Gelezen in NRC Handelsblad van 8 november 2019:
In 2014 tuigde de Franse filosoof Pierre Rosanvallon een project op dat hij ‘Raconter la vie’ noemde. Burgers werd gevraagd over hun alledaagse leven te vertellen. Op die manier wilde de hoogleraar aan het Collège de France tot een ‘narratieve democratie’ proberen te komen. Over zijn methode schreef hij een manifest: ‘Le parlement des invisibles’. Toen ik het las moest ik aan mijn werk in de Amsterdamse Oude Kerk, afgelopen voorjaar, denken. Daar heb ik met tachtig burgers gesproken die ieder mij hun levensverhaal vertelden, en eerder al namen mijn studenten narratieve interviews af met vierenveertig willekeurige burgers in achttien verschillende buurten in de binnenstad. Conclusie van Rosanvallon na al die verhalen: ‘Een indruk verlaten te zijn brengt veel Fransen tot wanhoop.” In de Oude Kerk bekroop mij hetzelfde gevoel. Ik duidde het aan als vervreemding. “Onder vervreemding wordt een onprettig gevoel verstaan, een geestelijke afstand die mensen voelen tot hun omgeving.” Rosanvallon’s narratieve democratie is bedoeld om de bestaande representatieve democratie te vervangen. Die werkt niet meer. Met autoriteit spreken helpt in ieder geval niet. Rosanvallon hoopt op experimenten met burgerjury’s. Mijn voorstel om de binnenstad in achttien buurten te verdelen waarbij in elke buurt bewoners, ondernemers, pandeigenaren onder leiding van een gekozen supervisor over de vorderingen spreken vertoont daarmee overeenkomsten. Met een jaarlijkse oploop in de Oude Kerk om telkens de balans op te maken. Ook een parlement der onzichtbaren.
Rosanvallon voorspelde de gele hesjes. Onlangs werd hij door correspondent Peter Vermaas in NRC Handelsblad daarover geïnterviewd. In ‘Macron is totaal in de war’ schetst de filosoof de chaos waarin het Elysee sindsdien verkeert. Aanleiding is de verschijning van ‘De democratie denken’, de Nederlandse vertaling van zijn nieuwste boek. Kern: wereldwijd zijn steeds meer mensen teleurgesteld in de democratie. Burgers voelen zich niet gehoord. Ze hechten steeds minder aan verkiezingen en wantrouwen de politiek. Oorzaak: “De samenleving laat zich niet meer definiëren door sociale omstandigheden die bepalen wat voor beroep je hebt of hoeveel je verdient, maar eerder door structurerende sociale situaties met een meer individuele relatie tot het bestaan.” Denk daarbij aan eenzaamheid, een grote afstand moeten afleggen naar je werk, geen betaalbare woning kunnen vinden, een echtscheiding meemaken of lijden aan een verwoestende ziekte. Rosanvallon spreekt van fragmentatie en toenemende complexiteit. Op de achtergrond speelt de teloorgang van het technologisch optimisme en het verlies van de aantrekkelijkheid van de grote sociaaldemocratische planningsconcepten van na de Tweede Wereldoorlog. De politiek met zijn doelrationeel handelen werkt niet meer. Ik ben benieuwd naar hoe het afloopt met de Amsterdamse binnenstad.
Gelezen in ‘Flesh and Stone’ (1994) van Richard Sennett:
Wordt Richard Sennett (1943) oud? Afgelopen week las ik in ‘Building and Dwelling’ (2018) een mooie passage over de antieke agora in Athene. Op deze plaats schreef ik erover. Nu las ik vrijwel dezelfde tekst van diezelfde auteur in het veel oudere ‘Flesh and Stone’ (1994), maar dan uitgebreider en beter. In ‘Nakedness’, het eerste hoofdstuk in het deel over ‘’Powers of the Voice and Eye’, schetst Sennett de evolutie van de Griekse agora in relatie tot het menselijk lichaam. Zeldzaam erudiet weidt hij uit over de stem van de burger in het Athene van zo’n vierhonderd jaar voor Christus. Alsof hij erbij was. De stad is dan uitgegroeid tot een metropool van circa 250.000 inwoners. De meeste burgers leefden overigens op grote afstand van de agora; zo’n veertig procent zelfs verder dan vijftien mijl. Het kostte hen zeker vier uur om in het centrum te komen. Hier echter, in het hart, namen ze politiek beslissingen. Dat deden ze door met elkaar te praten, in groepen te verzamelen en rechtop te lopen. De resultante is democratie. Want wat gebeurt er als zesduizend lichamen dicht opeengepakt in een ruimte van amper vijf hectare samendrommen? De Duitse historicus Winckelmann noteerde dat al die lichamen in die ene ruimte een tableau moeten hebben gevormd van zeldzame ordening in een wereld van verschil. Het leidde, aldus Sennett, noodgedwongen tot het uiteenleggen van de verschillende functies van de democratie in diverse gebouwtypen.
