Diepgang en creativiteit

On 9 september 2013, in economie, wetenschap, wonen, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Vitale stad’ nr. 2, 2013:

Binnenkort opent een nieuw topinstituut van chipsfabrikant ASML uit Veldhoven zijn deuren in het Amsterdamse Science Park. Honderd wetenschappers gaan er fundamenteel onderzoek doen naar nanolithografie – technologie die de snelheid van chips verder moet opvoeren. In een special van het tijdschrift ‘Vitale Stad’ over ‘smart people, smart cities’ verbaast hoogleraar city- en regiomarketing Gert-Jan Hospers zich over de gekozen locatie. "Brainport Eindhoven is koploper op het gebied van de Triple Helix-gedachte, waar ondernemers, overheden en onderzoeksinstituten de handen ineenslaan op het gebied van innovatie – iets waar het nieuwe instituut van ASML toch behoefte aan heeft. Amsterdam heeft die uitstraling veel minder." Ook vindt hij Amsterdam als woonplaats helemaal niet geschikt voor bèta’s. "Voor bèta’s is Noord-Brabant een aantrekkelijker woonplek dan Amsterdam." Nijmegen en Aken, die ook in de race waren, noemt hij verder niet.

Kennelijk ziet de Nijmeegse hoogleraar de verschillen tussen alfa’s en bèta’s heel duidelijk, en ook dat er verschillen zijn in woonvoorkeuren tussen beide. Dat is goed nieuws. Echter, door Amsterdam uitsluitend met alfa’s te identificeren en heel Noord-Brabant met bèta’s, maakt hij een cliché van beide gebieden. Amsterdam is door zijn grootstedelijkheid divers en Eindhoven wil ook cultuur ontwikkelen. Trouwens, alfa’s kunnen heel goed in Brabant wonen en bèta’s in Amsterdam. Dat Amsterdam het topinstituut wist aan te trekken, moet met iets anders te maken hebben gehad. In ieder geval bewijst het feit dat de gemeente Amsterdam, het Veldhovense bedrijf en een drietal Amsterdamse onderzoeksinstituten – UvA, VU en Amolf – aan het instituut meebetalen, dat de Triple Helix-gedachte ook in Amsterdam succesvol in praktijk wordt gebracht. Zelf meldde ASML bij de bekendmaking op 27 mei 2013 dat Amsterdam had gewonnen vanwege "een doordachte onderzoeksagenda met diepgang en creativiteit." In Brabant blijft de productie. Diepgang en creativiteit. Dus toch iets met Amsterdamse alfa’s?

Tagged with:
 

Success breeds inequality

On 12 juni 2013, in economie, sociaal, by Zef Hemel

Gelezen in The Atlantic Cities van 30 januari 2013:

Hoogopgeleiden trekken samen in een beperkt aantal steden, de andere steden verarmen of lopen leeg. Dat gebeurt in Europa, maar vooral in de Verenigde Staten. We noemen dat: ‘Success breeds success.’ In goede Nederlands: ‘de duivel schijt op de grote hoop’. Jaap van Till en ondergetekende schreven er al over in ‘Verbonden netwerken’, een publicatie van het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, mei 2002. In datzelfde jaar beschreef Richard Florida het verschijnsel in ‘The Rise of the Creative Class’. Nu, tien jaar later, is het een feit. Florida opende onlangs een debat over de schaduwkanten van deze sociale uitsortering in ‘The Atlantic’. In ‘More Losers Than Winners in America’s New Economic Geography’ beschrijft hij hoe steden als Washington, Boston, San Jose, Raleigh-Durham en San Francisco steeds meer hoogopgeleiden trekken, terwijl andere Amerikaanse steden nauwelijks van deze ontwikkeling profiteren. In Nederland gebeurt hetzelfde. Hoogopgeleiden trekken samen in Amsterdam en in mindere mate in Utrecht, Groningen en Maastricht, de andere steden blijven zitten met lageropgeleiden.  “At first blush, everyone seems to profit from the clustering and sorting of talent.” Salarissen stijgen van zowel de creatieven als de dienstverleners en de industrie-arbeiders. Maar de status van creatieve metropool is niet alleen begerenswaardig; ze blijkt gepaard te gaan met een venijnig sociaal probleem.

