Gelezen in ‘Een ongeluk in slow motion’ (2012) van Ewald Engelen:
De Amsterdamse financieel geograaf Ewald Engelen heeft al zijn recente columns gebundeld. Zo kunnen we de financiële crisis nu herlezen als ‘een ongeluk in slow motion’. Tijdens die herlezing stuitte ik wederom op zijn felle kritiek op economische beleidsverhalen, gedateerd 21 juli 2011. Die beleidsverhalen duidt ‘ramptoerist’ Engelen aan als ‘bestuurlijke lulkoek’. “Wie er oog voor heeft, ziet deze bestuurlijke lulkoek overal. Of het nu de Noord-Zuidlijn, Olympische Spelen 2028, krachtwijken, burgerschapscursussen, kenniseconomie, de creatieve klasse, toponderzoek, innovatiebeleid of de Zuidas is, steeds gaat het om verhalen die daadkracht suggereren, groei en succes simuleren, en daarmee draagvlak moeten genereren. En die steeds uit dezelfde elementen bestaan: een projectorganisatie met een prominente ‘trekker’, een eigen adres en een eigen logo, meestal gevolgd door een futurologische maquette of een glimmende brochure, een website die dat virtueel verdubbelt, en natuurlijk dure rapporten van gerenommeerde hoogleraren die de verhalen aan academische legitimiteit moeten helpen.” Engelen wantrouwt het allemaal, het is hem te vaag, niet meetbaar, resistent tegen weerlegging, en erachter gaan dikwijls verdachte coalities schuil. Het wil, schrijft hij, alleen maar mobiliseren.
Volgens de financieel geograaf gedijt dit soort beleid in ‘postdemocratische tijden’. “Door het afkalven van georganiseerde belangenverbanden is het politieke spel steeds meer veranderd van een elitair onderhandelingsspel achter gesloten deuren in een quasi openbaar gezelschapsspel dat draait om verleidelijke verhalen.” Dat lijkt mij de spijker op zijn kop! Ik zou de trend alleen veel positiever willen zien. Er is niets tegen verleidelijke verhalen maken, integendeel. We moeten juist af van het zogenaamde toetsbare, meetbare beleid. Het politieke spel wordt ook steeds openbaarder en het draait in toenemende mate om verhalen die geloofwaardig moeten zijn. Zijn die verhalen niet geloofwaardig, dan mobiliseren ze niet en liggen ze binnen de kortste keren onder vuur; dan staan de Ewald Engelens van deze wereld op om ze de grond in te boren. Ziedaar de kern van de moderne politiek: deze is ‘een strijd om verhalen’ geworden. Die strijd speelt zich in toenemende mate af op het internet. Alleen de geloofwaardige overleven. Dat is geen beleid in postdemocratische tijden, maar politiek bedrijven in een tijdperk dat al bijna 100 procent democratisch is. Bijna, want pas wanneer de verhalen door de mensen zelf worden gemaakt, zal sprake zijn van volledige democratie.
Gehoord op 15 februari 2012 in Amsterdam:
Plug de Dag is een initiatief van drie jonge vrouwen, woonachtig in Amsterdam. Femke Haccou, Martine de Jong en Jetske Roetman – de een werkzaam bij de gemeente, de andere twee bij gerenommeerde adviesbureaus in Den Haag en Rotterdam – startten een jaar geleden een gezamenlijke adviespraktijk op locatie. Ze wilden minder met de auto naar hun werk en ze wilden uit hun dagelijkse routine. Ergens in Amsterdam, in telkens wisselende panden, strijken ze iedere woensdag neer; de ruimten staan doorgaans leeg; iedereen die wil kan bij ze aansluiten. Er wordt keihard gewerkt (voor de baas) en tussen de middag is er een gezamenlijke lunch. Tijdens die lunch wordt een maatschappelijk probleem opgelost dat speelt op de locatie waar ze op dat moment werken. Zo trekken ze de stad door, van pand naar pand, van kwestie naar kwestie; telkens zijn er weer andere dertigers die hen vergezellen, die hun laptop ergens inpluggen en die hen bijstaan in het oplossen van een probleem. Inmiddels is er een vaste kern van ‘Pluggers’, maar het netwerk staat open voor iedereen. Lekker eten is belangrijk, en gezamenlijkheid, locatie, afwisseling, inspiratie, telkens nieuwe ideeën. Plug de Dag voorziet voor betrokkenen in veel dingen, maar vooral in frisheid, in het gevoel van een "blijvende eerste ontmoeting."
