De wereld één grote polder

On 18 maart 2020, in duurzaamheid, economie, politiek, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Collapse’ (2005) van Jared Diamond:

Collapse: How Societies Choose to Fail or Succeed by Jared Diamond

De stikstofcrisis blijkt voorbode van iets veel ergers. Wie de huidige Corona-epidemie echt in een groter verband wil zien, moet ‘Collapse’ van de Amerikaanse geograaf Jared Diamond nog maar eens lezen. Het boek verscheen vier jaar na 9/11 en een jaar na Al Gore’s  ‘An Inconvenient Truth’ en werd onmiddellijk een groot succes. Boodschap:  groei kan nooit eindeloos doorgaan, na extreme groei volgt een ongenadige klap. Hoe gaat een samenleving daarmee om? Haar respons is cruciaal voor overleven. Diamond onderscheidde twaalf vraagstukken die onderling nauw samenhangen: 1. vernietiging van biodiversiteit, 2. overbevissing, 3. teruggang van soortenrijkdom, 4. erosie en bodemverontreiniging, 5. uitputting van fossiele energiebronnen, 6. uitputting van zoetwaterbronnen, 7. absorptie van zonlicht voor plantengroei, 8. chemische verontreiniging van bodem, water en lucht, 9. verslepen van dieren en planten over continenten waardoor ziektekiemen zich verspreiden, 10. gassen die de chemische samenstelling en temperatuur van de atmosfeer ontregelen, 11. bevolkingsgroei, 12. consumptie en afval die exponentieel stijgen. Door globalisering, aldus Diamond, is de wereld feitelijk één grote polder geworden: als wereldgemeenschap moeten we, net als de Nederlanders, gaan samenwerken, want anders zullen we onszelf vernietigen. 

Toen de socioloog Joop Goudsblom het boek in NRC Handelsblad (21 januari 2005) recenseerde herkende hij veel: “Tegenover het spookbeeld van overbevolking staat de dreiging van epidemieën, door sommigen luchthartig cynisch afgedaan als een ‘oplossing’ voor het bevolkingsprobleem.” Oorlog vond Goudsblom nog veel erger. Maar het boek verraste hem niet. Waarna Goudsblom ging graven in de vereiste maatschappelijke respons. Welke mentaliteit is tegen al deze nauw verbonden wereldvraagstukken opgewassen? Daarover was de Nederlander niet optimistisch. Goudsblom: “Hoewel aan de meeste handelingen die mensen verrichten wel enig plan ten grondslag ligt, ontsnappen de meeromvattende sociale processen waar deze handelingen deel van uitmaken meestal aan het vermogen tot planning.” Dat geldt zeker voor langetermijnprocessen. “Mensen kiezen van dag tot dag een traject van beslissingen. De gevolgen daarvan overzien ze nauwelijks.” Diamond dacht daar heel anders over. Mensen zijn wel degelijk in staat tot langetermijndenken, maar dat vereist wel grote moed. Die moed is ook nodig om pijnlijke beslissingen te nemen over waarden. Welke waarden willen we behouden en welke zetten we overboord? Ten slotte hebben we het vermogen om te leren. Kiezen we voor eindeloze consumptiegroei of stappen we daarvan af? Zien we het virus als een incident of erkennen we de samenhang? Krijgen we een Ministerie van Planning en beleven we een revival van het langetermijndenken of gaan we door op de neoliberale weg? De komende tijd zal het leren.

Tagged with:
 

De moeizame praktijk van commoning

On 20 januari 2020, in duurzaamheid, economie, by Zef Hemel

Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 13 januari 2020:

