Gehoord op de UvA te Amsterdam op 29 maart 2019:
In Japan vergrijst en krimpt de bevolking, dat is genoegzaam bekend. De Japanse regering promoot daarom sinds enkele jaren een actieve ‘Compact City Policy’. Dit ruimtelijke beleid moet door de prefecturen worden uitgevoerd. Lichtend voorbeeld is Toyama in de noordelijke Chubu regio. Daar is in 2005 een begin gemaakt met ruimtelijke concentratie van de verstedelijking. Kensuke Katayama van Nagasaki University zocht me afgelopen week op. Hij wilde meer over de compacte stad-strategie van Amsterdam en omgeving weten. Hij was, vertelde hij me, op doorreis naar Kopenhagen en Berlijn. Voor Japan zijn deze drie Europese hoofdsteden belangrijk studiemateriaal. De eerste vraag die hij me stelde was: hoe krijg je oudere mensen uit de provincie bereid om naar de grote steden te trekken? Jonge Japanners trekken naar Tokio en Osaka, maar de ouderen blijven dikwijls achter, ze worden humeurig, vereenzamen en sterven vaak onopgemerkt. In de meeste prefecturen staat op dit moment tenminste tien procent van de woningen leeg, in sommige is dit al opgelopen tot meer dan twintig procent. Kun je de ouderen niet bewegen om hun boedel op te pakken, hun huizen sluiten en als iedereen vertrokken is de dorpen en stadjes afbreken? Brandgevaar door aardbevingen en tsunami’s maakt ontruiming van hele streken in Japan in de toekomst urgent.
Een van de kwesties die in Japan spelen rond de vergrijzing en bevolkingskrimp is de locatie van ziekenhuizen en zorginstellingen. Die zijn overwegend in de middelgrote provinciesteden gesitueerd. Deze instellingen volgden destijds de dominante trek naar buiten. Hun ligging blijkt nu verkeerd. Ze moeten naar de centrumsteden en hoofdsteden, ook omdat de verkeersemissies te hoog zijn en de nieuwe energiesystemen om ruimtelijke concentratie vragen. Als concept blijkt de compacte stad de minste uitstoot van CO2 met zich te brengen. Dit betekent dat de Japanse samenleving afscheid moet nemen van de auto en overschakelen op openbaar vervoer. Het Japanse ministerie van grond, infrastructuur, transport en toerisme steunt deze nieuwe richting in het ruimtelijke beleid. Gemeenschappelijk doel van alle Japanse overheden de komende decennia is om de ‘low carbon city’ te realiseren in een beperkt aantal grote steden. Dus, vroeg de heer Katayama me, hoe doet Amsterdam dat nu eigenlijk? Ik vertelde hem over de compacte stad-strategie die sinds 1985 tot concentratie van de Amsterdamse bevolking heeft geleid. Uitzondering daarop is Almere. Voorts verwees ik hem naar de komende ‘Nationale Omgevingsvisie’ van de regering Rutte die op 16 april aanstaande wordt gepresenteerd. Daarin zal de concentratie van de bevolking in de grote steden in het westen definitief zijn beslag krijgen en de geordende krimp van de provincies netjes worden geregeld. De Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken noemt dit ‘De Grote Verbouwing’.
Gehoord in Pakhuis de Zwijger te Amsterdam op 23 juni 2018:
Foto: Lex Banning
Aan de vooravond van ‘New Tokyo Story’, het wetenschappelijke congres in Amsterdam over ruimtelijke trends in de grootste megastad op aarde, raakten we met de Japanse gasten in een levendig gesprek verwikkeld. De sfeer was vrolijk, licht opgewonden zelfs. Let wel, dit speelde op de avond voor het weekeinde van het congres, tijdens een intiem diner bij iemand thuis. We keken uit over het IJmeer, de lucht was helder, de zon ging onder. Er werd veel gelachen, maar het gesprek had een serieuze ondertoon. Er was felle kritiek op de Japanse regering die de hoofdstad ongelimiteerd laat groeien. Hoe moest het dan verder met de rest van het land? Tegelijk was er leedvermaak over de ambities van Chiba aan de oostkant van de baai van Tokio. Daar wordt vooral feestgevierd op het strand en nauwelijks gewerkt. Wat verbeelden ze zich daar wel? Maar waarom alleen inzetten op de hoofdstad? Tokio is nu al onmetelijk groot. Daar woont inmiddels een derde van alle Japanners. Waarop iemand in het gezelschap vaststelde dat Tokio vorig jaar zijn maximale omvang had bereikt. Voor het eerst groeit de megastad niet meer.