Door het succes prijzen de creatieve steden zichzelf uit de markt. Vooral het woongenot wordt er flink duurder. Door hun salarissen te verminderen met de huisvestingskosten ontstaat een reëler beeld van de welvaart van individuele huishoudens. Wat blijkt? Onder de creatieven is nog steeds sprake van een stijgende lijn. Maar onder de dienstverleners en de industrie-arbeiders daalt juist het netto besteedbare inkomen als gevolg van de snel stijgende woonlasten, ook al gaan ze er in salaris op vooruit. Lager opgeleiden profiteren daardoor niet tot nauwelijks van het succes van het creatieve milieu waarin ze verkeren. Er ontstaat een kloof. De voordelen van het wonen en werken in succesvolle steden als Washington en San Francisco komt eigenlijk alleen ten goede aan de hoogopgeleiden, niet aan de gewone man. Wat te doen?Eigenlijk is het heel simpel. De lonen van de laagstbetaalden in de dienstensector zouden verder moeten stijgen door betere scholing. En voor succesvolle steden zit er niets anders op dan meer goedkope woningen te bouwen, ook al hongert de creatieve klasse er vooral naar dure appartementen. Dat geldt dus ook voor Amsterdam. Ten slotte moeten we niet vergeten dat ook de allerarmsten profiteren van de voorzieningen in de grote stad.

Tagged with:
 

Exodus

On 1 december 2010, in cultuur, demografie, by Zef Hemel

Gelezen in De Volkskrant van 1 december 2010:

In 2007 was ik een van de sprekers op een congres over creatieve steden in Lissabon, Portugal. De Portugese kunstenaar Leonel Moura en technologisch ondernemer Antonio Camara van Ydreams waren destijds de organisatoren. Ik herinner het me nog goed, al was het maar omdat ik in hetzelfde hotel logeerde als het nationale voetbalteam van Portugal en de ongehuwde Ronaldo een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefende op jonge meisjes. Sprekers kwamen uit Barcelona, Austin, Texas en Amsterdam. Afgelopen week zocht Leonel weer contact met me. Of ik tijd had. Hij was in Amsterdam. Vandaag dronk ik koffie met hem. Ik vroeg hem of het congres van destijds impact had gehad. Nou en of, en ook weer niet! Hij vertelde me dat er vertegenwoordigers waren geweest uit liefst tweehonderd van de in totaal driehonderd Portugese steden. Het begrip ‘creatieve stad’ is daarna immens populair geworden in zijn land. Sindsdien, verzuchtte hij, noemen alle driehonderd Portugese steden zich ‘creatief’.

Hij keek me doordringend aan en priemde met zijn vinger. “Weet je,” zei hij, “dat je je nog niet creatief mag noemen wanneer je een nieuw duur cultureel centrum bouwt in je stad. En ook niet wanneer je festivals in de zomer organiseert en een paar grafische bedrijfjes in je stad hebt zitten.” Géén van de driehonderd steden in Portugal is creatief, verzekerde hij mij. Ook Lissabon niet. “Lissabon trekt veel toeristen, jazeker. Het is een oude, bouwvallige stad en een uitstekende bestemming voor cruiseschepen. Maar creatief is ze zeker niet.” Ik vroeg hem hoe de crisis toesloeg in zijn land. “Heftig,” antwoordde hij. Vandaag lees ik in de Volkskrant dat er sprake is van een ware exodus uit Portugal. “Een nieuwe emigratiegolf, in combinatie met krimpende geboortecijfers, is verantwoordelijk voor een dalende bevolking. Meer dan 700 duizend Portugezen vertrokken tussen 1998 en 2008. Dat is 6,5 procent van de bevolking.” We keken uit het raam. Op de Waterloopleinmarkt scharrelden wat Amsterdammers tussen de uitgestalde spullen. Sneeuw hing in de lucht. Moura begon weer te praten. Over zijn robot art in New York en zijn robotarium in Sao Paulo. Zou Amsterdam daar ook belangstelling voor hebben?