Afbeeldingsresultaat voor common city uva

Bron: Enrico Savini

Atul Pokharel, verbonden aan Wagner School for Public Management New York University, probeerde naar Amsterdam te komen, maar kreeg geen visum. Daarom sprak hij de studenten en andere aanwezigen in UvA Masterstudio The Common City noodgedwongen toe via Zoom, vanuit een nachtelijk New York. Wel zo duurzaam. Voor ons was het 9.30 uur in de ochtend, maar voor hem was het 3.30 uur lokale tijd. Niettemin leidde het tot een spannend college over de ‘commons’. Een uitstekende aftrap. Wat is commoning? Hoe realiseer je een commons? Pokharel introduceerde de Ostrom of Bloomington School. Deze richt zich op grondstoffen (vis, grond, water, lucht) die door groepen worden beheer en onderhouden. Ze zijn eigendom van niemand en worden door iedereen gebruikt. Mensen zijn daardoor gedwongen om samen te werken. Dat vereist sociaal kapitaal en collectieve actie. Pokharel, die naar praktijken van commoning onderzoek doet, noemde deze in navolging van Elinor Ostrom de ‘derde manier’ om grondstoffen te beheren, naast overheidsregulering en marktwerking. Commoning is duurzamer, eerlijker en functioneert doorgaans beter. Pokharel is vooral in ‘fairness’ geïnteresseerd.

Wie commoning praktiseert stuit op grote problemen. Collectieve actie is lastig te realiseren. Ook is het moeilijk om meelifters en profiteurs buiten te sluiten. Veel hangt af van sociaal kapitaal, individuele capaciteiten, en, niet te vergeten, gedeeld verlangen. Pokharel wees op het niet-rationele gedrag van mensen. Mensen zijn niet berekenend. Anders dan economen menen, denken ze niet uitsluitend in kosten en baten. “People care about fairness.” Ze hanteren normen, kunnen zich schuldig voelen of andere mensen waarderen en iets gunnen, zelfs liefde voelen. Oneerlijk gedrag herkennen ze snel en wijzen ze af. Desalniettemin gedragen ze zich strategisch. Maar dat betekent niet dat de overheid op voorhand moet ingrijpen of de markt zijn werk moet laten doen. Om commoning een kans te geven moet de overheid lokale initiatieven herkennen, minimaal interveniëren en vooral condities scheppen voor individuen om hun sociale en organisatorische capaciteiten maximaal aan te wenden. Overheden moeten hun macht ‘wijs’ gebruiken en hun interventies ‘verstandig kalibreren’. Een probleem zijn minderheden en ook principiële meningsverschillen tussen groepen. Dat maakt het lastig. Er is veel wantrouwen en steden zijn complexe omgevingen. Daarover ging de rest van de Masterstudio, die nog een week zou duren. Wordt dus vervolgd.

Visieloos doorgroeien met alles

On 6 december 2019, in duurzaamheid, participatie, by Zef Hemel

 

Gelezen in NRC Handelsblad van 27 november 2019:

Afbeeldingsresultaat voor convention citoyenne pour le climat

Onlangs meldde NRC Handelsblad dat de Commissie Milieu Effect Rapportage een negatief advies heeft uitgebracht aan het kabinet over de Nationale Omgevingsvisie. Veel publiciteit kreeg het niet. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Het is een ambtelijk traject, dus beter geen media-aandacht. Kees Linse, de voorzitter voor de Landelijke Commissie voor de M.E.R., moest eraan te pas komen. Omfloerst vertelde hij over het vernietigende oordeel van zijn commissie: alle mooie ambities van de regering met Nederland in de verre toekomst zijn gewoon niet met elkaar te rijmen. Het is ook onduidelijk hoe ze dit allemaal wil realiseren. Linse: “Het is lastig al deze voeten in één schoen te passen. Onze vraag luidt: waar wringt de schoen?” Met schoen bedoelde de voorzitter het grondgebied van Nederland. Groei van mobiliteit en economie hebben grote ruimtelijke en milieu- effecten, die kun je niet wegpoetsen, die zullen botsen met andere functies. Zijn boodschap deed sterk denken aan het recente rapport van de commissie-Remkes. In ‘Niet alles kan’ (2019) gaf deze staatscommissie aan dat de recente stikstofcrisis de regering dwingt tot het maken scherpe keuzes, nu maar ook in de toekomst. Wonen, mobiliteit, landbouw, distributie, ze kunnen niet ongeremd doorgroeien. Flauwekul dus, die zalvende, ambtelijke Nationale Omgevingsvisie.