Allengs werd duidelijk dat ook de Japanners zich afvragen waar het met het land naar toe moet. Ook zij beschouwen hun land als klein, maar dat is omdat het in het niet valt vergeleken met grote buren als China en Rusland. In werkelijkheid is Japan nog iets groter dan Duitsland, de bevolking met 127 miljoen anderhalf maal die van de oosterburen, de Japanse staatsschuld is gigantisch, de bevolking vergrijst snel, er is a jaren geen sprake meer van economische groei, de leefstijl is niet duurzaam. Een aantal aanwezigen dacht dat uiteindelijk alleen Tokio zal overblijven. De rest van Japan loopt langzaam leeg, lijkt reddeloos verloren. En Tokio zelf? Niemand heeft daar de regie, de megastad is veel te groot voor een burgemeester. Door de bouwindustrie te stimuleren worden in de baai bij het stadscentrum hoge torens gebouwd. Is dat de toekomst? Heus, zo’n vooruitzicht van groei en krimp drukte de stemming allerminst. Als gezegd, er werd die avond veel gelachen. Maar Tokio als ‘Global City’ hoog op de wereldranglijst willen positioneren, zoals de regering doet, dat vonden de aanwezigen ronduit ridicuul.
Gehoord in Pakhuis de Zwijger te Amsterdam op 23 juni 2018:
Hidetoshi Ohno, emeritus-hoogleraar Stedenbouw aan de University of Tokyo, was een van de zes sprekers tijdens ‘New Tokyo Story’ afgelopen zaterdag in Pakhuis de Zwijger. Ohno vertelde dat hij zich de laatste zes jaar was gaan verdiepen in mobiliteit en wat dat met mensen doet, zeg maar, hoe ingrijpend mobiliteit ons dagelijks leven heeft veranderd. Om zijn verhaal duidelijk te maken gebruikte hij het script van de film ‘Tokyo Story’ (1953) van de Japanse cineast Yasujiro Ozu. Vijfenzestig jaar geleden reisden de ouders Hirajama uit hun geboortedorp naar Tokio, waar hun opgroeiende kinderen zich hadden gevestigd. Het was kort na de Tweede Wereldoorlog, een van de zoons was in de oorlog gesneuveld, de reis per stoomtrein duurde meer dan dertien uur. Veel jonge mensen zouden in die jaren naar de grote steden verhuizen. In 1964, tijdens de Olympische Spelen in Tokio, reed de eerste kogeltrein door Japan, daarna verschrompelden de afstanden. Het netwerk van hogesnelheidstreinen bevoordeelde een beperkt aantal grote steden, Tokio in de eerste plaats. Overal zou de auto lokale gemeenschappen uit elkaar trekken. Aan de hand van zes voorbeelden van Japanse steden verspreid over het grote Aziatische land liet hij zien wat de ingrijpende effecten van de modernisering van mobiliteit op het dagelijkse leven van gewone mensen is geweest.
Ohno sprak over ‘the big flow’ die inderdaad overweldigend is en die op dit moment razendsnel in capaciteit en afstand groeit, maar die ons dagelijks leven ondermijnt. Daar tegenover stelde hij ‘small flows’ van voetpaden en fietspaden, van nabijheid, van lokale gemeenschappen. Steeds grotere bedragen gaan naar de eerste, terwijl in de eenvoudige verkeersruimte binnen dorpen en steden steeds minder wordt geïnvesteerd. Tijdens het diner ‘s avonds vroeg ik hem waarom hij zo laat in zijn carrière uitgerekend mobiliteit als studieveld had gekozen. Hij vertelde me over een ontmoeting met een oudere vrouw in een rolstoel zes jaar geleden, die hij daarna steeds beter had leren kennen. In haar isolement had hij zich verplaatst, dat inderdaad steeds erger was geworden, waarop hij zich had gerealiseerd hoe ondermijnend zoiets op een mensenleven werkt. Elk mens, zei hij, heeft recht op bewegen. Uiteindelijk had hij er een boek over geschreven. Nu de Japanse bevolking vergrijst is het zaak dat we mobiliteit anders gaan zien: kleine stromen, vond hij, moeten beter worden geaccommodeerd. Onze perceptie van bewegen verdient niet minder dan een paradigmashift. Zo kan het niet doorgaan. Ook in Europa is de toekomst aan nabijheid.
Gelezen in The Japan Times van 23 juli 2017:
Als deelnemer van de denktank Archizorg bezocht ik onlangs Barcelona. Met vijftien vertegenwoordigers uit de hele zorgketen uit Nederland bespraken we vier dagen lang de toekomst van de zorg vanuit het perspectief van de snel ouder wordende bevolking. Iedereen heeft het over de betaalbaarheid van de zorg die onder druk zou komen te staan, anderen geloven dat ‘handen aan het bed’ een groot probleem zal worden, sommigen geloven in ‘e-health’ als oplossing, hoe dan ook zullen ouderen zo lang mogelijk op zichzelf moeten blijven wonen. Mijn bijdrage bestond uit de ambitie om van Nederland een ‘Blue Zone’ te maken: een plek op aarde waar mensen op natuurlijk wijze gezond oud worden. De hele omgeving zal moeten worden ingericht op het voorkomen van ziekte. Kan dat? Het begrip ‘Blue Zone’ is afkomstig van Dan Buettner en gaat over een vijftal plekken op aarde waar mensen een gezonde leefstijl hebben, de juiste voeding tot zich nemen, geen last hebben van stress, niet vereenzamen, veel wandelen en die daardoor zonder al teveel zorg oud tot zeer oud worden. Alle vijf plekken liggen ver buiten stedelijk gebied: Okinawa, Japan, Icaria, Griekenland, Sardinië, Italië, Nikoya, Costa Rica, en Loma Linda, Californië. Kan het stedelijke Nederland een Blue Zone worden? Zo ja, hoe doe je dat?
Als voorbeeld nam ik de stad Toyama in Japan. Toyama telt ruim 420.000 inwoners en ligt op drie uur met de trein vanuit Kyoto. De bevolking is nu al zwaar vergrijsd: 33 procent is ouder dan 60 jaar, 12,5 procent ouder dan 75. In 2045 zal 40 procent van de bevolking ouder zijn dan 60. In 2005 trad een nieuwe burgemeester aan die Toyama levensloopbestendig wilde maken. Het betekende niet minder dan een compleet herontwerp. In de eerste plaats diende de auto een veel minder prominente plek in de stad te krijgen. Oudere mensen gebruiken het openbaar vervoer, dus zette de burgemeester in op bussen en trams en eiste hij dat dicht bij de bus- en tramhaltes veel meer appartementen gebouwd zouden worden. Ook in de openbare ruimte wordt meer nadruk op wandelen gelegd. Afstanden tussen woningen, winkels en voorzieningen worden verkleind. De nadruk ligt op het bouwen in het stadscentrum: in 2021 moet 45 procent van de bevolking boven de winkels wonen. Buiten het centrum komen tuinen waar ouderen bloemen en groenten verbouwen. “In developing a city plan for the elderly, we emphasized a city that would encourage them to get out. A city that contains nothing but unhealthy elderly residents faces high medical and health care costs, creating a sense of burden for younger residents. The point was to create a place where they could walk and have opportunities to meet people rather than just stay at home because they don’t drive.” Door alle maatregelen neemt de CO2-uitstoot van Toyama ook nog eens drastisch af.
Gehoord in het Amstelpark te Amsterdam op 7 juni 2018:
Erik de Jong is hoogleraar Cultuur, landschap en natuur (Artis-leerstoel) aan de Universiteit van Amsterdam. Afgelopen week sprak hij over de tuinen van Kyoto, Japan, in de Oranjerie van het Amstelpark op een zonovergoten donderdagochtend. Zijn gehoor: de honderdvijftig tuinmannen van Amsterdam, ook wel ‘tuinbazen’ genoemd. Na veertig jaren waren ze herenigd in één afdeling ‘Groen, Flora en Fauna’ van een op te richten dienst ‘Stadswerken’. Ze kwamen bij elkaar om te praten over hun werk in het licht van de toekomst van de stad en de rol daarin van het groen. Ketter & Co, het bureau van kunstenaar Irene Fortuyn, had het dagprogramma samengesteld. In de wandelgangen sprak ik De Jong over Japan, hij vertelde me over de sterke Amerikaanse invloed op de naoorlogse Japanse samenleving, de vreemde mix van westerse en oosterse culturen die dit had opgeleverd, de verspillende wegwerpmaatschappij en de problemen van het plastic afval die hierdoor nergens zo groot zijn als in Japan, de enorme invloed van de kernramp bij Fukushima op de Japanse politieke agenda, en zo kwamen we ook op de Olympische Spelen van 2020 die in hoofdstad Tokio zullen worden gehouden. De historicus De Jong herinnerde aan de geweldige impact die de Spelen in 1964 op de Japanse metropool hebben gehad. Hij hoopte op een soortgelijke impact in 2020, op niet minder dan een ommekeer in het verspillende denken van het snel verouderende Japan. Door de Olympische Spelen, vond De Jong, moest Japan terugkeren naar zijn culturele wortels.
Dit bracht ons bij de impact die de Olympische Spelen van 1928 op Amsterdam moeten hebben gehad. Uiteraard riep De Jong de voltooiing van het plan van H.P. Berlage voor Amsterdam-Zuid in herinnering, maar toen ik het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam van 1934 van Cornelis van Eesteren en Theo van Lohuizen een rechtstreeks uitvloeisel noemde van de Spelen van 1928 keek hij me niet begrijpend aan. De motie van Wibaut waarin om de oprichting van een Stedenbouwkundige Dienst voor Amsterdam was gevraagd, lichtte ik toe, was eind 1927 bij de gemeenteraad ingediend. Al jaren was er door het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw gelobbyd voor zo’n goed geoutilleerde dienst, die in de hoofdstad een uitbreidingsplan moest helpen voorbereiden, maar het was er steeds niet van gekomen. Door het elan en het enorme optimisme als gevolg van de Olympische Spelen echter werd de lokale politiek eindelijk vatbaar voor het idee. Nota bene vanuit de oppositiebanken wist raadslid Wibaut het gemeentebestuur in februari 1928 aan te zetten tot de oprichting van een Afdeling Stadsontwikkeling. Vijf jaar later was het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam gereed: een grandioos toekomstplan voor een uiterst moderne metropool van 960.000 inwoners. Parken en plantsoenen vormden daarvan een belangrijk onderdeel. Al die tuinmannen tot wie De Jong zich daar in het Amstelpark richtte, waren in feite een uitvloeisel van die Spelen van 1928.
Gelezen in ‘Tokyo’s Urban Growth, Urban Form and Sustainability’ (2010) van Junichiro Okata en Akito Murayama:
bron: The Asahi Shimbun, January 9, 2012
Afgelopen maand werkbezoek gebracht aan Tokio. Ditmaal om deel te nemen aan een seminar, georganiseerd door Darko Radovic, hoogleraar Architectuur en Stedenbouwkundig Ontwerpen aan Keio University. Radovic had een boeiend programma samengesteld rond twee bijzondere wereldsteden: Amsterdam+Tokio. Beide – hoewel heel verschillend van formaat en karakter – ondervinden de druk van de globalisering en proberen daar lokale antwoorden op te vinden. Sprekers gingen in op die strategische en tactische responsen. Voor Tokio waren dat onder andere Kengo Kuma, Hiroto Kobayashi, Darko Radovic en Jinnai Hidenobu, voor Amsterdam spraken Pieter Klomp, Paul Chorus, Mirjana Milanovic en ikzelf. Voor het gemak vatte ik in mijn lezing Amsterdam op als de Metropool Nederland, waardoor ik een zeer uiteengelegd stedelijk veld van 17 miljoen inwoners kon vergelijken met een compacte, duurzame megastad van 37 miljoen.
Meest opmerkelijke trend in de Aziatische megastad is dat Centraal Tokio sinds 1996 sterk in inwonertal groeit. Dat is decennialang anders geweest. Toen vluchtten gezinnen de stad uit, net als bij ons, naar buiten. Nu is de trend precies omgekeerd. Ditmaal gaat het vooral om eenpersoonshuishoudens die het grootstedelijke centrum opzoeken. Meer dan de helft van de nieuwe woningen betreft hier studio’s en appartementen in nieuwe, dikwijls zeer grote gebouwencomplexen. Het immer rusteloze Tokio verandert opnieuw snel van karakter: overal ziet men ineens torens en schijven verrijzen, terwijl het ‘oude’ Tokio nog werd gekenmerkt door VINEX-achtige structuren van overwegend laagbouw in uitgestrekte buitenwijken. Veel appartementen in het centrum tellen overigens niet meer dan één kamer, mensen schikken hier in, het gemiddelde vloeroppervlak van woningen in Tokio daalt zienderogen. Deze sterke verdichting roept allerlei nieuwe problemen op. Extra capaciteit van het openbaar vervoer is nodig, maar ook mooiere parken en betere fietsvoorzieningen. Ondertussen verdunnen de randen. Daar is de auto aan de winnende hand, die met een nieuwe rondweg door de Japanse staat op haar wenken wordt bediend. In 2020 is de National Capital Region Central Loop Road gereed. In Nederland gebeurt precies hetzelfde: Amsterdam en omgeving groeien en verdichten, terwijl de rest van Nederland verdunt en krimpt. Tokio juicht deze ontwikkeling toe. Bij een ouder wordende bevolking, stelt de stad, past een compacter stedelijk patroon, kleinere woningen, goed openbaar vervoer en uitstekende voorzieningen. Laat de periferie maar krimpen.
Gelezen in ‘Tokyo. The Shogun’s City at the Twenty-First Century’ (1998) door Roman Cybriwsky:
Ook Tokio gaat de hoogte in. De grootste stad op aarde (35 miljoen inwoners) ligt in een delta en is in de twintigste eeuw langs spoorlijnen extreem naar buiten uitgedijd, met overwegend lage bebouwing die inmiddels reikt tot aan de voet van de bergen. Op dit moment kruipt echter alles en iedereen weer naar binnen, naar het centrum toe. Inwoners accepteren de lange reistijden niet langer, ze willen dichter bij hun werk wonen. Dan maar minder vierkante meters en flink gestapeld. In Tokio bezochten we Roppongi Hills, een nieuwe typologie van hoogbouw, ontwikkeld door de Mori Building Company in de buurt van de uitgaanswijk Roppongi. Voor Tokio is hoogbouw een relatief nieuw fenomeen. Minoru Mori, de oprichter van Mori, was een van de eersten die torens in de Japanse hoofdstad bouwde: Mori Biru 1 stamt al uit 1955. De zoon van een rijsthandelaar die op hogere leeftijd een zeer succesvol ontwikkelaar werd, heeft inmiddels 80 Mori Biru’s op zijn naam staan, alle in de buurt van Toranomon, de CBD van Tokio. Zijn nieuwste creatie is Roppongi Hills, een enorme toren met een gemengd programma van wonen en werken dat gereedkwam in 2003 in een armere buurt van houten huizen rond een aantal Amerikaanse kazernes. Het masterplan is van de hand van het Amerikaanse Kohn Pedersen Fox Associates.
We gingen kijken en schoten met een lift naar de veertigste verdieping na eerst het dure winkelcentrum aan de voet van de kolos te hebben doorkruist. Kosten noch moeite zijn hier gespaard. Het Mori museum met de privé kunstcollectie van Minuro Mori sloegen we over. Ik moest denken aan het artikel in The Guardian van 18 mei 2015 waarin de 17 jaar worden beschreven die Mori nodig had om de grond onder de toren te verwerven. Vierhonderd grondeigenaren kregen een appartement in de toren aangeboden, slechts 161 accepteerden het aanbod; de rest moest tegen exorbitante prijzen door de ontwikkelaar worden uitgekocht. Een kwart van het complex bestaat nu uit parkachtige semi-openbare ruimte; op alle daken zijn groentetuinen aangelegd – op één dak ligt zelfs een rijstveld (foto); afval wordt hergebruikt, regenwater wordt opgevangen en gezuiverd, een eigen, op gas gestookte energiecentrale reduceert de uitstoot van emissies met 27 procent, zonnepanelen genereren elektriciteit voor de verlichting. Het gebouw zou gegarandeerd aardbevingsbestendig zijn. Is dit de toekomst van Tokio? Wonen, werken en recreëren in hoogbouw, alles zeer dicht opeengepakt, in grote hoogbouwcomplexen die bijna zelfvoorzienend zijn, die bestand zijn tegen tsunami’s, branden en aardbevingen – onheil dat in de toekomst zeker komen gaat. Roppongi Hills is ontworpen als een Ark van Noach. Helaas alleen voor de happy few. Al onze Hollandse vooroordelen moeten overboord.
Gelezen in ‘Japan Restored’ (2015) van Clyde Prestowitz:
Op de terugvlucht van Tokio naar Amsterdam las ik ‘Japan Restored’ van Clyde Prestowitz. Prestowitz is oprichter van de Economic Strategy Institute in Washington DC en adviseert regeringen, vakbonden en multinationals over concurrentiekracht en globalisering. In ‘Japan Restored’ geeft hij zijn visie op de toekomst van Japan en schetst hij hoe deze derde economie van de wereld uit de hardnekkige crisis kan komen waarin deze nu al meer dan twintig jaar verkeert. Zijn stelling: Abenomics is niet genoeg. Abenomics, een economische politiek die vernoemd is naar de Japanse premier Shinzo Abe, staat voor 1. geldcreatie op grote schaal, 2. fiscale stimulansen en massieve infrastructuur-investeringen, 3. deregulering met name van de Japanse landbouwsector. Door al deze maatregelen zou het inflatiecijfer rond de 2 procent uit moeten komen en de Japanse productie substantieel moeten groeien. Prestowitz betwijfelt echter of dergelijke economische maatregelen voldoende zullen zijn. Helemaal op het eind van zijn boek doet hij uit de doeken wat dan wel nodig is om Japan uit het slop te trekken. Dat hoofdstuk heet: ‘Up with the People, Down with the Bureaucrats’. Het gaat over nieuwe vormen van governance.
Tijdens de snelle modernisatie van Japan in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw heeft Japan voor een Frans besturingsmodel gekozen met een sterke hiërarchische en bureaucratische inslag – een centralistisch staatsmodel dat na de Tweede Wereldoorlog door de Amerikaanse bezetter nog werd versterkt en waarin vrijwel alle beleid vanuit hoofdstad Tokio werd bepaald. Volgens Prestowitz moet het land daar zo snel mogelijk vanaf. Dat gebeurt inmiddels ook. Een Japanse staatscommissie adviseerde onlangs om de steden meer bevoegdheden te geven en vooral meer fiscale en budgettaire ruimte te bieden. Sterker, het land heeft onlangs een complete decentralisatie doorgevoerd. Prestowitz noemt het voorbeeld van Osaka, dat de decentralisatie als het ware heeft afgedwongen door zich niet langer iets van hoofdstad Tokio aan te trekken en dat al sterk van onderop wordt bestuurd, waar innovatie sterk wordt aangewakkerd, waardoor Osaka een stad is geworden die steeds meer de trekken krijgt van een noordelijk Singapore. Met Osaka als gids, verspreidde het virus van decentralisatie zich over heel Japan. Het resultaat is een ingrijpende staatkundige herziening waarbij de 47 provincies onlangs zijn omgevormd tot 15 kantons met elk een eigen gouverneur, eigen fiscaal regime en eigen wetgeving. De angst dat sommige regio’s hierdoor rijker zullen worden dan andere hield de politiek aanvankelijk tegen, maar, aldus Prestowitz, uiteindelijk werd decentralisatie toch geaccepteerd. Het alternatief is namelijk voortdurende stagnatie. Interessant dus, ook voor ons.
Gelezen in The Guardian van 1 september 2016:
Voor Tokio zelf zijn de OS 2020 van belang omdat de stad zijn positie als financieel centrum van Azië dreigt kwijt te raken. Concurrenten als Shanghai en Singapore azen op haar financiële instellingen; ze maken goede kans om de rol van Tokio op het wereldtoneel over te nemen. Tokio is ook geen fraaie stad en sommigen vinden haar zelfs veel te groot. Kengo Kuma moet met zijn stadionontwerp het ongunstige tij doen keren. Zijn schitterende ontwerp sluit aan bij de Japanse traditie, hij bouwt vooral in hout, het stadion komt op de plek van het oude stadion, verrijst dus midden in de stad, maar dan wel als een tempel in het bos. Is zoiets voldoende? Toen las ik dat het aardbevingsgevoelige Tokio in 2015 door The Economist tot de veiligste stad ter wereld was uitgeroepen, ook omdat direct na de ramp in Fukushima was opgevallen hoe de Japanse bevolking de getroffen regio spontaan te hulp was geschoten. Christian Dimmer van Urban Studies, verbonden aan Tokyo University, schreef daarover: “There is a long tradition of community organisations, non-profits, local governments and neighbourhood associations closely collaborating in disaster risk management and awareness building. Such strong social networks, in turn, have come to be recognised as key to foster community resilience.” Precies hierin schuilt dus een grote mogelijkheid: Tokio kan straks met de OS 2020 de wereld laten zien hoe een reusachtige stad in staat is zichzelf van onderop te organiseren. In deze tumultueuze tijden is dat een belangrijke boodschap aan de hele wereld.
Gelezen in ‘Tokyo. The Changing Profile of an Urban Giant’ (1993) van Roman Cybriwsky:
Tokio is niet alleen de allergrootste, maar ook de meest dynamische, ja zelfs de duurzaamste stad van het hele noordelijke én zuidelijke halfrond. In de Japanse hoofdstad is de gemiddelde levensduur van een gebouw amper 26 jaar. Na een kwart eeuw wordt de constructie gewoon weer afgebroken. Ervoor in de plaats verrijst dikwijls een groter, doorgaans hoger gebouw. Reden? De grond onder de Japanse hoofdstad is extreem duur en zonder opstallen is ze veel meer waard dan met gebouwen erop. Overlijdt de eigenaar, dan verkopen de erfgenamen de grond doorgaans door eerst het bouwwerk af te breken om het daarna op de oververhitte grondmarkt aan te bieden. Personen die men jiageya noemt bemiddelen tussen grondeigenaren en projectontwikkelaars; deels zakelijk, desnoods crimineel zetten ze traditionele grondeigenaren onder druk om hun geliefde bezit ten behoeve van nieuwbouw over te dragen. Wie door de straten van Tokio loopt, ziet elke dag nieuwe bouwactiviteiten, vooral in het centrum en langs de stations van de metro en de spoorlijnen. Kleine kavels – gevolg van datzelfde erfrecht – maken de binnenstedelijke dynamiek nog groter. Tokio verdicht voortdurend, terwijl de randen juist verschrompelen. Steeds meer mensen leven er op een kluitje in en rond het grootstedelijke hart. En alles is daar nieuw. Monumentenzorg speelt er hoegenaamd geen rol.
De Nederlandse praktijk is heel anders. Monumentenzorg is bij ons oppermachtig. Grondwaardestijgingen resulteren hier nauwelijks in grotere dynamiek. Hier blijft de fysieke ruimte bijkans totaal bevroren. Liever bouwen wij nieuwe rijtjeswoningen in de maagdelijke polder, op flinke afstand van de gewilde stedelijke kern. Mensen die een woning zoeken moeten daardoor uitwijken naar elders, waardoor de reisafstanden maar blijven groeien. Desondanks krimpen ook bij ons de randen van de stadsgewesten. Mensen schuiven steeds meer op richting grootstedelijke centrum, ook al zit het centrum zelf op slot. Verdichten is een kunst die wij heel slecht verstaan. Liever zingen wij de loftrompet op polynucleaire structuren. De Amerikaanse geograaf Roman Cybriwsky schreef over Tokio dat de druk in en rond het centrum zo hoog is dat mensen bereid zijn hier in minuscule ruimtes te wonen. Een woning kopen is hier ook extreem duur. Voor de meesten zit er niets anders op dan te huren. Hoogbouw rukt nu in de Japanse hoofdstad op. Parken en plantsoenen maken slechts vijf procent uit van het oppervlak van de megastad, autowegen ontbreken bijkans, alles is volgebouwd. Toch voelt het niet als druk. Dat houdt verband met het meer dan uitstekende openbaar vervoer. Vergeleken met Nederland is Tokio duizend keer duurzamer.
reacties