Afgelopen week was ik er, samen met de twee andere ‘bazen’. We spraken over hun ervaringen tot nu toe. Het was een gesprek over wat dat nu is, een zelforganiserend netwerk. Allicht was het allemaal zoekend, intuïtief. Ik ontmoette dertigers die duidelijk iets anders willen, maar die niet precies kunnen duiden wat dat nu is. Er was ook geen sprake van een zich afzetten tegen bestaande praktijken, er was geen verzet, geen heilige missie, zelfs geen visie. Wel optimisme, openheid en een kwetsbaarheid die gemakkelijk werd toegelaten. Vluchtig leek het me allemaal wel. De vraag is of het beklijft en of Amsterdam hierdoor beter wordt. Wat me opviel was die wonderlijke mengeling van hoogstpersoonlijke drijfveren en maatschappelijke betrokkenheid die zonder gene werden geëtaleerd. Is dit een verwende generatie die het zich kan permitteren om uit de ‘verdienmodellen’ te stappen? Of zijn dit moedige jonge vrouwen die eindelijk het stadium van zelfverwerkelijking hebben bereikt? Lef hebben ze wel. En groot optimisme. Vol energie trapte ik mijn fiets terug naar huis.
Gelezen in Vrij Nederland van 11 december 2010:
Bogotá, de hoofdstad van Colombia, telt ruim 7 miljoen inwoners. De vorige burgemeester van Bogotá, Antanas Mockus, was afgelopen 27 december in VPRO’s wintergasten te zien. Een fascinerende uitzending. Even eerder, op 11 december, stond er een portret van hem te lezen in Vrij Nederland. Vanwaar al die publiciteit? Mockus is een kleurrijk politicus, een soort superstar. Hij was als aanvoerder van Partido Verde kandidaat voor het premierschap van Colombia, maar verloor nipt van zijn rivaal Santos die een groot deel van de Colombiaanse media in handen heeft. Dat is allemaal leuk voor een avondje televisie, maar de werkelijke reden voor al die aandacht is natuurlijk vooral zijn effectief gebleken grootstedelijke politiek. Toen Mockus burgemeester van Bogotá werd, was de stad ernstig in verval. Dat was in 1995. Velen verruilden de stad voor een huisje op het platteland. In de metropool was sprake van terreur, drugshandel, armoede, geweld, corruptie. Dat krijg je als je de steden verwaarloost. De Colombiaanse economie stortte ineen. Maar dat niet alleen. Ook het aantal verkeersslachtoffers in Bogotá zelf was hoog. De verkeerschaos was groot. En nachtelijk geweld extreem. Enzovoort. Bogotá had in die tijd een hele slechte reputatie.
Wat deed de burgemeester? Mockus begon bij de verkeerspolitie. Die ontsloeg hij. Hij bood ze echter de gelegenheid om zich om te scholen tot mimespelers. Die mimespelers moesten de automobilisten wijzen op de voetgangers. Colombiaanse autorijders zijn macho, dus dat was een regelrechte omkering van waarden. Tegelijk liet de burgemeester duizenden kaarten drukken met een opgestoken duim op de ene kant en een duim omlaag op de andere. Daarmee konden automobilisten elkaars rijgedrag be- of veroordelen. Tussen 1995 en 2003 – zijn twee ambtstermijnen – daalde het aantal verkeersslachtoffers in Bogotá van 25 op de 100.000 inwoners per jaar, naar 8. Het werkte dus. “Niet alleen kon hij indrukwekkende cijfers overleggen; Mockus had de Bogotenos ook het gevoel gegeven dat ze erbij hoorden en dat hun stem iets waard was.” Mockus geloofde dat misdaad en misdragingen verkeerd gedrag betroffen. Gedrag en gewoontes kunnen worden veranderd. Een van de motto’s van de burgemeester was ‘Things could be different.’ Om het gedrag van mensen te veranderen maakte hij gebruik van ‘culturele regulatie’. In een interview zei Mockus, zelf zoon van een beeldhouwster en bewonderaar van Marcel Duchamp: “Ik zag kunst als een verlengstuk van de pedagodie en had geleerd dat je soms met één gebaar meer kunt bereiken dan met hele stapels boeken.” Niemand geloofde dat zijn benadering zou werken, maar hij werkte. Mensen hoeven niet te worden bestraft, je kunt ze overreden. En de economie trok weer aan.
Gelezen in De economische kracht van de Noordvleugel van de Randstad van het PBL van november 2010:
De motie-Van der Ham (Boris van der Ham, D66) is door de regering nog steeds niet beantwoord. De motie vraagt aan de minister van Economische Zaken een langetermijnvisie op de Amsterdamse economie. Deze week verscheen een beleidsstudie over de economische kracht van de Noordvleugel, opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving. De studie moet dienen als onderbouwing van het antwoord van de regering: de zogenaamde Amsterdambrief. Het woord ‘Amsterdam’ wordt er overigens angstvallig in verzwegen, liever spreekt men van ‘Noordvleugel’. Pas op het eind van de studie worden de steden Amsterdam en Utrecht onder het vergrootglas gelegd. (Dat is minder erg dan de foute vermelding op IKCRO – Informatie- en Kenniscentrum Ruimtelijke Ordening -, waar de strekking van de studie werd verhaspeld). Daarom een compacte weergave van de opmerkelijke uitkomsten: Groot-Amsterdam en Utrecht kennen een hogere productiviteit en sterkere productiviteitsgroei dan de rest van Nederland. Dit wordt gedeeltelijk verklaard door specialisatie in bepaalde clusters, maar vooral door economische variëteit en door een grotere mate van urbanisatie. Ook bereikbaarheid en woon- en werkmilieukwaliteiten die relevant zijn voor de kenniseconomie, zijn er beter, maar het meten van die factoren vielen buiten de scope van de studie, helaas.
Variëreteit wordt door de onderzoekers van groot belang geacht, ook voor de robuustheid van de regionale economie. Het meest opvallende vond ik de weging van de mate van urbanisatie. “Urbanisatie, gemeten als economische dichtheid (banen per vierkante kilometer), heeft een robuust effect: er is sprake van een positieve samenhang met productiviteit, productiviteitsgroei èn werkgelegenheidsgroei.” En dan komt het: het inzetten van het beleid op clusters van nationaal belang (luchthavenactiviteiten, tuinbouw, life sciences enzovoort) is te ongewis. Succes daarvan is “in grote mate afhankelijk van specifieke kenmerken van bedrijven en (kennis)instellingen, regio’s (lokale omstandigheden) en de interactie tussen beide.” Dit, aldus de onderzoekers, maakt de beleidsmatige stuurbaarheid complex. “Een goede economische prestatie is eerder te verwachten van meer generieke agglomeratie-effecten, zoals economische dichtheid, of van meer algemene voorwaarden voor economische ontwikkeling, zoals kennis en innovatie: voorwaarden die niet per se aan één type cluster zijn verbonden maar wel sterk aan agglomeraties.” Eigenlijk staat er: regering, investeer in de grootstedelijke complexen! Maak ze groter en diverser! Bouw eens een metropool!