Net als bij de stikstofcrisis zijn in de toekomstige Omgevingswet in de eerste plaats de provincies aan zet. Omgevingsbeleid, waar ruimtelijke ordening onder valt, is door eerdere regeringen-Balkenende en -Rutte naar dit provinciale niveau doorverwezen. Tegelijk maakt Europa tal van regels die doorwerken naar het lokale en regionale niveau. Dus wat wil de regering eigenlijk met haar visie? De Landelijke Commissie m.e.r. laat haar nu het huiswerk overmaken, maar de vraag is of het daarmee allemaal beter wordt. De problemen zijn te ernstig. Zou Den Haag niet eens de bevolking moeten raadplegen? Diezelfde NRC Handelsblad berichtte op 18 november over het ‘democratische experiment’ dat de Franse president Emmanuel Macron na het klimaatakkoord van Parijs en de opkomst van de gele hesjes is aangegaan: honderdvijftig geselecteerde burgers komen zes weekeinden lang in de Franse hoofdstad bijeen om een antwoord te formuleren op de vraag: ‘hoe kunnen we tot 2030 de uitstoot van broeikasgassen met minstens 40 procent verminderen op sociaal rechtvaardige wijze?’ Hun beraadslagingen moeten leiden tot een concreet plan dat per referendum aan de Franse bevolking zal worden voorgelegd. Dat is andere koek. Zoiets zie je de Nederlandse regering niet doen. Die wil gewoon geen keuzes maken. Het liefste wil ze visieloos doorgroeien met alles. Tot de wal het schip keert. Laat de ambtenaren maar doormodderen.

Schone lucht in centrum van Guangzhou

On 20 augustus 2019, in duurzaamheid, infrastructuur, by Zef Hemel

Gelezen op Quartz.com van 12 juni 2019:

Afbeeldingsresultaat voor electric car sales china 2018

Bron: Statista 2017

We logeerden in een hotel vlak achter het World Financial Centre in Guangzhou, een Zuid-Chinese metropool van 15 miljoen inwoners gelegen in de Pearl River delta. Bij aankomst viel ons direct de merkwaardige rust op, want het was bij het oversteken van een druk kruispunt met afmetingen die we in Nederland helemaal niet kennen nagenoeg stil. Op de vijfbaans-stadsautowegen in het nieuwe hart van de megastad zoefden de auto’s aan ons voorbij, maar we hoorden amper geluid. Alle autoverkeer blijkt hier elektrisch, dus schoon en stil. In Singapore hadden we die ervaring nog niet, ook al domineren ook daar de elektrische auto’s in het straatbeeld. Guangzhou staat bekend als een van de drukste steden van China. Vandaar dat de overheid, net als in de andere Chinese grote steden, de uitgifte van nummerplaten aan banden heeft gelegd. Dat begon rond 2011. Sindsdien worden per jaar slechts 120.000 nieuwe kentekens verstrekt. Sommige steden hanteren zelfs lagere quota voor benzine- en dieselauto’s.  Maar recente wetgeving heeft Chinese steden verboden om nog langer quota’s te stellen, dit om de Chinese auto-industrie op te krikken die door dalende verkopen moeilijke tijden doormaakt. Desalniettemin probeert Peking het aantal auto’s op straat onder de 6,3 miljoen te houden. Guangzhou heeft beloofd de uitgifte dit jaar met 40 procent op te voeren. Wordt Guanzhou daardoor straks toch weer drukker en voller?

In ‘China’s hit upon the best way to boost sales of electric cars – but it’ll hurt fossil-fuel ones’ beschrijft Echo Huan (Quartz.com) hoe overheden van Chinese steden jaarlijks in een loting kentekenplaten verstrekken. De consument weet nooit zeker of en wanneer hij een auto zal kunnen rijden. Voor elektrische auto’s geldt echter ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dat is aantrekkelijker. Je kunt dan de aanschaf tenminste plannen. Wie bijvoorbeeld in Peking een elektrische auto wil rijden moet gemiddeld acht jaar wachten. In heel China werden in 2018 in totaal 28 miljoen auto’s verkocht, een groeiend deel daarvan is elektrisch. Van de 5,9 miljoen auto’s in Peking zijn nu 151.500 schoon en elektrisch. Trouwens, in Yangchuo – onze volgende bestemming, maar dan in de bergen, op het Chinese platteland – domineerden elektrische scooters. Vooral toeristen zoefden door de smalle straten, met op hun stille voertuigen kleurige parasols gemonteerd, bedoeld tegen de felle zon en de hitte. Het zag er vrolijk uit. Schone berglucht troffen we hier, net als behoorlijk schone stadslucht in Guangzhou. Geen wonder dat de Duitse auto-industrie in het slop is geraakt. Europees verkeer stinkt en is lawaaiig. Onze grote steden zouden iets moeten forceren.

Tagged with:
 

Low Carbon Cities in Japan

On 6 april 2019, in demografie, duurzaamheid, by Zef Hemel

Gehoord op de UvA te Amsterdam op 29 maart 2019:

Afbeeldingsresultaat voor selected regions for the future environmental city concept japan

 

In Japan vergrijst en krimpt de bevolking, dat is genoegzaam bekend. De Japanse regering promoot daarom sinds enkele jaren een actieve ‘Compact City Policy’. Dit ruimtelijke beleid moet door de prefecturen worden uitgevoerd. Lichtend voorbeeld is Toyama in de noordelijke Chubu regio. Daar is in 2005 een begin gemaakt met ruimtelijke concentratie van de verstedelijking. Kensuke Katayama van Nagasaki University zocht me afgelopen week op. Hij wilde meer over de compacte stad-strategie van Amsterdam en omgeving weten. Hij was, vertelde hij me, op doorreis naar Kopenhagen en Berlijn. Voor Japan zijn deze drie Europese hoofdsteden belangrijk studiemateriaal. De eerste vraag die hij me stelde was: hoe krijg je oudere mensen uit de provincie bereid om naar de grote steden te trekken? Jonge Japanners trekken naar Tokio en Osaka, maar de ouderen blijven dikwijls achter, ze worden humeurig, vereenzamen en sterven vaak onopgemerkt. In de meeste prefecturen staat op dit moment tenminste tien procent van de woningen leeg, in sommige is dit al opgelopen tot meer dan twintig procent. Kun je de ouderen niet bewegen om hun boedel op te pakken, hun huizen sluiten en als iedereen vertrokken is de dorpen en stadjes afbreken? Brandgevaar door aardbevingen en tsunami’s maakt ontruiming van hele streken in Japan in de toekomst urgent.

Een van de kwesties die in Japan spelen rond de vergrijzing en bevolkingskrimp is de locatie van ziekenhuizen en zorginstellingen. Die zijn overwegend in de middelgrote provinciesteden gesitueerd. Deze instellingen volgden destijds de dominante trek naar buiten. Hun ligging  blijkt nu verkeerd. Ze moeten naar de centrumsteden en hoofdsteden, ook omdat de verkeersemissies te hoog zijn en de nieuwe energiesystemen om ruimtelijke concentratie vragen. Als concept blijkt de compacte stad de minste uitstoot van CO2 met zich te brengen. Dit betekent dat de Japanse samenleving afscheid moet nemen van de auto en overschakelen op openbaar vervoer. Het Japanse ministerie van grond, infrastructuur, transport en toerisme steunt deze nieuwe richting in het ruimtelijke beleid. Gemeenschappelijk doel van alle Japanse overheden de komende decennia is om de ‘low carbon city’ te realiseren in een beperkt aantal grote steden. Dus, vroeg de heer Katayama me, hoe doet Amsterdam dat nu eigenlijk? Ik vertelde hem over de compacte stad-strategie die sinds 1985 tot concentratie van de Amsterdamse bevolking heeft geleid. Uitzondering daarop is Almere. Voorts verwees ik hem naar de komende ‘Nationale Omgevingsvisie’ van de regering Rutte die op 16 april aanstaande wordt gepresenteerd. Daarin zal de concentratie van de bevolking in de grote steden in het westen definitief zijn beslag krijgen en de geordende krimp van de provincies netjes worden geregeld. De Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken noemt dit ‘De Grote Verbouwing’.

Tagged with:
 

Afgedwongen door de staat

On 9 februari 2019, in duurzaamheid, economie, by Zef Hemel

Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 18 januari 2019:

Gerelateerde afbeelding

Bron: Castellers de Barcelona

Groei is meer van hetzelfde, krimp is minder van hetzelfde. Die opening koos Giacomo Dalisa voor zijn lezing tijdens de masterstudio ‘The Post-Growth City’ aan de Universiteit van Amsterdam. Dalisa is duurzaamheidseconoom en postdoctoraal onderzoeker aan de University of Coimbra, Barcelona. Groei, zei hij, is de oorzaak van een groot aantal problemen, krimp juist de oplossing. Nu lijkt het alsof iedereen steeds meer moet hebben om op hetzelfde peil te blijven. Zo kunnen we niet doorgaan. Hij riep de hulp in van de staat om het dominante groeidenken te keren. In een groene groei geloofde hij niet. Er is nog niets circulair aan de huidige economie. Er staat een olifant in de kamer. Hoe kunnen we de olifant veranderen? Dalisa gaf een aantal richtingen: terug naar het land, schulden-audits houden, werk eerlijk verdelen, stadslandbouw bedrijven. Mensen moeten hun leefstijl ingrijpend veranderen, lokaal geld in omloop brengen, progressieve belastingen invoeren, de werktijd verminderen, een basisinkomen uitkeren, zware belasting op CO2 heffen. Hij pleitte voor een ‘integrale staat’ zoals de Marxistische Italiaan Antonio Gramsci die had bedoeld en die deze alternatieve leefwijze bij de burgers afdwingt. Door consensus, zei hij, gaat het niet lukken.

Na afloop vertelde hij dat hij die avond in Barcelona werd verwacht. Zijn dochtertje zou die zaterdag deelnemen aan de bouw van een enorme menselijke toren, een van de ‘castells’ die in Catalonië in grote sporthallen onder toeziend oog van een enorme mensenmassa gebouwd worden. ‘Castells’ vormen een groot spektakel, typisch voor de streek aan de oostkust van Spanje, waarvan de vorming met opwindende muziek gepaard gaat en waarbij verschillende buurten het tegen elkaar opnemen. Zijn dochtertje zou, in kleurrijke kleren gestoken, de hoogste top van de toren uitmaken die door middel van een uitgekiende choreografie door een vijftal buurtbewoners was bedacht. Dalisa sprak verrukt. Als Italiaan, zei hij, bestudeerde hij al enige tijd het fenomeen van de ‘castells’: mensen werken hier samen, iedereen vertrouwt elkaar, de opbouw kan soms uren duren, mensen oefenen hun uithoudingsvermogen, jong en oud, man en vrouw, iedereen doet mee. Was het vroeger een typisch volksvermaak, tegenwoordig is het een traditie die sterk leeft in de brede middenklasse. Dalisa zag er alles in wat met niet-groei te maken heeft: elkaar helpen, gemeenschapszin oefenen, schoonheid ervaren, verbonden raken met de eigen streek. Dit was niet afgedwongen door de staat. Integendeel.

Tagged with:
 

Family, friendship, and community

On 5 februari 2019, in duurzaamheid, economie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Prosperity without Growth’ (2009) van Tim Jackson:

Afbeeldingsresultaat voor tim jackson prosperity without growth

 

In voorbereiding op de Masterstudio ‘The Post-Growth City’ aan de Universiteit van Amsterdam las ik onder andere Tim Jackson’s ‘Prosperity without Growth’. Jackson, die verbonden is aan de University of Surrey, was Economics Commissioner voor de Sustainable Development Commission (SDC) in het Verenigd Koninkrijk. De SDC adviseert de Britse regering over zaken rond duurzaamheid. Het boek schreef Jackson na de financiële crisis, toen duidelijk werd dat de Britse regering er alles aan zou doen de economie weer te laten groeien. Onze welvaart, schrijft hij, zijn wij steeds meer in termen van consumptie en economische groei gaan uitdrukken. We móeten en zúllen groeien. En dat is ons grote probleem. Want er zijn duidelijke limieten die we in acht moeten nemen, maar dat doen we niet. We zijn onverantwoordelijk bezig. We moeten veranderen, maar hoe? Technologie en innovatie zullen ons niet redden. Alle groeiprikkels moeten eruit. Jackson: “While social progress depends on the self-reinforcing cycle of novelty and anxiety, the problem can only get worse. Material throughput will inevitably grow. And the prospects for flourishing will evaporate.” Uiteindelijk zal ook onze welvaart eronder lijden. Betekent dit het einde van de kapitalisme? Zelf denkt hij van niet. Er zijn allerlei tussenvarianten denkbaar waarin waarden voorop staan van ‘family, friendship, and community’ en waarin markt en staat redelijk samenwerken. Minder groei? Jazeker, maar een groter welzijn van mensen en een herstel van het ecologisch evenwicht.

Dus wat te doen? Volgens Jackson is er een ‘stille revolutie’ gaande van mensen die afstappen van het denken in termen van meer consumptie en die niet langer status ontlenen aan het nieuwste. Zij bewegen naar alternatieve leefwijzen. Maar dat is, begrijpt hij ook, niet genoeg. Harde maatregelen zullen moeten worden getroffen. Dat kan alleen de overheid. Waarom wordt particulier vervoer bevoordeeld ten opzichte van openbaar vervoer? Waarom krijgen auto’s en brommers voorrang boven voetgangers? Waarom wordt energieopwekking gesubsidieerd en waarom is energie-afname zo slecht geregeld? Waarom is afval storten goedkoop en het recyclen van afval vaak armetierig? En waarom zijn lonen in het bedrijfsleven zoveel hoger dan de salarissen in de ambtenarij? Jackson pleit voor een economie waarin welvaart en welzijn niet langer volgens materialistische maatstaven worden gemeten en waarin veel meer aandacht is voor gelijkheid, gemeenschapszin en participatie. De enorme opgave waar we de komende decennia voor staan gaat niet lukken binnen de bestaande systemen. Vooral van dat laatste wil Jackson ons overtuigen. Geen spoor van utopisch denken in dit boek. Eerder stof voor een politiek programma.

Tagged with:
 

Who cares about growth?

On 31 januari 2019, in duurzaamheid, economie, by Zef Hemel

Gehoord in het Universiteitstheater te Amsterdam op 16 januari 2019:

Afbeeldingsresultaat voor kuznets curve

In navolging van Kate Raworth (‘Donut Economy’) en Thomas Piketty (‘Capital in the 21st Century’) verklaarde nu ook Antonio Ferreira de Kuznetscurve voor dood. Dit deed hij aan het begin van de vierde dag van de Masterstudio ‘The Post-Growth City’ van de Universiteit van Amsterdam. Ferreira doet onderzoek naar grondgebruik, transport en milieu bij het CITTA aan de Universiteit van Porto. Portugal werd hard geraakt door de financiële crisis, het denken erover heeft er een bijzondere wending genomen. Over de Kuznetscurve merkte Ferreira op dat de bedenker ervan, Simon Kuznets, zijn curve kort na de Tweede Wereldoorlog had ontwikkeld toen alles beter ging. Kuznets veronderstelde dat naarmate een land verder industrialiseert de maatschappelijke ongelijkheid eerst toeneemt, maar voorbij een bepaald punt zou afnemen. Immers, eerst trekken arme landarbeiders naar de grote stad. Vervolgens doen democratie en emancipatie hun zegenende werk waardoor de ongelijkheid afneemt, tot deze uiteindelijk verdwijnt. Iedereen wordt in de opgaande lijn meegenomen. De curve werd later ook toegepast op het milieu: eerst zou vervuiling toenemen, maar voorbij een bepaalde ontwikkelingsgraad weer afnemen. Als een land maar voldoende industrialiseert, groeit en urbaniseert, komt het uiteindelijk wel goed. Het is een sprookje gebleken, aldus Ferreira. De kosten van ontwikkeling worden geëxporteerd naar arme ontwikkelingslanden. Kortom, urbanisatie en economische groei gaan de mensheid niet redden.