Tagged with:
 

De Beste Stad

On 3 juni 2010, in benchmarks, by Zef Hemel

Gelezen in ‘’De Beste Stad’’ (2008) van Total Identity:

Vandaag kreeg ik een exemplaar in handen van een brochure met een intrigerende titel: ‘’De Beste Stad. Acht variabelen als sturingsinstrument voor het stedelijk functioneren’’. Het is een boekje naar een idee van Saskia Dijkstra en Peter Verburght van het Amsterdamse communicatiebureau Total Identity. De acht eigenschappen van de menselijke hersenen worden vergeleken met de acht functies van de stad: interactie, systeem, adaptief vermogen, trilling, oriëntatie, patronen/herinneringen, ritme en intelligentie. De aanleiding voor de vergelijking is dat steden vanuit de ruimte lijken op zenuwcellen van hersenen. De beste stad is dan een stad die deze acht hersenfuncties het beste vervult. Dat gaat als volgt. De beste stad is een platform voor interactie, vormt een coherent organisch of planmatig systeem, vindt zichzelf steeds opnieuw uit, trilt van energie, in de beste stad kun je dwalen, nooit verdwalen, de beste stad kent krachtige en vele verhalen, heeft variatie in tempi, heeft intelligentie om ontwikkeling toe te laten.

Op het eind van het boekje wordt Amsterdam afgemeten aan de acht variabelen. De stad scoort hoog op patronen, interactie en systeem, maar laag op intelligentie. Wanneer is volgens de makers een stad intelligent? “"De stad dient ontwikkelingen toe te laten. Het handhaven van de balans, tussen de door gebruikers en omgeving gestuurde dynamiek en de traagheid van de stad, zal altijd de durf, kunde en creativiteit blijven uitdagen. De beste stad slaagt daar het beste in.” Ziedaar de klacht: Amsterdam zou geen ontwikkelingen toelaten, daagt de durf, kunde en creativiteit onvoldoende uit. Aan het slot van de brochure wordt het ook met zoveel woorden geschreven: “"De stad is niet faciliterend genoeg en heeft te weinig visie op de toekomst, waardoor het te veel op spontane ontwikkeling vertrouwt. Amsterdam kan intelligenter worden als het zichzelf in een groter verband gaat beoordelen en hierin een bewuste, geplande ontwikkeling ziet.” Ik meld het maar even. Lijkt me echt iets voor het nieuwe gemeentebestuur.

Tagged with:
 

‘’Laat ze hun gang maar gaan”

On 30 januari 2010, in cultuur, economie, stedelijkheid, by Zef Hemel

30 januari

 

Gelezen in ‘Perron Nederland’ (1991) van Bram de Swaan:

Het ambtswoninggesprek dat Carolien Gehrels, wethouder van kunst en cultuur, gistermiddag aan de Herengracht organiseerde, deed me weer even terugverlangen naar de Vrijstaat. Twintig burgers van de stad praatten in aanwezigheid van twee wethouders met elkaar over stedelijkheid en de betekenis van de grote stad voor Nederland. In twee uur tijd ontspon zich een fascinerend gesprek dat, regelmatig opgezweept door de anarchistische interventies van actrice Adelheid Roossen, zich in rap tempo uiteenzette met het lastige, complexe begrip ‘stedelijkheid’. Alles kwam voorbij. Op de vraag waarom er in dit kleine landje zo negatief over de grote steden werd gedacht passeerde het ene naar het andere verhelderende inzicht: ook de grote stad denkt negatief over zichzelf (Paul Spies); de grote stad ìs voor veel mensen ook gekmakend (psychiater Wilco Tuinebreijer); de grote stad balanceert voortdurend tussen bloei en verval en in dit precaire evenwicht slaat de balans soms door naar het negatieve (Rudy Stroink); vroeger dacht men overwegend negatief over de stad, maar nu niet meer, de grote steden zijn weer motor van de economie (Wiebe Eijbers); niet elke grote stad doet het overigens goed, maar Amsterdam doet het zeker goed (Adelheid Roosen), zie maar, Amsterdam staat nummer één op de woonaantrekkelijkheidsindex van Gerard Marlet (Robert Kloosterman), iedereen wil naar Amsterdam (Ellen Walraven), Amsterdam groeit en zou nog veel sterker kunnen groeien door binnen de ring A10 flink te verdichten (Maarten Hajer); Amsterdam is groter dan haar administratieve grenzen (Maarten van Poelgeest); mensen buiten Amsterdam zouden zich maar wat graag met Amsterdam willen identificeren. Door hen bij Amsterdam te betrekken ontstaat vanzelf het Groot-Amsterdamgevoel.