Nee, er lag geen masterplan ten grondslag aan de Griekse agora en ook geen eenvormig idee van architectuur. Voor Sennett gaat het vooral om de woorden die werden gesproken en de hitte van het gesprek. In het theater, waar iedereen zat, sprak slechts één iemand, de anderen luisterden, daar werd het narratief dominant, maar elders, waar gestaan werd, werd heftig gedebatteerd en speelden emoties op. Wie zat, onderwierp zich, wie rechtop stond claimde macht. In het theater werd iedereen in de gaten gehouden, op het plein was dit niet goed mogelijk. Elke architectuur lokte een andere woordenwisseling uit. Rondom de agora begonnen markten te gedijen, daar stierf het stemgeluid van de agora in het opbieden en aanprijzen van goederen door kooplieden. Aristoteles merkte hierover op: ‘een stad bestaat uit verschillende soorten mensen; één type mens kan een stad niet dragen.’’ Rechtspraak, markt en politiek werden ten tijde van Pericles van elkaar gescheiden. Stemmen dus. Het woord kwam vooral tot zijn recht in afgescheiden ruimten. Daaraan danken wij stadhuizen, rechtbanken, theaters. Ze horen bij elke binnenstad. Stedelijke centra zitten nog steeds zo in elkaar. Tenminste als het goed is, dus als ze niet door de economische functie worden overvleugeld en de burgers het centrum mijden, waarmee deze hun democratische functie verliezen.
Gelezen in ‘Out of the Wreckage’ (2017) van George Monbiot:
De Britse journalist George Monbiot schreef een vlammend pamflet, een driftige oproep, een niet te dik boek dat lekker wegleest maar dat in werkelijkheid grote woede verraadt. In ‘Out of the Wreckage. A New Politics for an Age of Crisis’ wordt niet minder dan het kapitalisme afgeschreven, de aanval ingezet op het neoliberalisme, de mensheid moet stoppen met consumeren, de politiek is dood, we strompelen van de ene crisis naar de andere, individualisme en competitie hebben ons eenzaam gemaakt, we hebben behoefte aan een ander verhaal. Een aanzet daartoe schrijft Monbiot. Het is een verhaal over saamhorigheid. Ik vond het mooi en heb het met aandacht gelezen. Vooral het deel over politiek sprak me aan. Monbiot maakt zich vooral boos over het Britse referendum over Brexit. Als Brits staatsburger voelt hij zich niet minder dan bedrogen. Is dit nou democratie? Waarom stelde de Britse regering zo’n grote vraag aan een volk dat nauwelijks ervaring had met directe democratie? Waarom was er niet in rondes met jury’s gewerkt die op onderdelen het vraagstuk eerst hadden bestudeerd. Waarom onder enorme tijdsdruk de bevolking zo geprest om met ja of nee te antwoorden? Na decennia als idioten te zijn behandeld, moest ze pardoes kiezen tussen status quo en een formidabele breuk. Nee, dan het Zwitserse systeem. De Zwitsers worden door hun regering tenminste als volwassenen behandeld. Zij stemmen zeker tienmaal per jaar.
Volgens Monbiot is de natiestaat failliet. Transnationale organisaties nemen bezit van het speelveld, multinationals dwingen regeringen tot belachelijke belastingvoordelen, natiestaten concurreren elkaar kapot. Laten we ons eens voorstellen dat de staat niet meer bestaat, nodigt Monbiot de lezer uit, hoe erg zou dat zijn? Laten we ons eens een systeem voorstellen waarin de stad met zijn achterland de fundamentele politieke eenheid is. Zo’n stedelijke autoriteit zou veel bevoegdheden kunnen delegeren naar buurten en wijken en dorpen. Ze zou kunnen samenwerken met andere kantons om grote problemen op te lossen, federale forums creëren maar verder onafhankelijk blijven. Wellicht zouden die federale forums bepaalde vraagstukken doordelegeren naar continentale of mondiale platforms, wier opdracht zo precies mogelijk vooraf is bepaald. Dit is hoe werkelijke democratie eruit ziet. Monbiot pleit voor een stelsel van stadstaten, voor één groot Zwitserland. Een onmogelijke droom? De auteur meent stellig van niet. “Organizing self-motivated networks of volunteers, using the wisdom of crowds to refine and enhance new political techniques, we mobilise a force that the power of money can never match: mutual aid, operating on a grand scale.” Hoor ik hier een echo van Benjamin Barber? In de gaten houden die man.
Gelezen in ‘The Vanishing Land’ (1985) van Robert West Howard:
In 1813 schreef president Thomas Jefferson dat de Verenigde Staten vooral agrarisch moesten blijven. Want zouden de mensen in grote steden gaan wonen, dan werden ze corrupt, net als in Europa, en zouden ze ‘elkaar opeten’ net zoals in Londen en Parijs. De Verenigde Staten bleven echter niet agrarisch. Toen Woodrow Wilson honderd jaar later president werd, leefden de meeste Amerikanen al in grote steden. De VS werden destijds inderdaad gezien als het meest corrupte land ter wereld, meer nog dan Duitsland, Engeland of Frankrijk. Grond- en vastgoedprijzen in New York en Chicago stegen tot ongekende hoogte; speculatie was aan de orde van de dag; steden beslisten over de prijzen van granen en voedsel, die ze bewust laag hielden. “Bossism and bureaucracy became a way of life.” Een jaar later begon de Eerste Wereldoorlog. Over de visie van Jefferson schreef Robert West Howard in 1985 in ‘The Vanishing Land’ instemmend, alsof de president de ontregeling van het Amerikaanse platteland had voorzien. Jefferson, noteerde hij, wist dat dit patroon zo oud was als de piramides en het Parthenon. Alle grote beschavingen gaan uiteindelijk ten onder aan de trek naar de grote steden en de veronachtzaming van het platteland. “The United Stated bumbled down the same road because of the way in which technology developed. Throughout the nineteenth century, all forms of machine power favored centralization.” Wie het platteland veronachtzaamt zal vroeg of laat het loodje leggen. Nee, dit kon alleen maar verkeerd aflopen.
Dit pessimistische toekomstbeeld van West Howard verschilt niet wezenlijk van dat van Lewis Mumford, de architectuurcriticus uit New York uit de eerste helft van de twintigste eeuw die ik in mijn boek ‘De toekomst van de stad’ heb opgevoerd als penvoerder van een sterk antistedelijk conservatisme. Beiden zochten, net als Jefferson, de wortels van de beschaving en de democratie op het platteland, niet in metropolen. Een gezond platteland zou de kern zijn. West Howard: “Green pastures and country folk are directly essential to our future.” Maar het land verdween en de machines rukten op. “Meanwhile, industry ‘modernizes’ by replacing skilled workers with robots and by stressing computer and electrical engineering degrees for new workers.” Dat was dertig jaar geleden. Inmiddels is het land van West Howard zo goed als verdwenen. Nog steeds echter leven er mensen op het platteland, en zij hopen dat het tij zal keren en dat iemand hen zal redden. Donald Trump misschien? Het verlies aan democratie wijten ze aan de voortwoekerende metropolen met hun groeiende ongelijkheid, bureaucratie en speculatie, en die het platteland achterstellen of zelfs verwaarlozen. In Nederland vind je mensen die er net zo over denken. Hun gram richten ze op de grote stad, die in hun ogen veel te veel aandacht krijgt. Het platteland democratischer dan de grote stad? Nog even en we krijgen weer oorlog.
Gehoord op de Universiteit van Amsterdam op 13 maart 2017:
Wat de planning van Istanbul betreft, verwees historicus Hans Luiten in zijn gastcollege aan de Universiteit van Amsterdam naar het unieke mahalle-systeem dat de Turken na de verovering van Constantinopel in 1453 binnen de Romeinse vestingmuren instelden. Mahalles betroffen kleine woonbuurten van maximaal 2.000 inwoners die grotendeels zichzelf bestuurden. In totaal telde Istanbul in de vijftiende eeuw 219 van dergelijke mahalles. Ze ontwikkelden zich rond oude kerken en moskeeën. Vaak werden ze ook naar deze godshuizen vernoemd. Het systeem, dat al bestond in de Byzantijnse tijd, werd door de Turkse veroveraars dus verder uitgebouwd. Istanbul telde in 1453 overigens nog maar 200.000 inwoners, terwijl het in zijn gloriedagen na de stichting nog liefst 800.000 zielen had omvat. Krimp en teruggang waren het gevolg geweest van de verovering door stadstaat Venetië in 1204. Mahalles, die vaak ook over een eigen school en badhuis beschikten, konden Joods zijn, Armeens, Turks of Grieks. De islamitische Turken bleken behoorlijk tolerant; hun mahallesysteem zorgde ervoor dat religies en etniciteiten vredig samenleefden, alle in hun eigen buurten, autonoom, zichzelf besturend van onderop. Op deze manier raakte de multiculturele stad steeds dichter bevolkt.
In een artikel van Ilber Ortayli, verbonden aan de universiteit van Ankara, getiteld ‘The evolution of the spatial pattern of Istanbul’ (1996), las ik over hoe dit mahallesysteem ervoor zorgde dat op den duur extreem hoge dichtheden werden bereikt waarin verwante mensen met elkaar moesten samenleven. De meeste gebouwen waren bovendien van hout, waardoor voortdurend brandgevaar dreigde; sanitaire voorzieningenschoten schoten ernstig tekort. Dit alles zou later veranderen. Buiten de muren groeiden vanaf de negentiende eeuw de eerste buitenwijken rond voormalige dorpen of liever: hier vormden zich de eerste sloppenwijken. Ondertussen werd de stad zelf steeds meer uit steen opgetrokken. De informele sloppenwijken zouden in de twintigste eeuw de dominante vorm van verstedelijking worden, vooral toen bij het verval van het Ottomaanse rijk eind negentiende eeuw miljoenen Turken overhaast naar Istanbul vluchtten. Tot op de dag van vandaag vormen de gecekodu’s het dominante motief waarop de metropoolvorming onverminderd, nee sneller dan ooit, plaatsvindt. En het mahallesysteem functioneert ook nog steeds, dat wil zeggen in heel Istanbul heerst altijd nog een vorm van zelfbestuur, georganiseerd rond kerken, scholen en badhuizen, vanuit kleine buurten, maar wel gescheiden, zij het dat vrijwel alle mahalles nu door de islam worden gedomineerd.
Gelezen in ‘A pattern language’ (1977) van Christopher Alexander:
Ik geef toe, ik schiet weer vanuit mijn boekenkast. Overigens, tot mijn schuld moet ik bekennen dat ik het boek pas onlangs in New York kocht, terwijl het al dateert van 1977: Christopher Alexander’s ‘A pattern language’. Direct na aanschaf las ik het. Dat dan weer wel. Want wat een geweldig boek is dit nog altijd! Tien jaar had hij eraan gewerkt. In werkelijkheid ging het om drie boeken, geschreven door een team van onderzoekers onder aanvoering van Alexander, hoogleraar architectuur aan University of California, Berkeley. Zelfhulpboeken waren het, bedoeld voor architecten, stedenbouwkundigen en planners. Of beter: “At the core of these books is the idea that people should design for themselves their own houses, street and communities.” Het hele democratische idee was in 1977 nieuw, en is op dit moment weer actueel. “This idea may be radical (it implies a radical transformation of the architectural profession) but it comes simply from the observation that most of the wonderful places of the world were not made by architects but by the people.” Die observatie waren we na 1977 helemaal vergeten. Of wilden we het liefste toedekken, bang als we waren om werk te verliezen.
Gemeenschappen tellen niet meer dan 7.000 personen, aldus Alexander. Het is een oud idee. Want ook in het antieke Athene was dit de maximale maat van politieke gemeenschappen. De overheid, aldus de architect, moet decentraliseren tot op dit niveau en mensen zelf hun gemeenschappen van maximaal 10.000 laten samenstellen. Grenzen zouden daarbij zoveel mogelijk moeten samenvallen met natuurlijke en historische barrières. “Give each community the power to initiate, decide, and execute the affairs that concern it closely: land use, housing, maintenance, streets, parks, police, schooling, welfare, neigborhood services.” Zelfbestuur is belangrijk, ook in een grote stad. Mensen moeten elkaar persoonlijk kennen. Elke subcultuur heeft recht op een eigen gemeenschap. Een zekere mate van autonomie is goed. Fora moeten ook duidelijke plekken hebben. Allemaal grote waarheden. Deed me denken aan de intreerede van Job Cohen aan de Universiteit van Leiden. In ‘De vierde D’ (9 januari 2015) wijdt hij uit over nieuwe vormen van lokale democratie. De onlangs door Den Haag doorgevoerde decentralisatie vormde de aanleiding. Die gaat nog lang niet ver genoeg. Ook de gemeenten moeten decentraliseren. Alexander wees de richting.
Gezien in de Stadsschouwburg te Amsterdam op 13 december 2014:
Het waren er precies 100. Honderd inwoners van Amsterdam. Ze speelden zichzelf in een stuk van het Berlijnse theatercollectief Rimini Protokoll, opgevoerd in de Stadsschouwburg aan het Leidseplein (foto: Tim Mitchell). Samen vormden ze een getrouwe afspiegeling van de Amsterdamse bevolking. Eerder had Rimini Protokoll dit type theater al uitgevoerd in vierentwintig andere steden in de wereld. In een kettingreactie waren de Amsterdammers vijf maanden geleden bij elkaar gebracht: ieder had een volgende kandidaat aangewezen op een zodanige wijze dat het geheel paste in de statistische opbouw van de Amsterdamse bevolking naar geslacht, leeftijd, afkomst, huwelijkse staat en buurt: 49% man, 51% vrouw, 49% Nederlands, 5% Turks, 16% westers allochtoon, 62% alleenstaand, 25% getrouwd, 19% uit Nieuw West, 11% centrum, 10% Zuidoost, enzovoort. Met elkaar maakten ze in een twee uur durende voorstelling de stedelijke statistieken van het gemeentelijk bureau Onderzoek & Statistiek levend door vragen te beantwoorden die hen werden gesteld. Ja/nee. Ik wel/ik niet. Ik was erbij.
Groter nog dan ik had gedacht bleek de diversiteit van de Amsterdamse bevolking. Wat een smeltkroes is de stad! Kleurrijk, maar zeker niet gemakkelijk. Wel tolerant. Veel toleranter dan ik dacht. Niet tolerant per se in positieve zin, eerder proefde ik een zekere onverschilligheid. Sommige politieke thema’s leefden nauwelijks, over andere zaken wonden de mensen zich juist vreselijk op. Ik zag een volksparlement dat stemde over stedelijke kwesties (waaraan stoort u zich het meest?), maar het sprak ook over zichzelf en durfde zich daarin soms verbluffend bloot te geven. Wie had ooit zelfmoord overwogen? Wie had wel eens een pistool op zich gericht gezien? Wie had schulden? Wie ging vreemd? Het was, in een woord, ontroerend. Ik had ook nooit op deze wijze naar de stad gekeken. En het mooiste was, op het toneel bleek er geen leider in de groep, de groep regelde toch alles zelf. Telkens nam iemand het voortouw door een vraag te stellen. Vragen stellen aan elkaar. Zo kun je de enorme diversiteit dus overleven, nee vieren.
Gelezen in de Volkskrant van 10 februari 2014:
D66 Amsterdam stopt met het maken van een verkiezingsprogramma. In Desmet studio toonde lijsttrekker Jan Paternotte aan de verzamelde leden op zaterdag 8 februari een leeg velletje A4. De partij laat bewoners en ondernemers voortaan zelf de problemen bepalen, was de stelling. Paternotte vindt het door een partijapparaat benoemen van problemen, daarna een oplossing bedenken en die oplossing vervolgens omzetten in beleid een volstrekt achterhaalde vorm van politiek bedrijven. “Het is iets uit de 20ste eeuw. Zo van: wij, politici, zullen wel even bepalen wat voor problemen jullie, burgers, allemaal hebben. Dat kan niet meer in deze tijd.” De poging van Paternotte om de politiek fundamenteel te vernieuwen en verder te democratiseren ontmoette echter allerminst bijval bij de democraten in de zaal. In de Volkskrant las ik dat de aanwezigen hun lijsttrekker vooral verweten visieloos te zijn. Waarop Paternotte zou hebben geantwoord: “Als u ons gebrek aan visie ziet als een probleem, dan gaan wij daar wat aan doen.”
Het betrof een grap van De Speld. Niettemin, het nieuws herinnerde me aan de avond van D66 in de Vrijstaat Amsterdam, oktober 2009. Het was een van de negenentwintig avonden over de toekomst van Amsterdam die door de genodigden – in dit geval D66 – zelf konden worden geprogrammeerd. In plaats van een programma organiseerde de partij een quiz voor de stampvolle zaal, met de vloer als speelveld. Quizmaster Sebastiaan Capel verkondigde een stelling, waarop de aanwezigen telkens moesten reageren met ‘voor’ of ‘tegen’; iedereen diende zich dan met een krukje naar de zaalhelft van keuze te bewegen. Het was, herinner ik me, een vrolijke toestand, waarbij iedereen goed op iedereen lette. Wat vind jij? Wat vindt de meerderheid? En inderdaad, ook daar ontbrak de visie. Pijnlijk? Nee, want in de loop van de avond ontstond toch iets van een gezamenlijk toekomstbeeld. De visie ontstond als het ware ter plekke. Nu valt er op stemmen heel wat af te dingen. Maar de vrolijkheid en deelname van iedereen werkte aanstekelijk. Paternotte weet dus wat hem te doen staat.
reacties