Hierop introduceerde de Portugese wetenschapper het rebound effect: als de efficiency van de productie van een goed of dienst toeneemt, blijkt dat er van dat goed of die dienst meer wordt geconsumeerd. De milieuwinst gaat teloor. Al in 1865 had de Britse econoom William Jevons vastgesteld dat technologische verbeteringen die de efficiëntie van het gebruik van steenkool deden toenemen, leidden tot een verhoogde consumptie. De Jevons paradox is een extreem voorbeeld van het rebound effect. Kortom, technologie gaat ons (ook al) niet redden. Nee, er zit niets anders op dan te stoppen met groeien. Er dient een wereldwijde culturele omwenteling plaats te vinden, een mentaliteitsverandering van de hele mensheid. In plaats van kapitalisme pleitte Ferreira voor localisme: een diep gevoelde verbondenheid met de eigen plek, de eigen gemeenschap, de eigen cultuur zonder in stagnatie te vervallen. Hij nodigde uit om naar inheemse kennisleren te zoeken die houvast bieden. Waarom zou je nog willen reizen, waarom groeien? “We áre indigenous people! Who cares about growth?” Daarna zouden de studenten nog twee dagen diep nadenken om oplossingen te vinden voor de netelige situatie waarin wij als mensheid verkeren.

Tagged with:
 

Afwegen of vergeten

On 10 oktober 2018, in duurzaamheid, ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Kabinetsperspectief NOVI’ (2018):

image

Sinds 5 oktober ligt er een Kabinetsperspectief Nationale Omgevingsvisie, NOVI, ter inzage. In de beknopte brochure opent het kabinet Rutte een perspectief op de toekomstige inrichting van Nederland. Ik las hem met grote interesse. Het eerste dat me opviel is de ernstige toon. ‘Urgentie’ is een veel gebruikt woord. Veel zaken zijn er die moeten gebeuren. Het land kampt met grote problemen want er is sprake van versnelde groei. Het kabinetsperspectief staat in het teken van forse groei en stevige druk: er zijn files, wachtlijsten, ruimteclaims voor de energietransitie, enzovoort. De crisis lijkt in Den Haag alweer vergeten. Een acute hoogconjunctuur mengt zich hier met existentiële vraagstukken van duurzaamheid. Ik kreeg het benauwd toen ik het las. En ik voelde een lichte boosheid opkomen. Waar is het gevoel voor de lange termijn gebleven? Het tweede dat me opviel was de marginale rol van de ruimtelijke ordening. Kennelijk is deze alleen nodig voor het reserveren van voldoende ruimte en het ‘slim met elkaar combineren’ van de vele ruimtevragende functies. Toen Jan Pronk nog minister was, ging het om kiezen, nu combineren. Het vakgebied is gereduceerd tot het trucje à la ‘Ruimte voor de rivier’. Een eigen ruimtelijke agenda las ik niet. Het derde dat me opviel waren de vele ‘tafels’ waaraan de urgente vraagstukken moeten worden besproken en ‘afgewogen’. ‘Tafels’ is ook al zo’n Haags toverwoord. We vergaderen wat af. Samen komen we er wel uit.

Ronduit teleurstellend vond ik de tekst over het ‘urgente onderwerp’ van de verstedelijking: “Nederland heeft een uniek historisch gegroeide structuur van steden en dorpen met kenmerkende cultuurhistorische kwaliteiten die onderling goed verbonden zijn en goed zijn aangesloten op een internationaal netwerk (een zogenoemde polycentrische structuur). Vanuit elke stad fiets je in relatief korte tijd het open landschap in. Juist dit fijnmazige netwerk zorgt voor een sterke economische verbondenheid, een grote regionale diversiteit en brengt een hoge kwaliteit van leven met zich mee. Dit is ook essentieel voor de aantrekkingskracht van (inter-)nationale kennis, arbeid en kapitaal. Deze kwaliteit willen we versterken door voort te bouwen op de bestaande stedelijke structuur. Zodoende zorgen we voor versterking van onze toplocaties en gezichtsbepalende gebieden als de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en Eindhoven (waaronder onze mainports).” Er is geen urgentie in deze tekst te bespeuren. In feite staat er: vooral laten zoals het is. Geen idee ook wat er aan de hand is anders dan dat Nederland niet mag ‘verrommelen’. En dat terwijl ons land in 2050 liefst 80 procent minder CO2 zal moeten uitstoten om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen. Met het ‘unieke’ polycentrische stedenpatroon dat ‘voor een sterke economische verbondenheid zorgt’ ga je het heus niet redden. Zullen we de NOVI maar vergeten?

Toerisme als een plaag

On 26 september 2018, in toerisme, by Zef Hemel

Gelezen in: ‘Overbooked’ (2014) van Elizabeth Becker:

Afbeeldingsresultaat voor overbooked becker

Elizabeth Becker is oud-correspondent van The New York Times. In 2014 schreef ze een boek over ‘overtourism’, het verschijnsel dat domweg teveel toeristen op één plek samentrekken, en dat gebeurt op dit moment over de hele wereld. In ‘Overbooked. The Exploding Business of Travel and Tourism’ wijdt ze de lezer in in de nieuwe wereld van het reizen met in elk hoofdstuk aandacht voor één land. Ze schreef er vijf jaar aan. Het boek eindigt in China en de Verenigde Staten. De rol van overheden in de toerisme-industrie staat centraal. Overheden, schrijft ze, verkopen hun land, promoten stranden, musea, evenementen, verstrekken visa, bouwen vliegvelden, beslissen over wie komt en wie gaat, bepalen kortom hoe ze de business willen reguleren. Dat begon al in 1925, toen landen de International Congress of Official Tourist Traffic Associations oprichtten, met een vestiging in Den Haag. Later, in 1967, verhuisde dit naar Geneve, nog weer later naar Madrid. Alles stelde het in het werk om toerisme tot een volwaardige industrie te laten bestempelen. Toerisme kreeg pas werkelijk vleugels toen vliegtuigen ononderbroken grote afstanden konden afleggen, American Express bereid was overal cheques uit te schrijven en de muur in Berlijn viel waardoor de wereld ineens openlag voor backpackers, later de hele middenklasse. Toerisme werd dé manier om een arm land uit de malaise te trekken. Stelselmatig werden de keerzijden van het toerisme onderbelicht. Een kwalijke zaak.

En toen begon het tijdperk van het internet. Daarmee was het hek van de dam. Maar het zijn niet de ondernemers of toeristen zelf die bij Becker op hun lazer krijgen. De enorme problemen in de toeristische sector in de hele wereld worden in de eerste plaats veroorzaakt door regeringen. Het product van toerisme zijn landen, stelt ze, niet bedrijven. Overheden bepalen of bedrijven hotels mogen bouwen, of vliegtuigmaatschappijen landingsrechten krijgen, of een congrescentrum mag worden geopend, of een Olympische Spelen naar de hoofdstad wordt gehaald. Ministeries spenderen miljoenen om toerisme naar hun land te promoten via nationale Bureaus voor Toerisme. Fraai en duurzaam is het allemaal niet. “The reputation of tourism is often poor, and rightly so. It is an extremely sensitive sector.” Milieuverontreiniging en overbelasting zijn buitengewoon ernstig; de in totaal 1 miljard trips elk jaar van toeristen en de mogelijkerwijs driemaal zoveel trips binnenslands doen een regelrechte aanslag op het milieu in alle getroffen landen. Desondanks weigeren overheden toerisme als een volwaardige economische sector te beschouwen en verantwoordelijkheid te nemen voor de desastreuse effecten. Dat is vreemd. Het is Frankrijk, aldus Becker, dat als toeristische bestemming nummer één in de wereld nadenkt over de toekomst van het verschijnsel. En wat denkt Frankrijk? Lokale gemeenschappen moeten het heft in eigen hand nemen. Ergens is er een tipping point. Voorbij dat punt is toerisme een plaag, een ziekte, een boze droom, nee een regelrechte nachtmerrie.

Tagged with: