerst steden waren, en daarna pas landbouw. Nog steeds ontkennen veel archeologen deze bijzondere hypothese die steden aan de basis van de menselijke evolutie plaatst. Waarom? Omdat ze nog altijd veronderstellen dat boeren hun omgeving als de beste begrepen en stedelingen, die dat veel minder deden, pas veel later op het wereldtoneel zouden zijn verschenen. Stedelingen zouden natuur en landbouw nooit hebben begrepen. Preciezer, stedelingen zijn boeren die van hun omgeving vervreemd zijn geraakt. Zoiets. Een hele merkwaardige redenering. Het is omgekeerd: de vroege boer was een stedelijke innovatie, die later van de stad vervreemd is geraakt.
Gelezen in NRC handelsblad van 2 februari 2013:
De oorsprong van de mens moet in Oost-Afrika worden gezocht. Pas helemaal op het eind van Bill Bryson’s vuistdikke ‘Een kleine geschiedenis van bijna alles’ (2004) verschijnt de eerste versie van de mens als een staande aap, levend in de Afrikaanse vlakte. De plek is in het blauwe Ngonggebergte in Kenia, 65 kilometer ten zuiden van Nairobi. Daar bevindt zich de alleroudste nederzetting van Homo Erectus, Olorgesailie genaamd. In 1919 ontdekte iemand dat daar, in een vlakte in de Great Rift Valley, de blakerende bodem waar ooit een meer moet hebben gelegen, bezaaid was met abnormaal donkere stenen die duidelijk door mensen waren bewerkt. De stenen van kwarts en zwarte lava moeten over een afstand van zeker 10 kilometer uit de bergen zijn gesleept naar deze plek, waar ze tot bijlen waren geslepen. De opgravingen toonden aan “dat er een plek was waar de bijlen werden gemaakt en een andere waar onbewerkte stenen werden gebracht om te worden aangescherpt.” Bryson concludeert dat Olorgesailie een soort ‘fabriek’ was, een die zo’n miljoen jaar in bedrijf bleef. “We moeten nu dus constateren dat oermensen miljoenen jaren lang – veel, veel langer dan onze eigen soort ooit bestond, laat staan zich aan een blijvende coöperatieve inspanning waagden – in groten getale naar deze specifieke plek kwamen om grote aantallen werktuigen te maken die naar het schijnt nogal zinloos waren.”
Ik moest aan de passage denken toen ik afgelopen weekeinde de krant opensloeg en over de vondst van een serie vuistbijlen in Konso, Ethiopië, las, geschat op 1,75 miljoen jaren oud. Het zou gaan om werktuigen van een proto-Erectus: het Acheulien-type. “Bijzonder van de vondst in Konso is dat er uit een lange tijdreeks werktuigen zijn gevonden, tot jonger dan 1 miljoen jaar oud.” De picks in de vuistbijlen bleken in die lange tijd nauwelijks veranderd, maar de bijlen zelf werden wel dunner, symmetrischer en er trad een zekere standaardisering op. Over een eventuele nederzetting lezen we niets. De technologie lijkt echter opnieuw verbonden met een plek, met iets als een ‘fabriek’, een nederzetting, een prototype van een stad.
Gelezen in ‘Lof der stenen’ (2012) van Nicolaas Matsier:
Afgelopen week opende in het Allard Pierson Museum in Amsterdam de tentoonstelling ‘Troje. Stad, Homerus en Turkije’. Troje is vooral bekend van de door Homerus beschreven strijd tussen Grieken en Trojanen. Weer las ik in de krant over Heinrich Schliemann, de ontdekker van de Anatolische stad die ooit gelegen moet hebben aan de kust van de Dardanellen. Nicolaas Matsier heeft over deze Duitse archeoloog meeslepend geschreven in ‘Lof der stenen’, om precies te zijn in het eerder verschenen ‘De archeoloog als avonturier’. Nu, bij de opening van de tentoonstelling, werd Schliemann in NRC Handelsblad aangeduid als een ‘boef’ die de schatten van Troje in 1881 via Athene naar Berlijn zou hebben verscheept, waar ze tijdens de Tweede Oorlog ook nog eens waren gebombardeerd en waarvan de restanten vervolgens door de Russen als oorlogsbuit waren weggehaald en afgevoerd. Matsier: “Wat de schat van Priamus betreft, die werd na 1945 als verloren beschouwd. Pas in 1993 werd bekend dat de Russen hem als oorlogsbuit hadden meegenomen.” In het Poesjkin museum kan men haar sinds 1996 bewonderen, in replica weliswaar. Turkije wil ze nu uit Berlijn en Moskou terughalen. Kortom, u moet de tentoonstelling in Amsterdam gaan zien.
Wat voor een stad was Troje? Joseph Rykwert in ‘The Idea of a Town’ (1976) schrijft er het volgende over: “Troy, Ilion, figured in the imagination of the ancients as an ambiguously foreign town in which the succession of cataclysmic events which fate may reserve to any town were acted or suffered. Its mythical foundations by a divine hero and its refounding by another hero; its growth, its pride, its wars, its destruction and disappearance. Troy incarnated the paradigm of urban fate.” Rykwert wist toen nog niet dat de resten van Troje in Moskou verborgen lagen; dat kwam pas later aan het licht. De rampzalige wederwaardigheden van de schatten van Troje in de negentiende en twintigste eeuw passen echter helemaal in zijn schitterende en meeslepende beschrijving van verwoesting en ondergang. En wat schrijft Matsier? “Je zou haast gaan vrezen dat archeologische buit, behaald met oorlogswinsten, noodzakelijkerwijs ook weer ten onder moet gaan aan oorlog.”
Gelezen in NRC Handelsblad van 15 juni 2012:
In het noordwesten van Spanje zijn prehistorische rotstekeningen opnieuw gedateerd, volgens een nieuwe methode. Ze blijken 5 tot 10.000 jaar ouder dan gedacht. Karel Berkhout schreef erover in NRC Handelsblad. Men schat ze nu op 40.800 jaar oud. Daarmee zijn de tekeningen vooralsnog de oudste van Europa. Maar door de nieuwe datering vallen ze ook samen met de geschatte eerste migratie van de oudste mensen – de Homo Sapiens – van Afrika naar Europa. De eerste groepjes mensachtigen arriveerden namelijk juist rond die tijd op ons continent. Het kan dus ook zijn dat de tekeningen niet door mensen gemaakt zijn, maar door Neanderthalers. Die waren, blijkt uit recente vondsten, tot veel meer in staat dan wetenschappers eerst dachten. Als ze de tekeningen hebben gemaakt, zouden ze ook een taal moeten hebben ontwikkeld. Kan dat, zo op het eind, dus vlak voor hun uitsterven?
Archeoloog Joao Zilhao van de Universiteit van Barcelona denkt dat dit goed mogelijk is. Neanderthalers leefden grofweg van 250.000 jaar tot 30.000 jaar geleden in Europa. “Neanderthalers leefden lang verspreid over Europa in kleine groepen. Pas later gingen ze dichter bij elkaar leven en dat zette technologische en culturele vernieuwingen in gang.” Al was van stedenvorming nog lang geen sprake (die begon pas 6.000 jaar geleden, dus 35.000 jaar na de rotstekeningen in noordwest Spanje), het principe van innovatie door samenballing werd toen al geboren en dit is wel precies wat steden veel later zouden doen: technologische en culturele vernieuwing in gang zetten. Van rotstekeningen tot iPads, alle cultuur en innovatie is te danken aan concentratie in steden. Hoe groter de steden, hoe meer innovatie.
reacties