Op de tweede vraag – wat is de waarde van de grote stad voor Nederland – kwamen evenzovele antwoorden. Emancipatiemachine, laboratorium van innovatie, cultuurcentrum, forum, plek met stedelijke woonkwaliteit. Eijbers wees op de afkalvende bovenkant van de economie en de voortdurende opbouw aan de onderkant. Die onderkant zou veel meer aandacht en ruimte moeten krijgen. Hij doelde op buurten die nu economisch bijna dood zijn en opnieuw tot leven moeten worden gewekt. Engelen dacht daarbij aan de Zuidas, die hij economisch diskwalificeerde: typisch de door Eijberd bedoelde ‘bovenkant’. De geldstromen van rijk en regio voor het dokmodel zag Engelen liever naar het stedelijke onderwijs gaan. Francien Houben noemde de woonkwaliteit als zwaar onderschatte factor; deze vroeg volgens haar om veel meer variatie in woonmilieus – en graag wat minder aandacht voor de toeristen, voegde ze er als Rotterdammer aan toe. Remco Daalder wees vervolgens op de grote waardering van de gemiddelde Amsterdammer voor groen en landschap en voor fraaie parken. Ellen Walraven wilde meer ‘lege ruimten’ waar iedereen zijn gang kan gaan en noemde Berlijn en Lubljana als voorbeeld.

Toen stuitten we op het begrip ‘chaos’, door de anarchistische Adelheid Roossen bozig geïntroduceerd toen ze tegenover haar voortdurend herhaalde klacht over de verstikkende regelgeving het nastrevenswaardige alternatief van de chaos stelde. De grote stad, "dat is nu eenmaal chaos". Waarop Stroink er op schampere toon aan toevoegde dat de overheid denkt die stedelijke chaos te kunnen beheersen. Niet dus. Helemaal géén regelgeving dan? Ach, zei de historicus Spies, de grote stad zit nu eenmaal vol regels, ze telde in de zeventiende eeuw zelfs veel meer regels dan nu. En ex-kraker Remco Daalder was blij dat de anarchie van de jaren tachtig niet meer op straat heerste ("het was toen echt knokken geblazen"), maar miste wel de vrijheid die er in de vele kraakpanden in de stad toen was. Nee, die regelgeving was er niet voor niets, want er is ook nog zoiets als veiligheid, aldus Andree van Es. Burgers èisen zelfs regelgeving van de overheid om zich veilig te kunnen voelen. Waarop Ewald Engelen er op wees dat veel regelgeving preventief is; je zou, zei hij, gewoon moeten ingrijpen als er echt iets misgaat en niet met regelgeving alles vooraf willen dichtkitten. Volgens Engelen en Stroink was er behoefte aan een ‘verlicht regime’ in de grote stad. Iemand pleitte daarop voor stadsstaat-constructies waardoor de grote stad zich meer of minder kan onttrekken aan de strenge regime van de natiestaat. Stroink oogstte bijval toen hij strengheid in het beheer van het publieke domein suggereerde (de stad moet er ‘s ochtends vroeg schoon bijliggen en daar is de overheid voor), maar veel vrijheidsgraden in het private. Anders gezegd, een park moet schoon en goed beheerd zijn, maar in datzelfde park moeten ook spontane dingen kunnen gebeuren. Die combinatie van streng beheer en ruimte voor spontaniteit en hoe moeilijk dat is werd door Max van Engen mooi geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van de Ten Catemarkt. In een zijstraat waren Marokkaanse handelaren met veel succes begonnen met de verkoop van verse groenten tegen lage prijzen; de hele markt reageerde opgewonden, er ontstond commotie. Deze opleving plaatste het stadsdeel voor een dilemma: de verandering de kop indrukken en de regelgeving streng handhaven of de handelaren hun gang laten gaan. Omdat het tij niet meer te keren leek, legde men zich uiteindelijk bij de verandering neer. Zo reageert de overheid dus op spontaniteit; ze vindt het maar knap moeilijk. Het leidde bij Carolien Gehrels tot de verzuchting dat acht overheidslagen met hun eigen regels en beleid haar ook wel eens moedeloos maakten; ook zij ervoer al die regels en bemoeizucht als belemmerend in haar handelen.

Het was een fraaie voorzetting van het debat over de creatieve stad, een discours dat enkele jaren geleden was verengd tot de vraag hoe je de creatieve industrie kon aanblazen en daarna een langzame dood gestorven. Het ging weer over de metropool als innovatief milieu, met een belangrijke rol voor kunst en cultuur. Hoe creëer je daarvoor de condities? Ik keek naar buiten. Ik moest denken aan het fraaie essay van Bram de Swaan uit 1985, getiteld ‘Amsterdam, Groot-Holland en de wereld’. Daarin wijst hij op de forumfunctie van Amsterdam voor de metropool ‘Groot-Holland’, een functie die een uitstraling heeft tot diep in het West-Europese achterland. De Swaan woonde toen nog aan de gracht. "De Amsterdamse binnenstad vervult zo’n forumfunctie en vormt zo’n monumentale achtergrond, is sinds jaar en dag het culturele centrum voor de Groot-Hollandse metropool en voor de rest van Nederland; het is een van de voornaamste cultuursteden van Europa, alleen overtroffen door Londen en Parijs, misschien geëvenaard door Berlijn en Rome." Over de gevels aan de overkant viel de avond. De gedachtewisseling in de ambtswoning van de Amsterdamse burgemeester op deze winterse vrijdagmiddag was van die forumfunctie een treffend voorbeeld. Het was gewoon een goed gesprek.

Tagged with:
 

Descartes’ lijf

On 14 mei 2009, in filosofie, by Zef Hemel

Gelezen in De botten van Descartes (2008) van Russell Shorto:

Als Descartes nog zou leven, dan zou hij, denk ik, menen dat wij mensen werkelijk vrij zijn. Vrijheid was voor hem in de eerste plaats lang en gezond leven. Wij worden tegenwoordig oud. Heel oud. Zelden sterven er nog mensen voor hun vijftigste levensjaar. Kindersterfte is tot een minimum teruggebracht. Hoe anders was het in Descartes’ tijd. Descartes was in zijn jeugd een fragiel jongetje, dat weinig kans had te overleven. De gemiddelde ouderdom van mensen in de zeventiende eeuw was beperkt: men werd gemiddeld niet ouder dan twintig jaar. Ziektes, plagen maakten het leven ongewis. De zestig jaar die Descartes uiteindelijk toch nog bereikte was uitzonderlijk.

‘Beheersing van de natuur’ was voor Descartes in de eerste plaats behoud van het menselijk lichaam en verlost zijn van ziekte en pijn. In het verlengde daarvan wilde hij met zijn ‘methode’ de mens van nog veel meer verlossen. Vooruitgang heette dat. ‘Beheersing van de natuur’, aldus Russell Shorto in zijn schitterende boek over de botten van Descartes,"zou leiden tot ‘vrijheid’, en daarmee bedoelde hij "(Descartes, ZH) verlost zijn van geestdodend werk, verlost zijn van vooroordelen en dwalingen, en natuurlijk verlost zijn van pijn en ziekte." Descartes woonde in 1636 in de Kalverstraat, waar de slagers koeien en kalveren slachtten. "Hij hoefde maar een klein eindje te lopen, langs de rijen van twee of drie verdiepingen hoge huizen met puntgevels, in de schaduw van de barokke klokkentoren die de Munt werd genoemd, om vers geslachte kadavers te vinden, die hij vervolgens op een kar naar huis reed. Daar sneed hij ze open om de geheimen van de oogbal, de duistere kluwen van de darmen of de hartkamers te doorgronden. Tijdens zijn jaren van medisch onderzoek ontleedde hij konijnen, honden, palingen en koeien."

Dat hebben we allemaal bereikt. Die vrijheid hebben we de afgelopen eeuwen veroverd. Mede dankzij Descartes. Maar we gaan nog steeds dood. Dat vinden we een onverdraaglijke gedachte. En nog steeds kwellen we onszelf met dwaze gedachten, dwalingen, kwaadsprekerij, achterdocht, woede, ruzie, enzovoort. Dat doen we zelf. Omdat we de ‘methode’ van Descartes maar niet willen toepassen. Kan de stad ook nu nog bijdragen aan vrijheid? Ik denk het zeker. Doordat steden creatief zijn, innovatiemilieus, laboratoria van het denken en het ondernemen. Met de beste medische voorzieningen, de grootste ziekenhuizen, onderzoekscentra, academische complexen. Maar ook omdat metropolen relatief veilig zijn, vrijhavens in een turbulente wereld. De metropool is het milieu van Descartes. De metropool is op zijn lijf geschreven.

Tagged with:
 

An aesthetics of drift

On 30 december 2008, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Cities and the Wealth of Nations’ (1984) van Jane Jacobs:

Er zijn steden die welvaart produceren, maar er zijn ook steden die stagneren. Welvaart genereren steden door import-substitutie. Uit de geschiedenis valt te leren dat steden die eenmaal stagneren zelden nog tot succesvolle import-substitutie weten te komen. Neem Venetië, Rome, Manchester, Birmingham, Hoorn, Medemblik, Enkhuizen. Die hebben na hun bloeitijd nooit meer welvaart geproduceerd.

Er zijn echter uitzonderingen. Jane Jacobs noemt in haar boek als voorbeeld Boston. Boston was twee eeuwen lang buitengewoon creatief, maar aan het begin van de twintigste eeuw stagneerde haar economie. De stad was een exporteur van kapitaal geworden, vergelijkbaar met Amsterdam in de achttiende eeuw, ze wendde dit kapitaal niet meer aan voor productieve toepassingen in haar eigen economie. Tot er op een dag een senator Ralph Flanders uit Vermont opstond die risicokapitaal investeerde in beginnende lokale bedrijfjes. Met slechts 4 miljoen dollar wist hij nieuwe energie los te maken. Het was het begin van een high tech economie die tot een opleving van Boston heeft geleid. Jacobs blijft kritisch, want Boston moet het hebben van defensie-industrie en dat is geen echte import-substitutie. Dat is gewoon productie draaien op kosten van de belastingbetaler. Maar goed, Boston was in 1984, toen zij haar boek schreef, wel weer opgeklommen tot een van de modernste stedelijke economieën van de Verenigde Staten.

Dus wat valt er te leren? Er is hoop. Steden zijn in staat om weer op te krabbelen na een moeilijke periode. Het is wel lastig want de feedback mechanismen worden beheerst vanuit de centra van de natie-staten, en die denken niet vanuit de behoeften van individuele steden. Dat is ook direct de belangrijkste reden waarom zoveel steden vegeteren: er vindt geen correctie plaats omdat de natie-staat vooral bezig is belastinggeld af te romen van de steden en de wisselkoers van de nationale munt, die zo belangrijk is voor import-substitutie, af te stemmen op andere nationale valuta. Eigenlijk zou elke stedelijke regio volgens Jacobs een eigen munt en een eigen wisselkoers moeten hebben. Correctie hangt daarmee af van het vermogen van de stad in kwestie om zelf creativiteit te genereren. “It is impossible to know in advance what may turn up, except that – especially if it is to prove important – it is apt to be unexpected.” Dat is dus niet eenvoudig even te copiëren. “All that could be successfully repeated would be the process of open-ended drift, taking up opportunities whatever they might be and whither they might lead.” Waaraan de auteur vilein toevoegt: “That drift is diametrically the opposite of placing faith in the ready-made, as people do when their idea of helping city economies is to woo transplants from other places, lobby for military contracts or work up projects because grants for them are made available.” En dat is precies wat zoveel steden doen en waarom ze dus zelf ook bijdragen aan hun eigen stagnatie: domheid of een gebrek aan ‘aesthetics of drift’.

Tagged with:
 

Coolest City

On 1 oktober 2008, in benchmarks, by Zef Hemel

Gelezen in de New York Times, herfstreiseditie 2008:

Ik lees het nog eens: "BELIEVE it or not, there are far more intoxicating reasons to visit Amsterdam these days than its infamous coffee shops or its red-light district. Not since the Dutch Golden Age has Amsterdam seen such a creative boom. All along the harbor and in the city’s South Axis area, futuristic buildings designed by architects like Renzo Piano and Rafael Viñoly have been going up — a modernist foil to the city’s venerable canal houses. The country known for Rembrandt and Franz Hals also has modern day counterparts in Amsterdam design stars like Marcel Wanders and Tord Boontje. And the restaurant scene is finally catching up with the rest of Europe. Amsterdam is angling to become Europe’s creative capital, and it’s doing so without even inhaling."

Mooi bericht van Gisella Williams. Maar dat was vorig jaar, 2007. Nu is het Steve Korver, 2008, in dezelfde New York Times: "Art and commerce have always been cozy in Amsterdam. And now, as a building boom shakes up this free-spirited city (cutting edge architecture, a subway line on the way), the Dutch capital has emerged as a cultural juggernaut, with everyone from designers to DJ’s feeling their creative muscles." De Nederlandsde hoofdstad heet de coolste stad van dit moment, wereldwijd. Jammer dat Europa voor Amerikanen sindsdien alleen maar duurder is geworden.

Tagged with:
 

The Center of Things

On 23 april 2008, in theorie, by Zef Hemel

Gelezen in De Nieuwe Stad. Stedelijke centra als brandpunten van interactie (2007) van Rob van Engelsdorp Gastelaars:

Compact-stedelijke milieus zijn weer in trek. Dat is de belangrijkste conclusie van emeritus-hoogleraar Stadsgeografie Rob van Engelsdorp Gastelaars in zijn laatst verschenen boek dat hij schreef in onderzoekstijd bij het Ruimtelijk Planbureau. De grote stad wordt weer ‘the Center of Things’, om het met John Dos Passos te zeggen. "Voor de bestuurders van veel westerse steden is dit goed nieuws." Hun opgave bestaat erin om de aanwezige ruimtelijk-economische structuur te versterken. "Tegelijkertijd zullen zij bedreigingen het hoofd moeten bieden, zoals bijvoorbeeld het gevaar van de verplaatsing van topfuncties naar global cities buiten Nederland en, op de lokale schaal, de aantasting van levendigheid van het publieke domein." Vervolgens stelt Van Engelsdorp Gastelaars zich een hele hoop vragen als het gaat om het Nederlandse ruimtelijke beleid. Een unieke kans? Voldoende draagvlak? Welke creatieve klasse? Kan elke Nederlandse stad een creatieve stad zijn? Is Amsterdam de creatieve hoofdstad van Nederland? Waar liggen dan de grenzen van Amsterdam? Moet Amsterdam blijven inzetten op compacte stad? De belangrijkste vraag die hij zich stelt is de laatste in het rijtje: staan we in Nederland op een keerpunt of zetten we eerste voorzichtige stappen in de richting van een nieuw ruimtelijk beleid? Zijn antwoord luidt: we moeten breken met het bestaande ruimtelijke beleid dat uitgaat van ingetogenheid en evenwicht. We moeten selectief worden en gaan profileren. Dit vergt een omslag in het denken. Het vormt voor Van Engelsdorp Gastelaars de opmaat tot het laatste hoofdstuk van zijn boeiende boek, getiteld: "Compacte stedelijkheid als toekomstig beleidsthema."

Hoezo toekomstig? Waarom zo lang gedraald? We moeten opschieten, gelet op de bedreigingen. Dus: profileren de metropolitane kern en niet te moeilijk doen over de begrenzing van de gehele metropool. Die is groot, zo groot mogelijk.

Wordt vervolgd.

Tagged with:
 

Innovatieve zakelijke dienstverlening

On 3 februari 2008, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 12 januari 2008:

Heldere analyse van de toestand van de Nederlandse economie door Mathijs Bouman in NRC Handelsblad. Onder de kop ‘ondergesneeuwde problemen’ schrijft deze journalist over wat er wezenlijk schort aan de Nederlandse economie, die het overigens buitengewoon goed doet. Dus wel een beetje de categorie: gaat het ons voor de wind, is het weer niet goed. Maar toch.

Waaraan hebben we de hoge economische groei van de laatste jaren te danken? Aan de financiële en zakelijke dienstverlening. Die groeide in 2006 en 2007 met gemiddeld 4,5 procent per jaar. Deze sector is nu tweemaal de omvang van de industrie, namelijk 28 procent van de Nederlandse economie, tegenover 13 procent voor de industrie. Ze omvat een steeds breder scala aan bedrijven: ICT, design, nieuwe vormen van marketing, uitzendbureaus, architecten en ingenieursbureaus. De onstuimige groei hield deels verband met het verschijnsel van de outsourcing – uitbestede dienstverlening door de industrie. Maar de zakelijke dienstensector levert ook diensten aan zichzelf. De groei van de onderlinge leveringen is sinds 1995 groter dan die tussen de dienstensector en de industrie. Uitgedrukt in banen had de economische groei in ons land voor 70 procent plaats in de zakelijke en financiële dienstverlening. Kortom, imposant, groots, indrukwekkend. En wat is er nou niet goed? Dat is de innovatiegraad in de Nederlandse zakelijke dienstverlening. Die is mager. De arbeidsproductiviteit is maar weinig gestegen de afgelopen jaren. Van elke 100 euro toegevoegde waarde in de sector gaat slechts 25 eurocent naar innovatie. "Nederland is daarmee in Europa een treurige middenmoter." Bouman pleit daarom voor meer internationale concurrentie in deze sector. Laat de buitenlandse dienstverleners maar komen!

Gek dat Bouman nergens refereert aan de fysieke omstandigheden waaronder de financiële en zakelijke dienstverlening het beste gedijt. De afgelopen jaren werd hierover belangwekkend onderzoek bekend. Denk aan Peter Hall en Richard Florida, maar ook Paul Krugman en Charles Leadbeater. Ik bedoel, de condities voor creativiteit (lees: innovatie) en hoe deze te verbeteren, zijn wel zo’n beetje bekend. Het voorwerp van onderzoek is weliswaar door velen later verengd tot de zogenaamde creatieve industrie, maar deze bedrijvigheid van de zogenaamde creatieven is gewoon een onderdeel van de zakelijke en financiële dienstverlening. Financiële en zakelijke dienstverlening is een typisch (groot)stedelijk verschijnsel. In Amsterdam is die de afgelopen tien jaar verdubbeld in omvang en op dit moment de allergrootste banenmotor. Er bestaan dus ook andere remedies voor het gebrek aan innovatie in deze succesvolle bedrijfstak: de grote steden in dit land groter, aantrekkelijker en dynamischer maken! Creatieve steden dus.

Tagged with: