Gelezen in ‘Perron Nederland’ (1991) van Abram de Swaan:
Illustratief waren de reacties van de meeste Nederlanders op het artikel van Simon Kuper in FT van vorige week. "Amsterdam gezakt op de lijstjes van wereldsteden naar de subtop? In die wereldtop heeft ze toch nooit gestaan?" Ook de verzuchting in Het Parool: "Amsterdam doet op geen enkel vlak meer mee" was tekenend. Dat Amsterdam en Nederland in het algemeen in de wereld niet zouden meetellen – we zijn immers zo klein – is een hardnekkig geloof van Nederlanders zelf, niet van het buitenland. Abram de Swaan, PC Hooftprijswinnaar en emeritus-hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef het al: "Het koddige beeld dat Nederland zo gretig van zichzelf biedt aan het buitenland is onwaarachtig." Nederland telt wel degelijk mee en Amsterdam is een belangrijke stad in de wereld. Haar metropolitaanse betekenis komt vooral tot uitdrukking in de culturele betekenis die Amsterdam wereldwijd heeft. "In een internationaal onderzoek naar de reputatie van Amsterdam bij ondernemers wordt de stad in één adem met Parijs en Londen gerekend tot de aantrekkelijkste steden in Europa als het gaat om ontspanning en cultuur." De Swaan noemt Amsterdam daarom ‘de culturele binnenstad van de metropool Groot-Holland’ met een uitstraling tot diep in het West-Europese achterland.
Maar de meeste mensen ervaren het anders. En ook dat het van de Nederlanders allemaal niet zo metropolitaans hoeft, is begrijpelijk: we zijn een klein land. De ‘politieke onvindbaarheid’ van de metropool werkt ook al niet bevorderlijk. De Swaan concludeert: "Er is dus een metropool, Groot-Holland, met een stedelijk potentieel dat door slechts drie, vier andere wereldsteden geëvenaard wordt, en met een werkingssfeer die zich tot ver in West-Europa uitstrekt, maar zonder bestuurlijke eenheid en zonder enige naam of faam." De onderschatting van de schaal door de inwoners en haar bestuurders maakt Nederland volgens hem tot een kleingeestig, kleinsteeds en provinciaals land. De Swaan: "De weerstand die Amsterdam als cultuurcentrum oproept, het wantrouwen en de gierigheid, is ingegeven door simpele cultuurhaat en ook door een afschuw van het metropolitane leven in het algemeen, waarvan Amsterdam in Nederland immers de meest zichtbare manifestatie is." En die zelfhaat proefden we afgelopen week dus opnieuw.
Gelezen in ‘De barbaren’ (2012) van Alessandro Barrico:
De Italiaanse schrijver Alessandro Barrico schreef een verbluffend boek over de overgangsfase waarin onze cultuur zich bevindt: een cultuur van diepgang naar een cultuur aan de oppervlakte, in de breedte. Ik las het ademloos in de hogesnelheidstrein van Amsterdam naar Marseille. Geen betere toestand trouwens dan zo’n hoge snelheid om een dergelijk boek te lezen. Als ruimtelijke ordening een culturele opgave is, dan is Barrico’s essay voor planologen zeker relevant. Kort gezegd is zijn stelling dat wij van een burgerlijke cultuur van diepgang en ernst naar een cultuur van doorgangssystemen gaan, van kennis als surfen, synthetische sequenties, ervaringen in de vorm van een baan. Hoe zal ik het zeggen? In het verleden kauwden we op een stuk verfijnde muziek, tegenwoordig hechten we eerder aan “alle flauwekul die zich voordoet in de vorm van een oppervlakkige, snelle en spectaculaire sequentie.” Verwerpelijk? Nee hoor, in de Verlichting en in de Romantiek gebeurde hetzelfde.
Mooi vond ik vooral hoe Barrico de democratie typeert: als kenmerkend voor de barbaarse manier van doen. “Denk aan het idee om de betekenis te verpulveren over het oppervlak van een heleboel equivalente punten (de burgers) in plaats van die verankerd te houden in één heilig punt (de koning, de tiran). (…) Denk aan de overtuiging dat de macht geen enkele verticale legitimatie heeft (de koning was de uitverkorene van God), maar alleen een horizontale legitimatie (de instemming van de burgers). Zodat de hele geschiedenis van de macht zich aan de oppervlakte afspeelt, waarbij alleen de actuele feiten van belang zijn en de diepgang er niet toe doet (…)” Volgens Barrico zijn er geen idealen meer in de politiek. Het is de triomf van de techniek boven de principes. Wat overblijft is een inhoudelijke leegte. Hiertegen een muur opwerpen heeft geen zin. Op het eind blijkt dat de verteller leeft in het jaar 2026 en op onze tijd terugblikt. De overgangsfase mondt uit in de volgende toestand: “Het wereldbeeld dat de media ons verschaffen, de geografie van idealen die de politiek ons voorstelt, het idee van kennis dat de digitale wereld ons ter beschikking stelt hebben geen greintje diepte: het zijn verzamelingen van subtiele, of zelfs fragiele vanzelfsprekendheden die wij rangschikken in figuren met een zekere kracht.” De oppervlakte is alles, het eindpunt van de democratie: alles wordt licht, oppervlakkig, gemakkelijk, betekenisloos, commercieel, spectaculair, gericht op ervaring.
Gelezen in Het Parool van 1 december 2012:
Deze kende ik nog niet. ‘Amsterdam past bij skatewereld’. De uitspraak is van Pierre André Senizergues, oprichter van Sole Technology. In Het Parool stond een interview met hem. Senizergues (45) is niet alleen ingenieur, maar vooral bekend als voormalig Frans, Europees en wereldkampioen skaten. Van origine Frans, vertrok hij begin jaren negentig naar Los Angeles om er bij IBM te gaan werken, maar dat beviel hem niet. Tegenwoordig runt hij zijn eigen bedrijf, vanuit Amsterdam. Het Europese hoofdkantoor van Sole Technology is gevestigd bij de Houthavens, onder de rook van havenbedrijven als Cargill en Eggerding. Het ontwikkelt en verkoopt coole schoenen voor skaten in liefst zeventig landen. Het werd groot met ‘etnies’, een echt cultmerk. Het merk heeft drie eigen brandstores in Europa, waaronder een aan het Damrak in Amsterdam. Waarom juist Amsterdam?
Nederland telt 60.000 skaters, alle jong, want onder de twintig jaar. Dat is niet heel veel. De hoofdstad zelf telt ongeveer 20 skate-obstakels, waaronder het indoorskatepark op de NDSM-werf, het Olympiaplein en de Marnixpool. Dat is al beter. Voor Senizergues telt mee dat iedereen in Amsterdam goed Engels spreekt. Bovendien kent de stad veel cultuur, waardoor de individuele leefstijl hier zwaar weegt, en bij skaten hoort nu eenmaal leefstijl. Maar ook staat Amsterdam voor duurzaamheid en skaten en snowboarden verbindt Senizergues met het behoud van de planeet. Vandaar ook dat hij voor een duurzaam hoofdkantoor heeft gekozen, met 60 zonnepanelen op het dak en een state-of-the-art geothermisch koel- en warmtesysteem, op fietsafstand van Centraal Station. Maar het belangrijkste is dat Amsterdam ondernemend is, dat er hier veel wordt gereisd en veel wordt geexperimenteerd. Weer zo’n mooi voorbeeld van een creatief internationaal bedrijf dat technologie combineert met mode, sport en leefstijl, in een uiterst riskante bedrijfstak waarin permanent moet worden geïnnoveerd. Het kan alleen bestaan als het goed is ingebed in een grootstedelijk creatief milieu, zeg maar: in de rafelranden van een dynamische, internationaal georienteerde creatieve stad.
Gezien in Amsterdam op 10 april 2013:
Amper terug uit Parijs fiets ik zowaar weer langs het vernieuwde Rijksmuseum. Over een paar dagen opent het zijn poorten (en later dit jaar mag ik er weer onderdoor). Alle kritieken erover zijn tot nu toe lovend. Het museum is zeker geen Louvre, maar met de fraaie Hollandse tuinen, het plein, het fietspad en de grachten biedt het aan de wereld iets uniek Amsterdams. Hier geen koningen of koninginnen, hier geen hofhouding of regering, wel cultuurminnende burgers en een neogotisch gebouw op de rand van een diepliggende polder. De effecten van het museum op de stad en de regio zullen ongekend zijn. Niet alleen de culturele, maar ook de economische. Wat die laatste betreft zal het Rijksmuseum meer voor de Nederlandse economie gaan betekenen dan de hele Tweede Maasvlakte bij elkaar, dat verzeker ik u. Die laatste kostte de Nederlandse staat liefst 2,9 miljard euro, het Rijksmuseum ‘slechts’ 375 miljoen. Een schijntje dus.
Zeker de economische effecten zijn nauwelijks te overschatten. Door het Rijksmuseum zal het internationale hoogwaardige toerisme naar Nederland sterk toenemen, het bezoek naar het museum gaat van 1 naar 2 miljoen per jaar. In ‘Stad en land’ (december 2010) heeft het Centraal Planbureau bovendien aangetoond dat investeringen in kunsten en monumenten de lokale grond- en vastgoedwaarde sterk doet stijgen. Amsterdam zelf wordt door deze investeringen dus nog veel meer waard. Het CPB spreekt van ‘de wederopstanding van de stad’. Inderdaad zal Amsterdam als stedelijke economie eindelijk weer de kracht ontwikkelen die de stad voor de Tweede Wereldoorlog heeft gehad, maar die door de suburbanisatie en gedwongen ‘overloop’ ernstig werd ondergraven. De naamsbekendheid en de aantrekkingskracht van Amsterdam op grote internationale bedrijven en congressen wordt door het museum ook nog eens flink verhoogd en de investering in een Nationaal Historisch Museum zal achteraf dwaas en overbodig blijken. Nee, die vergelijking met de Tweede Maasvlakte is zo gek nog niet. De opening van het Rijksmuseum komt precies op tijd. Ze overtreft het effect van het Guggenheim Museum in Bilbao. Waarom? Omdat Amsterdam op zichzelf al een wereldbestemming is. Ze zal het beste medicijn blijken tegen de crisis en een enorme impuls voor de verder eenzijdige nationale economie.
Gehoord op de Zuidas in Amsterdam op 21 maart 2013:
Afgelopen week de deelnemers van de nieuwe leergang ‘Triomf van de stad’ van Wim Derksen toegesproken op de Amsterdamse Zuidas, al jaren de duurste grond van Nederland. Onderwerp: stad en cultuur. Het begon onschuldig met een uitleg over festivals en evenementen en hoe je je eigen stad daarmee impulsen kunt geven door betere benutting van de openbare ruimte, de infrastructuur, de hotels, de culturele voorzieningen. Alles heel praktisch en organisch, licht en ook goed toe te passen in Utrecht, Vlaardingen, Almere en Zoetermeer. Een deelnemer merkte op dat zoiets kennelijk in Amsterdam gemakkelijker gaat dan elders in Nederland. Zeker, er is hier meer van alles, je hoeft niet zo te duwen en te trekken, de dingen gaan in Amsterdam bijna vanzelf. Het deed Derksen denken aan het ogenschijnlijke gemak waarmee de Amsterdamse marathon groeit en nu al die van Rotterdam in aantallen deelnemers overtreft. Dat klopt. Daarover ging mijn tweede, meer theoretische gedeelte van de cursus. Maar dat deel viel bij de cursisten in minder goede aarde.
Volgens Geoffrey West en anderen zijn grote steden efficiënter dan kleine steden. In ‘Growth, Innovation, Scaling and the Pace of Life in Cities’ (2006) stellen de wetenschappers vast dat steden niet anders functioneren dan andere levende organismen. Verdubbelt een stad in omvang, dan heeft hij maar 85% meer energie nodig, net als dieren. Je vindt in grote steden dan ook naar verhouding meer winkels, meer tankstations, meer banken, meer supermarkten, meer voorzieningen, meer cultuur, meer dan je op grond van hun omvang zou mogen verwachten. Grote steden zijn niet alleen duurzamer, ze bieden de mensen gemiddeld ook meer van alles. Dat komt doordat grote steden productiever zijn dan kleine. Mensen lopen er harder, denken er sneller, er is meer interactie. De taak van planning, aldus West, is om interactie te maximaliseren en daarbij de hinder te minimaliseren. Dat betekent grote compacte metropolen bouwen en de congestie binnen die reusachtige steden bevorderen op de plekken waar de grondwaarde het hoogste is. Zo’n metropool zal worden beloond met veel voorzieningen ter plekke. In relatief kleine steden zal de overheid echter zwaar aan moeten die voorzieningen moeten trekken, ze opzettelijk plannen en er veel publiek geld tegenaan moeten gooien. Dat is niet duurzaam en zonde van de energie en het geld.
Gelezen in Odeon nr. 87 (2012):
Na 26 jaar wordt het Decoratelier van De Nederlandse Opera en het Nationale Ballet grondig gerenoveerd. Ik lees het in Odeon, het tijdschrift van De Nederlandse Opera. Het gebouw, met een oppervlak van 10.000 m2, ligt midden in het kantorengebied van Amsterdam Zuidoost. Na de renovatie zal het knalrood zijn, met een enorme glazen wand op het noorden, waardoor alle decorstukken straks vanaf de straat zichtbaar zullen zijn. Rolf Hauser: “De hele noordgevel verdwijnt en wordt vervangen door een lange wand van glas. Die wand kijkt uit op de groenstrook en op de weg. Daarmee wordt het atelier een grote etalage. Mensen kunnen ons aan de decors zien werken en wij zien hen. Dat kan alleen bij de noordgevel, dan valt er mooi diffuus licht naar binnen, dat geen valse schaduw maakt.” Architect is VMX uit Amsterdam. De oppervlak zal na de verbouwing niet groter zijn, wel hoger: voortaan zullen alle decors helemaal worden afgebouwd in Zuidoost zoals het publiek ze later aan de Amstel gaat zien. Voor de goede orde: de achterdoeken van de Amsterdamse opera meten 24 x 12 meter; in het atelier kunnen drie doeken tegelijk worden gemaakt. Alle decors zijn bovendien verplaatsbaar met luchtkussens, want de opera’s van DNO reizen over de hele wereld – voorstellingen van DNO zijn te zien in Madrid, Chicago, Los Angeles en San Francisco.
Zo langzamerhand verandert het voormalige kantorengebied van Amsterdam Zuidoost in een opwindende mix van heel verschillende functies en gebouwen. Eerst kwam er de Ajax Arena, toen de Heineken Music Hall, daarna het Huis van de Toekomst, vervolgens de Villa Arena, IKEA, poptempel Ziggo Dome, straks opent hier het door Rem Koolhaas ontworpen hoofdkantoor van G-Star en volgend jaar kijken we naar binnen bij De Nederlandse Opera van VMX. En alle bouwwerken worden duurzaam. Niet alleen de Arena is binnenkort het duurzaamste stadion ter wereld, ook het Decoratelier zal worden aangesloten op het warmtenet van NUON. Daardoor zal het geen CO2 meer uitstoten. Ook zullen in alle ateliers ledlampen worden aangebracht en de buitenkant wordt gecoat met een duurzaam materiaal. Najaar 2013 is alles gereed. Noem mij één kantorengebied in Nederland dat zo divers en spannend wordt als Zuidoost.
Gezien in Taipei op 30 oktober 2012:
Drie dagen werden we uitgehoord over praktijken van stedelijke vernieuwing in Amsterdam en Taipei. We werden ontvangen door Yu-hsiu Lin, directeur van het Urban Redevelopment Office van de stad Taipei. Hij bleek een strategie te hebben ontwikkeld van broedplaatsen die hij overal in de hoofdstad van Taiwan introduceerde als aanjager van vernieuwing. Hij noemde ze URS: Urban Regeneration Stations. Het betrof leegstaande panden die goedkoop ter beschikking werden gesteld aan creatieve ondernemers. We bezochten er enkele. We kregen een boekje en een film waarin hij zijn visie uitlegde: “Taiwan’s real estate market dominates mainstream discourse in regard to Taiwanese cities, while several essential conceptes are completely neglected. We ignore the ideas of a sense of place, local distinctiveness, people’s everyday lives and the ecology. Our city planning lacks any sense of community.” Daar tegenover stelde Lin een ontwikkelingsstrategie die uitgaat van de dagelijkse omgeving van mensen, het behoud van erfgoed, participatie en creativiteit. Taipei, een metropool van 6,5 miljoen inwoners, moet bewoond worden als een serie dorpen. “Such a city can then be called a global-local city and is what we should be striving to achieve.”
Die avond bezochten Kees Christiaanse en ik een complex van voormalige rijstwijnfabrieken in het hart van Taipei. Het bezoek viel buiten het officiële programma. De schemer viel juist in, het stortregende, de temperatuur bleef steken op 30 graden Celsius, het licht scheen feeëriek. ‘Huanshan 1914’ bleek een tijdelijk ‘creatief park’ te zijn, voor vijftien jaar uitgegeven aan de grootste uitgever van Taiwan, Jung-Wen Wang. Ergens in het uitgestrekte complex stuitten we bij toeval op de persoon van Wang zelf. Door de oudere heer werden we allervriendelijkst ontvangen. Zijn Taiwan Cultural-Creative Development Foundation had de fabrieken omgetoverd in een schitterende vrijstaat van kunst en cultuur, een metropool waardig. De kwaliteit van het geheel ontsteeg bij verre de filosofie van Taipei, bewoond als een serie dorpen. Tegelijk paste Huanshan 1914 perfect in het idee van directeur Lin. Hier toonde de metropool Taipei een kwaliteit die geen ontwikkelaar kan maken.
Gelezen in NRC Handelsblad van 15 juni 2012:
In het noordwesten van Spanje zijn prehistorische rotstekeningen opnieuw gedateerd, volgens een nieuwe methode. Ze blijken 5 tot 10.000 jaar ouder dan gedacht. Karel Berkhout schreef erover in NRC Handelsblad. Men schat ze nu op 40.800 jaar oud. Daarmee zijn de tekeningen vooralsnog de oudste van Europa. Maar door de nieuwe datering vallen ze ook samen met de geschatte eerste migratie van de oudste mensen – de Homo Sapiens – van Afrika naar Europa. De eerste groepjes mensachtigen arriveerden namelijk juist rond die tijd op ons continent. Het kan dus ook zijn dat de tekeningen niet door mensen gemaakt zijn, maar door Neanderthalers. Die waren, blijkt uit recente vondsten, tot veel meer in staat dan wetenschappers eerst dachten. Als ze de tekeningen hebben gemaakt, zouden ze ook een taal moeten hebben ontwikkeld. Kan dat, zo op het eind, dus vlak voor hun uitsterven?
Archeoloog Joao Zilhao van de Universiteit van Barcelona denkt dat dit goed mogelijk is. Neanderthalers leefden grofweg van 250.000 jaar tot 30.000 jaar geleden in Europa. “Neanderthalers leefden lang verspreid over Europa in kleine groepen. Pas later gingen ze dichter bij elkaar leven en dat zette technologische en culturele vernieuwingen in gang.” Al was van stedenvorming nog lang geen sprake (die begon pas 6.000 jaar geleden, dus 35.000 jaar na de rotstekeningen in noordwest Spanje), het principe van innovatie door samenballing werd toen al geboren en dit is wel precies wat steden veel later zouden doen: technologische en culturele vernieuwing in gang zetten. Van rotstekeningen tot iPads, alle cultuur en innovatie is te danken aan concentratie in steden. Hoe groter de steden, hoe meer innovatie.
Gelezen in NRC Handelsblad van 23 juni 2012:
Ewald Engelen, hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef op de opiniepagina van NRC Handelsblad dat de stad gevaar loopt. Torenhoge schulden zouden zijn opgebouwd om de creatieve klasse te lokken. Later herhaalde hij zijn dreigende woorden in een essay in een recente bundel opstellen van het Planbureau voor de Leefomgeving. “Wandel willekeurig welke Nederlandse stad binnen en je struikelt over de bouwputten. (…)” Zijn woede richt zich met name op de geograaf Richard Florida, die lokale bestuurders gek zou hebben gemaakt met beloftes van groei als ze maar voor een creatieve klasse zouden bouwen en die steden heeft opgezadeld met ‘megalomane paradeprojecten’. Die bestuurders, schrijft hij, zijn allemaal gaan geloven dat als je maar chique museumkwartieren bouwt en parken aanlegt, de mensen en de bedrijven vanzelf komen. Niet dus. “Terwijl de bankier en de vastgoedjongen genieten van een vroeg pensioen, betaalt Jan Modaal het gelag. Werkloos, de gevangene van zijn worghypotheek, met ouders en kinderen die schraalhanserige zorg en onderwijs ontvangen, mag hij tot in lengte van jaren opdraaien voor Florida’s mislukte experiment. Dat de steden van Zutphen tot Amsterdam vol staan met prijswinnende musea, bibliotheken en stations is niet meer dan een schrale troost.”
Ik moest aan zijn tirade denken toen ik vorige week maandag Dordrecht bezocht. Die stad, met ruim honderdduizend inwoners, investeert op dit moment voor zeker honderd miljoen euro in cultuur. Zo is de oude watertoren veranderd in een hotel, is het Dordrechts museum uitgebouwd met een nieuwe vleugel, worden bioscopen gebouwd in historische panden in de binnenstad, wordt het voormalige gebouw van het Gemeentelijk Energiebedrijf aan de Noordendijk omgebouwd tot cultuurpaleis voor de podiumkunsten, verandert het pand De Holland van 1859 van Sybold van Ravesteyn in een nationaal onderwijsmuseum, wordt een historisch museum gevestigd in Het Hof van Dordrecht en is Schouwburg Kunstmin van diezelfde Van Ravesteyn uitgebreid met een nieuw achtertoneel. Last but not least wordt er met financiële steun van de gemeente een University College gevestigd in de historische binnenstad. De publieke investeringen worden gedaan in crisistijd. Engelen, die zelf keer op keer een Keynesiaanse stimuleringspolitiek bepleit, zal het wel rekenen tot Florida’s mislukte experiment, maar ik sluit niet uit dat Dordrecht zich op deze manier uit de crisis werkt. Den Bosch, Deventer, Amsterdam, Groningen, Middelburg en Maastricht gingen haar voor.
Gezien op 19 september 2012 in Amsterdam:
Afgelopen zaterdag opende dan eindelijk het Stedelijk Museum in Amsterdam weer zijn deuren. De week ervoor kon ik alvast een kijkje nemen. Het was overweldigend. Vergeleken bij het nieuwe Centre Beaubourg Metz dat ik afgelopen zomer met vrouw en kinderen bezocht, stond ik hier in de wereldtop. Overal om me heen werd Engels, Spaans en Frans gesproken. Net als het nieuwe filmmuseum Eye aan het IJ is de nieuwbouw open, transparant en licht, naar de stad gekeerd. En wat onwaarschijnlijk rijk is Amsterdam aan klassieke moderne kunst! De collectie, zeer fraai geëxposeerd, bevat absolute topstukken. Maar er is ook echt kunst te zien die hoort bij Amsterdam (en Parijs): Karel Appel, Ed van der Elsken, Jan Schoonhoven, Piet Mondriaan, Jan Dibbets, Gerrit Rietveld, Rineke Dijkstra, enzovoort.
De entree is uitnodigend, het café-restaurant op de hoek aan de Van Baerlestraat zorgt voor levendigheid. De nieuwbouw opent zich vriendelijk naar het Museumplein. De grasmat is daar net op tijd vervangen. Voor de Paulus Potterstraat lijkt me het overigens geen winst. Die straat wordt hierdoor nog saaier dan hij al is, zeker met die malle verhoogde trambaan. En het trappenhuis in de oudbouw van het museum ligt nu ronduit vreemd; vroeger vond ik dat bestijgen juist zo’n ongelooflijke museumervaring. Maar verder niets dan goeds over het Museumplein. Het plein wordt ronduit spannend. Ik voorspel u, het Museumplein wordt het nieuwe centrum van Nederland, een gateway naar de wereld. Daar gaat dit land economisch en cultureel nog ongelooflijk van profiteren.
reacties