Gelezen in S&RO nr. 4 (augustus 2010):
Afgelopen week verscheen het themanummer van S&RO over Ruimte en Economie. Mijn artikel, getiteld ‘Spiky Delta’, zag ik eindelijk afgedrukt. Ik zag trouwens dat je het ook kunt downloaden vanaf de NIROV-website (http://nirov.nl/Home/Publicaties/Tijdschriften/Publicatie_items/S_RO_4_2010.aspx?mId=10443&rId=177). Bij nalezing merk je altijd weer dat je iets cruciaals vergeten bent. Maar eerst de strekking van het artikel: het Ministerie van Economische Zaken is al sinds zijn oprichting in de jaren ‘30 van de twintigste eeuw primair gericht geweest op handelsbevordering (groei van import en export), volumegroei en bovenal kostenverlaging voor ondernemers. Het beleid is ontwikkeld vanuit de handelsnatieretoriek die stelt dat Nederland een klein landje is, met een open economie, en dat het vooral handel moet drijven met het buitenland. Daarbij heeft het departement aan de Bezuidenhoutseweg steeds het werk naar de mensen willen brengen. Dat betekende voortdurende spreiding van bestaansbronnen over het land, de aanleg van grootschalige infrastructuur, vooral van achterlandverbindingen tussen de mainports en de buurlanden, lage grondprijzen, suburbanisatie, bedienen van regio’s. Een grootstedelijke economie had niet haar aandacht, sterker het Nederlandse economische beleid is al honderd jaar anti-stedelijk. Met als resultaat een matige kwaliteit van producten, een veel te hoge importquote (dus een lage graad van zelfvoorziening), een onderschatting van de diensteneconomie, een enorm gesleep met goederen door de delta en een vernietiging van natuur en landschap. Het programma ‘Pieken in de Delta’ vormt daarop geen uitzondering. Elke provincie krijgt weer keurig zijn eigen ‘’piek’. Een ‘spiky delta’ zal er niet door onstaan, eerder een ‘flat delta’.
Wat ik helemaal vergeten ben te vermelden is dat de naoorlogse opbloei van de Nederlandse economie natuurlijk niet zozeer te danken is aan het gevoerde economische structuurbeleid vanuit Den Haag, maar aan de vroege toetreding van Nederland tot de Europese Unie (EEG, later EG, tegenwoordig EU) èn aan het aardgas van Slochteren, later de Noordzee. Het is allemaal economie gericht op export, specialisatie, schaalvergroting, matige kwaliteit, weinig duurzaam.
Gehoord tijdens bestuursdienstdebat in De Bazel op 7 juli 2009:
Het ging, aldus bestuursdienstdirecteur Hugo de Fernandez Mendes, die middag over ‘droom en werkelijkheid’. Wat is in beleidstermen reëel en wat is fantasie? Wat kan een gekozen bestuurder zijn kiezers toezeggen en wat niet? Wat zijn reële politieke ambities en wat kan niet worden waargemaakt? Anders gezegd, het ging die middag over maakbaarheid.
Mark van Twist, hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam, hield een mooi filosofisch betoog over de ‘taligheid’ van het beleid. Met taal wordt een beleidsambitie vooraf ‘geframed’. Deze ‘framing’ bepaalt in hoge mate de uitkomsten, de doormeting, de beoordeling achteraf, de verwachtingen. En daar gaat het vaak mis. Dan krijg je brokken. Of je mist in de beoordeling de ‘bijvangsten’ van het gevoerde beleid omdat die niet werden gemeten. Enzovoort. Verwachtingenmanagement is dus geboden. Dat begint met ‘framing’. Een professionele beleidsdienst behoort dat zorgvuldig te doen. Welke taal gebruik ze? Hij illustreerde dit aan de hand van de ‘oorlogstaal’ die Rotterdam de laatste tijd bezigt als het gaat om nieuw beleid: ‘stadsmariniers’, ‘Rotterdam Wet’, ‘beleidsoffensief’, ‘Pact op Zuid’, ‘beleidsarena’. Zulk taalgebruik beïnvloedt de uitkomsten en ook de verwachtingen.
Daarnaast adviseerde hij de flanken van het speelveld op te zoeken. Te vaak wordt kluitjesvoetbal gespeeld. Alle aandacht gaat dan uit naar dat ene beleidsveld. Dat komt onder vuur te liggen. Men wil snel resultaten, terwijl geen snelle resultaten te leveren zijn. Enzovoort. Niet doen, adviseerde hij, zoek de rust op. Maak je beleid saai! Wees ondertussen vasthoudend en volhardend. Zo krijg je veel gedaan.
Zo ging het nog even door. Interessant hoe een discussie op een bestuurskundig niveau kan blijven hangen. In zijn soort erg goed. Maar het ging voorbij aan de zin en onzin van veel beleid. Successen zijn veelal helemaal niet te danken aan beleid, maar aan een autonome ontwikkeling waarop het succesvolle beleid meelift. De andere spreker, Jeroen Hoendersloot, zat dichter bij de waarheid. Veel beleid is niet effectief, niet rationeel en niet efficiënt.
reacties