Gelezen in bleulittoral-or.org van 2008:
Enkele dagen doorgebracht in La Grande Motte, Zuid Frankrijk. De nieuwe stad aan de Middellandse Zee, gebouwd tussen 1968 en 1973, is het ontwerp van één man: Jean Balladur, die daartoe in 1962 de opdracht kreeg van de toenmalige minister van woningbouw van Frankrijk, Jacques Maziol. President Charles de Gaulle had in 1959 te kennen gegeven de kust van de Camargue, bij de monding van de Rhone, toeristisch te willen ontwikkelen nadat de door malaria geplaagde moerassen er waren drooggelegd. Niet als de Spaanse Casta Brava in lintbebouwing met veel hoogbouw, maar in middelhoogbouw in vijf duidelijk herkenbare vakantiesteden. La Grande Motte was de eerst te ontwikkelen kern. Balladur liet zich daarbij inspireren door Oscar Niemeyer, wiens werk in Brasilia hij nauwgezet had bestudeerd. Zowel de stedenbouw als de architectuur zijn van zijn hand. Inmiddels, ruim veertig jaar later, is de stad tot beschermd stadsgezicht verklaard. Het groen is er volgroeid en alle woningbouw blijkt opvallend goed onderhouden. Er wonen ruim 8.000 mensen, en in het vakantieseizoen bedraagt de populatie zeker het tienvoudige. Ik moet zeggen, het is er aangenaam vertoeven in de zomer.
La Grande Motte was een project van de Franse staat en is in die zin goed te vergelijken met het even oude Lelystad in Nederland. Ook voor Lelystad was destijds één ontwerper aangezocht, te weten Cornelis van Eesteren, de stedenbouwkundige van Amsterdam. Ook hij bewonderde Oscar Niemeyer en had zelfs nog met Le Corbusier samengewerkt. Hij dacht zich een stad aan de baai van het IJsselmeer. Maar anders dan in Frankrijk geloofde men in Den Haag niet dat je een stad kon laten ontwerpen door één man. Van Eesteren werd door de minister na vijf jaar studie ontslagen, zijn ontwerp verdween in de prullenbak. Lelystad werd tegelijk met La Grande Motte ontwikkeld, maar de bouw zou veel trager verlopen. Het resultaat kennen we. Een vergelijkende historische studie zou veel kunnen opleveren. Over de toenmalige bouwpraktijk in Frankrijk en Nederland. Welke doctoraalstudent zou zo’n studie willen doen?
Gelezen in NRC Handelsblad van 1 mei 2010:
2010 was het jaar van het einde van de Franse hypermarché. Frankrijk, dat graag vooroploopt in retailontwikkelingen, verklaarde afgelopen voorjaar de hypermarché officieel dood. Grote koophallen aan de rand van de stad, dat was lange tijd het ultieme winkelen in Frankrijk. Die grote koophallen renderen niet meer. Op 15 juni 1963 opende de keten Carrefour de eerste hypermarché, in Sainte-Geneviève-des-Bois, een voorstad ten zuiden van Parijs. Nu heeft elke Fransman gemiddeld drie hypermarchés binnen een bereik van vijftien kilometer. Maar Carrefour, Auchan, Leclerc en Casino zoeken nu naarstig naar alternatieven. Ze voeren reorganisatie op reorganisatie uit, ze sluiten hun supermarkten in het buitenland. Aan de formule van de hypermarché veranderen ze echter niet veel. Wel ontwikkelen ze aan de lopende band nieuwe winkelformules. “De formule van de hypermarché is ontploft,” zegt retailexpert Philippe Moati. “Het succes van de hypermarché in Frankrijk werd bepaald door het geloof in standaardisering: efficiënte massaverkoop was een bewijs van moderniteit. Groot was goed. Overvloed vooruitgang. Nu is onze denkwereld over consumptie veranderd. Groot is niet persoonlijk genoeg. Overvloed is verspilling. De massa bestaat niet meer. De gemiddelde consument is in rook opgegaan.” En etnologe Martyne Perrot is ervan overtuigd dat de hypermarché er zelfs nooit in is geslaagd geliefd te worden bij het grote publiek. De meeste bezoekers waren mensen die het winkelen rationeel aanpakten. Vooral vrouwen die het huishouden met een baan combineerden. “Boodschappen doe je daar snel, volgens een vaste lijst, en tegen zo laag mogelijke kosten.”
Wat is het veelbelovende alternatief? Dat zijn de kleinere, gespecialiseerde winkels in de binnensteden. In het centrum van de grote steden doopt Carrefour zijn supermarktjes 8 à Huit om in Carrefour City, met een urbaan aanbod. De groep Monoprix heeft Dailymonop uitgevonden, een andere stadssupermarkt, waar kant en klaar gegeten kan worden. De terugkeer naar de stad is de meest opvallende trend in het Frankrijk na de hypermarché, aldus Moati. De grote ketens aan de randen van de provinciesteden mikken op goedkoop en op standaard, die in de binnensteden op luxueuze en duurdere producten. Perrot constateert wat dat betreft een groeiende segregatie in het winkellandschap. Maar of de grote ketens dit gaan redden, is volgens Moati nog maar de vraag. Zolang hun formules rieken naar standaardisering sluiten ze niet goed aan op wat de klanten het liefste willen: persoonlijk, gedoseerd. Zeker, hij blijft, de oude vertrouwde hypermarché in de voorstad. Maar die is dan voor de slinkende massa van het middenklassegezin met weinig tijd maar wel een auto.
Gelezen in ‘Imaginer les Métropoles d’avenir’ van januari 2008:
Eerder schreef ik over de ontmoeting van Frans parlementariër Dominique Perbèn met burgemeester Job Cohen in de ambtswoning aan de Herengracht. Perbèn was op dat moment bezig in opdracht van president Sarkozy een rapport te schrijven over de toekomst van de Franse metropolen. Ziedaar, het rapport is er. Je kunt het zo downloaden. Het blijkt vergezeld te gaan van een fantastisch citaat van Francois Maurois, oud-burgemeester van Lille: "Frankrijk heeft te weinig grote steden en ze zal daarvoor een hoge prijs betalen." Tsja, dat is het van oorsprong agrarische Frankrijk ten voeten uit.
Maar het is wel een waarheid die ook in Nederland gehoord zou moeten worden. Ook ons kleine landje heeft dringend behoefte aan echte grote steden of tenminste één echte metropool. Welke zou dat dan moeten zijn? Is dat nog een vraag? Raadpleeg Dominique Perbèn: "La mission s’est ainsi rendu à Barcelona, à Amsterdam et à Stockholm pour observer les politiques mises en oeuvre sur ce sujet par les décideurs locaux depuis plusieurs années. Le travail réalisé par ces trois villes est reconnu au niveau international et peut servir à certain égards de modèle pour les métropoles francaises."
Gehoord tijdens IVV-café op 13 maart 2008:
Ruim honderd genodigden luisterden afgelopen donderdagmiddag in het Werkteater naar een aantal heren die spraken over versnelling van procedures en besluitvorming rond infrastructuur. Initiatiefnemer was de Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer van de gemeente Amsterdam. Aanleiding was een rapport van het bureau BMC, geschreven in opdracht van de G4 (de vier grote steden) Verkeer en Vervoer. Het was boeiend.
Wat me vooral is bijgebleven, is de sfeer waarin de kwestie besproken werd. Laat ik die sfeer nu eens typeren als hard. Het basisgevoel was ergernis en ongeduld, de uitspraken waren overwegend macho. Heel anders dan in de ruimtelijke ordening. Daar zijn discussies veel meer op consensus gericht, op afweging van belangen, op kwaliteit. Hier domineerden de mannen, de pakken, men wilde vooral uitvoeren, maken, bouwen, stampen, er was geen ruimte voor reflectie. Typerend wellicht voor een cultuur van ingenieurs. Door iemand werd de situatie in Frankrijk aangeroepen. Daar, zei hij, werd niet gezeurd, daar was daadkracht. Daar werd de opening van een hogesnelheidslijn tenminste royaal gevierd. Hier niet. Ik moest onwillekeurig denken aan mijn etentje, onlangs, met Philipe Ségretain, directeur van Transdev, het Franse openbaarvervoerbedrijf dat belang heeft genomen in Connexxion. Die vertelde me, na het zoveelste glas wijn, dat hij de cultuur in de infrastructuurwereld in Nederland zo ongemeen hard vond. Men was hier gewoon onfatsoenlijk tegen elkaar. Uiteindelijk werd er wel een deal gesloten, maar vaak ten koste van wat? Weinig reden in ieder geval om een feestje te vieren. Wat hij in Nederland miste, zei hij, was beschaving. Maar dat bedoelden de heren die middag in het Werkteater niet. Werkteater. Toepasselijke naam voor zo’n middag.
reacties