Gehoord in CREA, Amsterdam, op 21 maart 2017:
Slechts kort was Amsterdam de hoofdstad van Nederland. Het idee was Frans, niet Hollands. In het keizerrijk van Napoleon I bestonden feitelijk drie hoofdsteden: Rome, Parijs en Amsterdam. Amsterdam telde destijds liefst 200.000 inwoners en was veel groter dan Berlijn. Ook de latere koning Willem I kon in 1814 niet om Amsterdam heen. Aarzelend wees hij de stad aan het IJ aan als hoofdstad van zijn prille monarchie. Maar Brussel wilde dat niet accepteren. Nog steeds is Amsterdam niet een echte hoofdstad. In de grondwetswijziging van 1983 werd ze weliswaar aangewezen als de plek voor de inhuldiging van de nieuwe koning, maar dat is het dan ook. Dat stelde historicus Remieg Aerts in de vierde Amsterdamlezing van dit jaar. Ook de inwoners van Amsterdam zelf, voegde de nieuwe hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de UvA er fijntjes aan toe, voelen zich geen trotse Nederlanders. Amsterdam is altijd een echte havenstad geweest die meer gericht was op de wereld. Het IJ was haar werkelijke gezicht. Met haar directe omgeving of achterland wilde ze liever niets te maken hebben. Omgekeerd voelen de Nederlanders weinig warme gevoelens voor Amsterdam. Ze hebben die Amsterdammers altijd arrogant gevonden.
Aerts wees op de grote invloed van Schiphol en de internetknoop in de Watergraafsmeer op de Amsterdamse economie in de laatste decennia. De stad heeft zich na 1970 rigoureus omgedraaid naar het zuiden. De Zuidas is nu haar werkgebied. Opnieuw is ze veel sterker dan de rest van Nederland internationaal georiënteerd. Nieuwe clusters rond creatieve industrie en het moderne zakenleven weet ze aan zich te binden; omgekeerd heeft haar internationale aantrekkingskracht een zelfversterkend effect. Amsterdam heeft daardoor, opnieuw, een unieke positie binnen Nederland veroverd, en dat in vrijwel elk opzicht. Opnieuw negeert ze de rest van Nederland. Aerts duidde haar nieuwe economie aan als innovatief, experimenteel, hedonistisch, post-materialistisch, grootstedelijk, geglobaliseerd. Een werkstad is ze allang niet meer. Iedereen wil er naartoe, “gewoon om er te zijn”. Terwijl Rotterdam en Den Haag verarmen en de randen van Nederland vergrijzen en krimpen, kookt Amsterdam over. Ook politiek wijkt de stad met Denk, GroenLinks en Partij voor de Dieren steeds scherper af. Haar grootste bedreiging is een vastlopende woningmarkt met veel te hoge prijzen. Maar om Amsterdam nu snel in omvang te verdubbelen vond Aerts een brug te ver. Aerts, die zelf in Arnhem woont, meent dat de meeste Nederlanders toch liever buiten willen wonen. Trouwens, door te verdubbelen zou Amsterdam de rest van Nederland leegzuigen. Iemand in de zaal wierp tegen dat een ‘Global City’ als Amsterdam zich van zulke motieven toch niets aantrekt en dat hij wel begreep dat een hoogleraar Vaderlandse geschiedenis zoiets beweerde. Het was de meest arrogante opmerking van de avond.
Gehoord in Amsterdam op vrijdag 1 november 2013:
In de Open Bak van de leergang De Nieuwe Wibaut van de gemeente Amsterdam trad afgelopen vrijdagmiddag Paul de Bruijn op. De Bruijn is directeur van een bureau voor verbindende online communicatie in Arnhem. De tachtig deelnemers zou hij trakteren op een voordracht over Coehoorn Centraal, een nieuwe broedplaats voor culturele en creatieve bedrijvigheid in de binnenstad van de Gelderse stad, die hij samen met Peter Groot ontwikkelt. Hoe hij tegen stedelijke ontwikkeling aankijkt, illustreerde De Bruijn aan de hand van tal van voorbeelden uit Berlijn, een stad waar hij veel komt en die hij goed kent. Langs de Spree bijvoorbeeld was na de Wende door de overheid van bovenaf een mediakantorenstad gedacht, maar die is er nooit gekomen. Het liep allemaal anders. En dat is maar goed ook, vond De Bruijn. In een van bovenaf geplande stad geloofde hij niet. Energie krijgt een stad juist van allerlei burgerinitiatieven.
Een overgang naar Arnhem was nu gemakkelijk gemaakt. Want ook Arnhem lukte het niet om haar ambitieuze plannen rond het nieuwe centraal station, waaraan al tien jaar gebouwd wordt, van de grond te trekken. Ergens halverwege is het project stilgevallen. Het feestaardvarken van Florentijn Hofman noemde hij als voorbeeld van een zinderend alternatief: een kunstwerk van 150.000 ton beton, aangeboden aan de stad door Burgers Zoo die 100 jaar bestaat, in een parkje op een vage restlocatie waar buurtbewoners eerst een stukje Veluwe hadden aangelegd – kunst en park, alles met een tijdelijke vergunning en onveilig als speelplek, toch gedoogd – bij kinderen razendpopulair. In die categorie paste ook het Coehoorngebied, door de gemeente tijdelijk uitgegeven aan De Bruijn en Groot. Maar wat is tijdelijk? Met de buurtbewoners proberen de twee nu in de panden creatieve bedrijvigheid te ontwikkelen, maar dat niet alleen. Ook willen ze een nieuwe maakindustrie van de grond trekken door weer een verbinding te leggen tussen ontwerpen en maken en denken daarbij zelfs aan verbindingen met het nabije Ruhrgebied; en ook een park voor de buurt willen ze, dat ze in veertien dagen (sic!) zullen aanleggen. De Bruijn vertelde smeuïg over de gemeente. Die denkt nog steeds de stad van bovenaf te kunnen plannen. De Bruijn maakte daarbij onderscheid tussen het bestuur, de raad en de ambtenaren. De ambtenaren, vertelde hij, geloofden nog steeds in top-down planning. Hij illustreerde dit met een zinloze discussie over de plaatsing van een vlaggenmast op het dak, die volgens de ambtenaren 30 centimeter moest worden verschoven. Ook het bestuur wilde aanvankelijk niet met de heren in zee. Alleen de raad wil hen een kans geven. Horeca mag nog steeds niet op het Coehoornterrein. De Bruijn vond het onzin. Hij hoopte dat al dat gevestigde beleid snel sneuvelt. Het is toch geen taak van de gemeente om eenmaal gevestigde middenstand langjarig te beschermen? Daar wordt die maar lui van.
Gelezen in NRC Handelsblad van 21 februari 2013:
De creatieve sector van los Angeles heeft New York sinds een paar jaar qua aantal bedrijven, uitstraling en omzet ingehaald. Dat meldde onlangs NRC Handelsblad. Er werken in LA nu meer dan 300.000 mensen in de sector, er gaat ruim 100 miljard dollar in om. De komende drie jaar verwacht de gemeente Los Angeles nog eens een toename van 10.000 banen; het afgelopen jaar alleen al gingen hier 500 creatieve bedrijfjes in de reclame- en entertainmentsector van start. Was dat de reden dat ook het Amsterdamse reclamebureau KesselsKramer in november 2012 een vestiging in de metropool aan de Amerikaanse westkust opende? “Europese ondernemers in de creatieve sector horen zich in New York te vestigen,” schreef The New York Times verontwaardigd.
KesselsKramer koos voor LA vanwege de toestroom van reclamebureaus, galeriehouders en kunstenaars naar de stad aan de Amerikaanse westkust. Californië beleeft een ware renaissance en LA is de ideale plek om verhalen te bouwen. Ook noemt het bedrijf de ruimte om te experimenteren die LA zou onderscheiden van de Big Apple. Los Angeles haalde ook nog eens New York, Seattle en Boston in als de beste plek in de USA om een startup te beginnen. Onderscheidend hierin bleek met name het ondernemende klimaat. Ten slotte blijkt Los Angeles een ideale springplank naar Aziatische markten. Mooi waren de infographics in de krant die de creatieve sector in Los Angeles met die in Berlijn, Londen, Parijs en Silicon Valley vergeleek. Meest opvallende gegeven: minimaal een kwart van de starters in de creatieve sector in deze vier grote steden heeft ooit in Silicon Valley geëxperimenteerd. Vandaar de recente bijnaam van Los Angeles: Silicon Beach. O ja, alle succesvolle creatieve steden tellen meer dan vier miljoen inwoners. Kom er in Nederland maar eens om.
Gehoord op 4 maart in CREA te Amsterdam:
Angst voor de ‘alfaïsering’ van de samenleving, zoals VNO NCW het laatst nog bestempelde? Niet nodig. Voor een uitverkochte theaterzaal in CREA op het Roeterseiland sprak Ren Bod, hoogleraar digital humanities aan de Universiteit van Amsterdam, gepassioneerd over het gebruik van ‘big data’ in de geesteswetenschappen. Hij sprak zelfs van ‘the next big thing’. Hoewel, van data mocht je eigenlijk niet spreken, want het materiaal van de geesteswetenschappen – alles ontsproten aan de menselijke geest – bestaat niet uit data, maar uit beeld, geluid en schrift. Wanneer de archieven worden gedigitaliseerd kan dit materiaal met computers worden bewerkt. Door enorme bestanden te vergelijken kunnen deze computers patronen ontdekken die tot nog toe onzichtbaar zijn gebleven. Ter geruststelling: de vragen aan het materiaal werden nog altijd door geesteswetenschappers gesteld. En ook de archieven zelf bleven waardevol, want uiteindelijk wilde je de originelen nog wel raadplegen. Hoe dan ook, op de Universiteit van Amsterdam was sprake van een kleine ‘explosie’, want inmiddels zijn er al drie hoogleraren op dit nieuwe grensgebied tussen alfa- en bètawetenschappen benoemd. Bod verwacht er veel van. De scherpe scheiding tussen de kennisgebieden binnen de geesteswetenschappen was nog wel aanwezig, zei hij, maar binnen het onderzoekscentrum van de UvA op het Sciencepark ontmoetten de verschillende disciplines elkaar nu voor het eerst.
Toepassing van het materiaal door bedrijven is iets geheel nieuws, maar lijkt veelbelovend. Er zijn al veertig creatieve bedrijven in Amsterdam serieus in het werk geïnteresseerd, mede dankzij ‘zaaigeld’ van de universiteiten en de KNAW. Het centrum voor digitale humanities wordt zelfs publiek-privaat gefinancierd, wat uniek is in de wereld. Althans, Bod kende geen stad waar dit op dit moment al gebeurt. In zijn lezing weidde hij uit over de ‘digitale grachtengordel’ die wetenschappers de mogelijkheid zal geven alles te weten te komen over de zeventiende eeuwse interieurs, hun bewoners en hun schilderijen. Digitalisering van de archieven van het Instituut voor Sociale Geschiedenis – waaronder dat van Karl Marx – kan ook tot geheel nieuwe inzichten leiden. Lopen de alfa’s dan niet het gevaar door deze stormachtige ontwikkeling door de bèta’s te worden weggevaagd? Bèta’s kijken immers neer op alfa’s. Bod gelooft het niet. Niet vergeten moet worden dat, omgekeerd, ook de bèta’s door de alfa’s beïnvloed zullen worden. En trouwens, dat is al eeuwenlang het geval, aldus Bod, die tevens auteur is van het bejubelde ‘De vergeten wetenschappen’.
Gelezen in Het Parool van 4 maart 2011:
Wekelijks verschijnt er in de vrijdagse woonbijlage van Het Parool een overzicht van een wooncarrière van een Amsterdammer. Ik lees ze steevast. Voor de goede orde, het betreft steeds de wooncarrière van Amsterdammers binnen Amsterdam. Afgelopen week was Piet ‘t Hoen (49), alias Piet Paris aan de beurt. Wie is Piet Paris? Paris is een befaamde mode-illustrator, met opdrachtgevers in New York, Parijs en Amsterdam, waaronder Vogue, Harper’s Bazaar, Victor & Rolf, maar ook Viva, ELLE, het biermerk Grolsch en het New Yorkse warenhuis Saks Fifth Avenue. We hebben het dus over een internationaal opererende ondernemer behorend tot de ‘creatieve klasse’ en werkend vanuit Amsterdam. Paris: ”Ik heb in die jaren ook nog even in Parijs en New York gewoond, maar ik heb uiteindelijk altijd teruggekeerd naar Amsterdam. Ik weet niet precies waarom, ik kreeg in New York bijvoorbeeld een baan aangeboden. Maar ik heb mijn carrière nooit zo verstandelijk benaderd, meer intuïtief. En ik had hier een relatie, dat hielp ook mee.”
Paris kwam in 1988 naar Amsterdam, “vers van de Modeacademie in Arnhem.” Hij begon in toen nog als slecht bekend staande Oost, schoof door naar het Wittenburgereiland, kwam een jaartje aan de Prinsengracht te wonen, koos vervolgens voor een steeg in de binnenstad, en eindigde afgelopen jaar in de Staatsliedenbuurt. Zijn studio verhuisde van het Prinseneiland via de Westerdoksdijk naar de Nieuwezijds Voorburgwal, op loopafstand van zijn nieuwe huis. Aan huis werken wil hij niet (er zijn ook teveel mensen bij zijn werk betrokken, waarvan ‘de harde kern’ steeds met hem meetrekt), en de Jordaan vindt hij te duur. Hij verblijft veel in New York en Parijs en reist de hele wereld rond, maar wil ondertussen wel op loopafstand van zijn studio wonen. Mooi hoe hij zijn entree in Amsterdam beschrijft: “Ik viel meteen met mijn neus in de boter. Ik kreeg een werkplek op het Prinseneiland en leerde snel veel andere creatievelingen kennen. Ik zat meteen in de omgeving waar het allemaal gebeurde.” Hierdoor kreeg hij vrij snel een opdracht van een heel bekend modeblad in het buitenland, dat de aandacht trok. Zo brak hij internationaal door. Heel intuïtief inderdaad, met een goed gevoel voor de plek, het milieu, met dank aan Amsterdam. Amsterdam voelt inderdaad als boter.
Gehoord in Hamburg op 30 oktober 2010:
Egbert Rühl is sinds een half jaar Geschäftsführung Hamburg Kreativ Gesellschaft Gmbh. Hij nam ons mee naar de Viktoria Kaserne in Altona, Hamburg. Het bleek een broedplaats voor kunstenaars, maar het alternatieve gebruik is allerminst zekergesteld. Investeerders azen op het historische gebouw – 80o0 vierkante meter –, dat dicht bij het station is gelegen en waar een omvangrijk rangeerterrein beschikbaar komt voor herontwikkeling. Vervolgens reden we naar het hippe Schanze Viertel, via de Schulterblatt en aanschouwden een onder graffitti gespoten monument – eerder een operadecor dan een stadsgezicht – waar onder de poort zwervers sliepen (en alcohol dronken). Rühl verzekerde ons dat dit tafereel officieel symbool stond voor een vrijgevochten Hamburg en dus politiek onaantastbaar was. Via Neuer Kamp – een kermisterrein annex abbatoir, met een grote leegstaande markthal en een hip muziekcentrum in een voormalige fabriek – reden we door naar het Gängenviertel. Hier, net binnen de historische stadskern, hadden kunstenaars twee jaar geleden een historisch gebouwencomplex bezet, het was in eigendom van een Nederlandse ontwikkelaar geweest maar is inmiddels door de stad teruggekocht. Het stadsbestuur dorst een confrontatie met de krakers niet aan; nog vers in het geheugen stond de ontruiming met harde hand van het Hafenstrasse, een herhaling daarvan wilde men koste wat kost voorkomen. Volgens Rühl hadden ze weinig toekomst op die plek, maar ze creëerden wel een interessante politieke agenda, waarvan ook hij profiteerde.
Rühl verduidelijkte dat Hamburg veel kunstenaars en creatieven verliest aan Berlijn. Immers, met de nieuwe ICE-verbinding ben je van Hamburg in een mum in Berlijn. Zijn bedrijf was opgericht om aan deze uittocht enigszins een halt toe te roepen. Niet dat Hamburg Berlijn kan evenaren als creatieve stad, maar de noordelijke hanzestad wil zijn kunstenaars niet zomaar aan de Pruisische hoofdstad prijsgeven. Met de economie van Hamburg gaat het overigens allesbehalve slecht, maar de mediastad beseft dat het niet zonder kunstenaars kan. Onder de indruk van de artistieke kwaliteit van de kunstenaar-bezetters waren we niet, en het geheel oogde nogal verwrongen, maar het voorbeeld maakte weer eens duidelijk dat kunst en cultuur onmisbaar gevonden worden voor een gezonde stedelijke economie. Zelfs in de welvarende havenstad Hamburg.
Gelezen in Het Parool van 28 augustus 2010:
Eerder schreef ik al over de onstuimige groei van het aantal kleine bedrijfjes in Amsterdam tussen 1995 en 2005. Voor Ed Glaeser, wiens werk ik toen aanhaalde, is het een indicatie van stedelijke groei en succes. In 2008 groeide het aantal starters opnieuw, met liefst zeventien procent. En in het eerste kwartaal van 2009 zette de groei door, met dertien procent. We zitten dan midden in de economische crisis. Er waren natuurlijk ook faillissementen te melden, maar dat aantal nam geleidelijk weer af. Het Parool maakte een reportage van een aantal Amsterdamse starters. Boeiend. Het betreft Fronteer, met tien werknemers, een strategiebureau dat doet aan cocreatie; de Zonnefabriek, een bedrijf dat zonnepanelen op daken legt; AimAtArt, dat speciale bedrijfsuitjes organiseert; Harvest, dat begon in een garagebox in Amsterdam West, en dat helpt om websites lonend te maken; Sloepcompany, een bedrijfje dat reddingssloepen importeert; TenPages.com, een bedrijfje dat aandelen uitbrengt van nog niet uitgegeven boeken; Layar, het bedrijf dat een nieuw medium op de mobiele telefoon begon. Het beeld dat uit al deze portretten oprijst is er een van een op een breed front ondernemende stad die niet bij de pakken neerzit. Al deze ondernemers zien de crisis juist als een uitdaging. “Ik heb juist het idee dat er meer mensen een eigen bedrijf zijn begonnen de laatste tijd,” zegt een van hen. Men is optimistisch. Het Parool concludeert: “De gedachte dat als je de crisis overleeft, het daarna ook wel goed zal komen, overheerst.”
Opvallend is dat alle genoemde Amsterdamse bedrijven geen geld lenen bij banken. Sommigen namen niet eens de moeite. Ze vermoedden dat banken hun ideeën toch zouden afschieten. Ze beginnen met weinig geld en een simpele huisvesting, onzichtbaar voor de officiële statistieken. En ze helpen elkaar. Sommigen van hen hebben zich bijvoorbeeld verenigd in ‘Starters in een Koud Klimaat’ – Stikk. De club organiseert borrels voor jonge technologiebedrijven in Amsterdam. Om ervaringen uit te wisselen met de Amsterdamse goden van TomTom of Nu.nl. Hun website toont een keur aan bedrijfjes op het grensvlak van technologie en creativiteit. Als Ed Glaesers theorie klopt, dan blijft de Amsterdamse economie bloeien. Ondanks het koude klimaat. Wat dat op termijn voor de bedrijfshuisvesting betekent, is een andere vraag. Een vraag voor jonge, ondernemende planologen.
Gelezen in Breed nr. 2, september 2010:
Joris Laarman (30) is succesvol ontwerper, beroemd geworden door de Heat Wave en de Bone Chair. Enkele jaren terug werd hij door Wallpaper uitgeroepen tot Young Designer of the Year. In 2003 studeerde hij af aan de Design Academy in Eindhoven. Daarna startte hij samen met Anita Star zijn bedrijfje in Rotterdam. Tegenwoordig werkt hij vanuit Amsterdam. Eigenlijk gaat het om twee bedrijfjes: Joris Laarman Lab en Joris Laarman Studio. Die laatste heet sinds kort ‘Grenswerk’. In het Lab worden de ontwerpen bedacht, in de werkplaats worden ze uitgevoerd. Het betreft ontwerpen waaraan wetenschappers actief bijdragen, dus op het grensvlak tussen kunst en wetenschap. “Een wetenschapper houdt het op publicaties, wij proberen zijn ontdekkingen te vertalen in een ontwerp.” In een interview met het Rathenau Instituut zegt hij: “Bill Gates zat in zijn garage software te schrijven terwijl er nog niet eens computers waren. Echte innovatie komt niet uit het bedrijfsleven, daar is het veel te behoudend voor.” In het bedrijf werken zes vaste krachten en twaalf freelancers. Op drukke dagen kan dit aantal groeien tot zeker twintig.
Waarom is Joris Laarman verhuisd van Rotterdam naar Amsterdam? “We zijn begonnen in Rotterdam omdat wij het idee hadden dat daar een goed creatief klimaat heerste.” Laarman was destijds gevestigd in een groot verzamelgebouw aan het water. In het begin was het leuk en leerzaam, zegt hij, maar hij had meer ruimte nodig. “Twee jaar lang zijn we op zoek geweest naar iets anders. Als ontwerpers hebben we zoveel ruimte nodig, dat commercieel huren ergens in de binnenstad gewoon onmogelijk is. We hebben een werkplaats nodig op de begane grond, zodat we dingen kunnen aanslepen, een opslag en twee ateliers.” In Rotterdam lukte dat niet. In Amsterdam was het binnen drie weken geregeld. Joris Laarman is nu gevestigd in Amsterdam Nieuw-West, in het gebouw OH3. Op de bovenverdieping, die baadt in het zonlicht, zit hij met zijn team. Een andere, nog grotere zaal wordt gebruikt voor opnamen van een kunstprogramma en voor exposities. De werkplaats zit op de begane grond. In de kelder is ruimte voor opslag. Er zijn voldoende parkeerplaatsen en laden en lossen is er geen probleem. In de plint heeft zich een filiaal van Coffeemania gevestigd. Laarman is een typische creatieve ondernemer. In alle sores rond de huisvesting heeft hij gewoon geen zin. Het mag ook niet teveel kosten en het moet snel en goedkoop zijn geregeld. Toch luistert de plek erg nauw: zijn buren – ook ontwerpers – heeft hij zelf geregeld. De diversiteit vindt hij erg leuk. En: “Je hebt hier alle vrijheid.” Maar er speelt ook nog iets anders. Dat schuilt in dat ene zinnetje: “Rotterdam is een prima werkstad, maar we vonden zelf Amsterdam leuker om te wonen.”
Gelezen in de Volkskrant van 2 augustus 2010:
Layar. Onthoud die naam. Het is een Amsterdams bedrijf, opgericht in 2009. Van de financiële crisis heeft het geen last. Het bedrijf houdt zich bezig met toegevoegde realiteit voor mobiele apparaten, zoals telefoons en tablet pc’s. De Volkskrant: “Wie via Layar door de camera van zijn telefoon naar de wereld om zich heen kijkt, krijgt via het beeldscherm van zijn telefoon aanvullende informatie.” Een van de oprichters, gefotografeerd in het Oostelijk Havengebied, belooft tegenover de krant nieuwe toepassingen die een ‘onderdompelende ervaring’ zullen genereren. Nu al is in eenderde van alle nieuwe smartphones technologie van Layar geïnstalleerd. Er schijnt in Amsterdam al iets van een industrie te ontstaan op het gebied van toegevoegde realiteit. “Al vierduizend bedrijven en ontwikkelaars, variërend van zolderkamerontwikkelaars tot multinationals, hebben inmiddels ruim duizend lagen gemaakt voor een platform en ze hebben er nog eens 3700 in ontwikkeling.” Zo opende een paar weken geleden het jonge bedrijf TAB Worldmedia in Amsterdam een eigen kantoor, als een van de eerste Layar agencies. Layar is een prime mover, dat is wel duidelijk. Er werken op dit moment 30 mensen. Ze verbranden allemaal geld van investeerders, maar winst zal er op termijn worden gemaakt.
Fascinerend is om te lezen dat Amsterdam volgens de oprichters een internationale hub is geworden voor creatieve techneuten. “Het is niet voor niets dat wij werknemers hebben rondlopen uit Spanje, Frankrijk, Argentinië, China, Amerika en Duitsland.” Amsterdam zou een aanzuigende werking omdat veel van de dingen die hier ontwikkeld worden ‘internationaal de kroon spannen.’ Over tien jaar, voorspellen de oprichters van Layar, zitten in de Nederlandse hoofdstad de echt grote bedrijven in de toegevoegde realiteitsindustrie. “Tegen die tijd exporteren wij onze kennis en openen we vestigingen in steden als New York en Tokio.” Technologie gaat via steden.
Gelezen in Adformatie van 22 juni 2010:
Nederland mag dan van Spanje hebben verloren in de WK-finale, Amsterdam heeft als creatieve hoofdstad mooie prijzen in Zuid-Afrika in de wacht gesleept. De WK-bal, de Jabulani (is Zulu voor: vieren), is voor het Duitse merk Adidas ontworpen aan de Herengracht, bij het Amsterdamse reclamebureau 180 Amsterdam. De elf kleuren op de bal staan voor de elf spelers van ieder elftal, de elf officiële talen van Zuid-Afrika en de elf stammen die het Afrikaanse land telt. Ook de campagnes van de twee grootste sportmerken ter wereld die in de aanloop naar en tijdens het WK wereldwijd werden gelanceerd, zijn in Amsterdam ontwikkeld, bij Wieden+Kennedy (Nike) en 180 Amsterdam (Adidas). Nieuw daaraan was dat deze campagnes vooral via Facebook werden gevoerd. “It can’t be a coincidence the ideas behind these campaigns were created in the Netherlands, a football minded and creative little country.”
En dan was er nog de stunt van Bavaria met de Dutchdress, ontwikkeld door Marloes Nabben en Hannah de Groot van Don’t tell mum uit Amsterdam. Ze hebben ieder hun eigen concept- en strategie-eenmanszaak en werken samen aan strategieconcepten voor Binckbank, de gemeente Amsterdam en Durex. Geen brulshirt of lederhose wilden ze, maar een elegant jurkje voor de dames. Samen met De Groot, Blanco&Co zetten ze het conceptplan op. Halverwege 2009 wenden ze zich hiermee tot de bierbrouwer in Brabant. Die reageert niet en na aandringen voelt ie er nog steeds niets voor. Toch houden ze vol. Als de ontwerpster van Supertrash de eerste ontwerpen maakt, gaat de brouwer om. Alle 200.000 jurkjes – te verkrijgen bij 8 blikjes bier – zijn bij de aanvang van het toernooi al verkocht. De PR overtreft alle verwachtingen. Zesendertig Zuidafrikaanse en Nederlandse vrouwen in het jurkje werden tijdens de wedstrijd Nederland-Denemarken nota bene van de tribune van het Socces Stadium gehaald door de ZuidAfrikaanse politie wegens ‘ambush marketing’ (guerilla marketing) en in het kantoor van de wereldvoetbalbond opgesloten. Ze hadden het stadion betreden, aanvankelijk verkleed in roodwit als Deense supporters, maar hadden tijdens de eerste helft zich van hun kleren ontdaan, waarna de oranje Bavariajurkjes tevoorschijn waren gekomen. Geniaal. Een heuse rel, want het Amerikaanse biermerk Budweiser is sponsor en heeft het alleenrecht te adverteren tijdens het WK. Megapubliciteit. Typische marketing uit de Amsterdamse creatieve industrie: mode, concept, mediastrategie, vrijstaat-achtig.
reacties