Gelezen in ‘Urban Utopias in the 20th Century’ (1977) van Robert Fishman:
Deze week college gegeven over Le Corbusier als planoloog. Ik sloeg er Robert Fishman’s ‘Urban Utopias in the Twentieth Century’ (1977) op na. Ook na veertig jaar is dit boek nog mooi om te lezen. Al die teleurstellingen over ondernemers en politieke partijen, niemand wilde naar de grote architect Le Corbusier luisteren. Het begint al in zijn geboorteplaats Chaux de Fonds, waar hij samen met zijn tekenleraar een nieuwe ontwerpschool wil oprichten. Door de socialisten in de gemeenteraad werd deze effectief tegengehouden. Exit socialisten. Daarna zocht hij zijn heil in ondernemerskringen, bij de top van het Franse Citroën. Geen interesse. Ook de Franse ministeries bleken niet ontvankelijk. Zijn ‘La Ville Radieuse’ (1933) was opgedragen aan ‘L’Autorité’ zonder te weten wie dit nu was. Wat hem uiteindelijk in de armen dreef van het Franse syndicalisme en hem later, in de Tweede Wereldoorlog, zelfs deed heulen met het collaborerende Vichy-regime en de machthebbers in Algerije. Fishman verbindt al deze persoonlijk teleurstellingen met maatschappelijke opvattingen van Le Corbusier en op zichzelf klinkt het overtuigend, maar er is iets dat in de redenering van Fishman ontbreekt: elke architect is op zoek naar een opdrachtgever. En dat is precies wat Le Corbusier hier doet. Een opdrachtgever vinden voor de bouw van een complete stad is echter geen sinecure. Dan moet je planoloog worden en het politieke spel spelen, maar dat wilde Le Corbusier klaarblijkelijk niet.
Mooi is de passage over een bezoek van de Zwitserse architect aan het statistische bureau van de gemeente Parijs. Daar trof hij ‘bescheiden harde werkers’ aan. Wat hem in het werk van de ambtenaren afstootte waren de details en het precisiewerk tot op straatniveau. “They were immersed in a multitude of complicated facts from which no grand pattern could emerge.” Vanuit hun perspectief gezien, besefte hij, zou je geen enkele ruimtelijke interventie durven plegen. De passage deed me denken aan Robert Caro’s ‘Working’ (2019). Biograaf Caro probeerde zich te verplaatsen in de houding van stedenbouwkundige Robert Moses die in veertig jaar tijd New York City als geen ander transformeerde. In een van de interviews die hij met de planoloog had ontvouwde Moses zijn ideeën: “The canvas was gigantic – a metropolitan region of twenty-one hundred square miles in which there lived in 1967 fourteen million people. And the pencil waved over all of it at once as he discussed Staten Island and Suffolk County, Manhattan and Montauk, SoHo and Scarsdale, in the same sentences.” Care ontwaarde in Moses een beeldhouwer die niet met klei of steen wilde werken, maar met een metropool. “I saw the genius of the city-shaper.” Moses heeft uiteindelijk meer gebouwd dan Le Corbusier. Maar hij was ook geen architect. Moses was planoloog. Volgende college gaat over Robert Moses.
Gelezen in ‘De functionele stad’ (2007) van Kees Somer:
Ongelooflijk. De kaarten van de achttien steden die in 1933 aan boord van de Patris II door de leden van CIAM werden besproken en later in Athene tentoongesteld zijn teruggevonden. Ze lagen in Zürich, Zwitserland. Op basis van de kaarten werd ooit het Charter van Athene geschreven: de bijbel van de functionalistische stedenbouw. Honderd congresleden stapten op 29 juli 1933 in Marseille aan boord van een schip dat hen naar Athene zou varen; onder hen bevonden zich Otto Neurath, Moholy-Nagy, Fernand Léger, Siegfried Giedion, Le Corbusier en Cornelis van Eesteren. Gewapend met kaarten, rapporten, typemachines en een stencilmachine aanvaardden ze de zeetocht, die op 13 augustus weer in Marseille zou eindigen. De steden die ze op de heenweg aan boord vergeleken waren Charleroi, Brussel, Den Haag, Bandoeng, Detroit, Zürich, Barcelona, Dessau, Athene, Warschau, Madrid, Stockholm, Oslo, Verona, Littoria, Como, Parijs, Keulen, Frankfurt, Amsterdam en Rotterdam. Ook behandelden ze het recente plan voor de Wieringermeerpolder. “Geheel deze vacantiewereld vormde een drijvende toren van Babel, vol vriendelijkheid en goed humeur, vol schilderachtigheid in één woord, uiterst ‘Montparnasse’ achtig,” schreef een van de leden later.
Op de terugweg componeerden de moderne architecten stedenbouwkundige resoluties op basis van het bestudeerde materiaal. Hoewel Le Corbusier ze te politiek vond, schaarde een meerderheid zich achter de verstrekkende eisen, door een van de jongeren aldus geformuleerd: “een organisatie op basis van een economisch plan voor de regio; afschaffing van het particuliere eigendom van grond, gebouwen, transportmiddelen en organisatie voor ravitaillering; een organisatie van het platteland door middel van een functionele herverkaveling van landbouwpercelen en de creatie van nieuwe agrarische centra; en een stedenbouwkundige ontwikkeling met behulp van moderne techniek en een rationele organisatie, gericht op een planmatige verdeling van bevolkingsdichtheden, een herinrichting van de grond en een regeling van het transport op basis van productie, distributie en de levensstandaard van de bevolking.” Achteraf lijken de resoluties afkomstig uit een communistisch manifest. Of beter wellicht: uit Nederland in wording.
Gelezen in Urbanews.fr van 8 december 2011:
Josselin Thonnellier, verbonden aan het Institut d’Urbanisme de Grenoble, valt het op dat sinds de hervormingen van Deng Xiaoping alle uitbreidingen in de periferie van de Chinese steden op vrijwel identieke wijze plaatsvinden. Die vaststelling deed hij onlangs in de digitale nieuwskrant Urbanews.fr. Ik kan het beamen. Elke chinese stad gebruikt ongeveer dezelfde orthogonale motieven, waardoor ruimtelijke eenheden – doorgaans carré’s – worden gevormd die door autosnelwegen gemakkelijk worden ontsloten. Het geheel oogt als een ‘hyper-rationeel landschap’, volkomen gestandaardiseerd, ook in de hoogte, een machinelandschap dat vooral verwijst naar winstmaximalisatie voor ontwikkelaars en bouwbedrijven. “Point de départ des stratégies commerciales et immobilières, les secteurs offrent ainsi aux développeurs la possibilité de maximaliser la rentabilité de leurs projets jusqu’à standardiser le moindre de leurs éléments, de la hauteur des batiments en passant par le coefficient d’occupation des sols ou le taux d’espaces réservés à un usage ‘public’.” Toen ik het afgelopen najaar de nieuwe uitleg zag, schrok ik. Ik moest onmiddellijk denken aan het werk van Le Corbusier.
Het vreemde is dat Thonnellier de verbinding met zijn eigen verleden niet legt, maar in plaats daarvan de Amerikaanse suburbs als maatstaf voor vergelijking kiest: “certains secteurs des périphéries des grandes villes chinoises ressemblent de plus en plus et à s’y méprendre à de vastes complexes américains sécurisés.” Stellig doelt hij hier op de ‘gated communities’, hij moest er vooral aan denken, schrijft hij, toen hij ergens in deze chinese grids complete golfterreinen zag liggen. Hij realiseert zich dat Chinesen een rijk verleden hebben als het gaat om het wonen in afgesloten eenheden. Hij noemt ook de befaamde ilongs. Maar hij gelooft niet dat de Chinese steden hierop werkelijk teruggrijpen. “Loin de constituer un modèle hérité, celui des secteurs de la ville chinoise contemporaine correspond davantage à l’expression du syncrétisme de l’idéologie communiste, des traditions et d’un modèle capitaliste chinois en devenir.” Vreemd is dat. Thonnellier zou hierin toch Le Corbusier moeten herkennen. Na de Tweede Wereldoorlog hebben veel Franse steden dergelijke hoogbouwwijken-in-het-groen gebouwd. Sterker, dit soort Bijlmerachtige structuren hebben uitgerekend de Fransen naar het buitenland geëxporteerd. Sinds kort dus ook naar China.
Gelezen in ‘Twenty minutes in Manhattan’ (2009) van Michael Sorkin:
Michael Sorkin is een liefhebber van gedachte-experimenten. Wanneer hij het oversteken van Canal Street op Manhattan tot probleem verklaart – de straat wordt gebruikt door zwaar autoverkeer tussen de Holland Tunnel en de Manhattan Bridge, dwars over Lower Manhattan – zoekt hij eerst oplossingen in Wenen, waar hij ook een tijdje heeft gewoond. Anders dan de New Yorkers wachten de Weners netjes tot het voetgangerslicht op groen springt en steken dan pas over. Echt helpen zal het in New York niet doen, erkent Sorkin, want de lichten staan bij Canal Street voor voetgangers ongunstig afgesteld. Vervolgens omarmt hij het Indiase model, waarbij verkeerssoorten niet worden gescheiden en een enorme drukte op straat uitmondt in een massale trage beweging, ook die van auto’s. Het zou maar zo kunnen dat uiteindelijk iedereen zich hierdoor sneller door de stad verplaatst, mijmert hij, waarop hij nota bene de onlangs geleden overleden Nederlandse ingenieur Hans Monderman aanroept (van wiens recente overlijden hij op de hoogte blijkt!), die in een aantal experimenten vrijwel alle verkeersborden uit het Drachtense straatbeeld verwijderde, waardoor iedereen met iedereen rekening hield en er een rustig en veilig straatverkeer ontstond. "Success is predicated on slowness, deference and vigilance rather than by a system of policed controls." Dergelijke systemen waarbij iedereen zich langzaam door de stad beweegt, hebben duidelijk de voorkeur van Sorkin; ze zijn veilig en gezond en laten fietsers, skaters en iedereen die zich op wieltjes voortbeweegt vrijelijk toe tot de openbare ruimte. Sorkin noemt ze, heel fraai, ‘body-favoring systems of movement’.
Voor Canal Street vormen ze echter geen oplossing. Dat probleem kan alleen radicaal worden aangepakt. Waarna Sorkin alle vondsten opnoemt die in het verleden voor de infrastructuur in kwestie zijn bedacht: tunnels, corridors, lineaire structuren waarbij infrastructuur en bebouwing geheel zijn versmolten, de meeste refererend aan "the aestheticized gigantism of the megastructural academy". Hij kan ze wel waarderen, die betonnen architecturen. "The idea of the megastructure – with its diffuse ideology and narrow range of formal preferences – reached high water in the 1960s and ’70s with a run of academic buildings, hospitals and housing projects that combined then-fashionable brutalist and mechanicalist taste with linear, celular organization." De mooiste vindt hij nog die van Le Corbusier voor Algiers uit 1933: een snelweg langs de kust waarop één groot betonnen bouwwerk van veertien verdiepingen is gedacht, goed voor 180.000 inwoners. Hoewel ze geen van alle ooit gebouwd zijn, hebben ze wel enorme invloed op het denken over de stad in de twintigste eeuw gehad. "The idea of the all-at-once distinguishes these projects from a history that extends back for millenia." Traditionele steden en architecturen zijn de uitkomst van generaties gedachtenvorming over vorm, inhoud en cultuur. Ze zijn daardoor goed aanpasbaar gebleken en in staat om heel verschillende activiteiten die we met stedelijkheid associëren een plek te bieden. Zeker, steden kunnen snel worden gebouwd – hier noemt Sorkin Sint Petersburg, Brooklyn en Miami Beach, echter: "The problem of de megastructure is not its extent but its subversion of choice and the cruelties it visits on fragile but indispensable social and spatial ecologies." Het is alsof Sorkin het wel jammer vindt, kind als hij is van de jaren ’60.
Gelezen in ‘Twenty minutes in Manhattan'(2009) van Michael Sorkin:
Michael Sorkin moet toegeven, hij heeft sympathie voor zowel de ideeën van Jane Jacobs als die van haar tegenpool, de architect Le Corbusier. Hij komt tot deze ontboezeming wanneer hij de beginselen van de Unité d’Habitation van Le Corbusier uitlegt – dit naar aanleiding van de bezichtiging van de Silver Towers ten zuiden van Washington Square, gebouwd door I.M. Pei. Over Le Corbusier weidt hij flink uit. Ook besteedt hij aandacht aan het bezoek van ‘Corb’ aan New York. Hij voelt grote sympathie voor de meester van het modernisme. Kom niet aan Le Corbusier. Als hij mocht kiezen, zou hij liever in de Silver Towers wonen dan in zijn Annabel Lee. En wanneer de hele stad even verantwoord zou zijn qua afvalverwerking, evenveel gemeenschapsruimte zou bieden en even gezond zou zijn als de Unité, dan zou hij ervoor tekenen:" a giant Unité."
Maar dat is niet zo en het feit dat zijn buurt hem die keuze biedt, doet hem al tevreden zijn. "Unfortunately, the models have been received too purely and are too predicated on a zero sum game, ensuring that the embrace of one involves the erasure of the other. But the history of the city, as suggested, has produced a special autheticity – a genius loci via a formal hybridity that is the result of the centuries-long sequence of renewed paradigms jostling for priority and of the fact that the slate can never be wiped clean." Het unieke karakter van New York is het product van een serie interventies die een eenheid doen vermoeden, maar die in werkelijkheid grotere en kleinere op zichzelf staande fragmenten zijn, allemaal verstrooid over de stad. "The future of the city lies not in the superposition of the next great idea throughout the town but in the careful articulation and expression of these differences."
Nee, dan de Amerikaanse reactie op het modernisme, "the so called ‘new urbanism’. Hij moet er niets van hebben. Het is niet meer dan slappe vormentaal, het blijven uiteindelijk allemaal ordinaire buitenwijken. Zoiets bedoelde Jane Jacobs zeker niet. Geef hem dan maar de eerlijke modernistische hoogbouwarchitectuur van Pei. New Urbanism is niet meer dan woningbouw voor de middenklasse in neo-traditionele bouwstijl. "They anathemize the alienations and ineffeciencies of sprawl, savage the ugliness of the strip, and call for a remaking of suburbia in the image of a town." Nee, schrijft hij nogmaals, het ging Jacobs niet om esthetiek. "To be sure, Jacobs luxuriated in the complex and graceful choreography of the life of her block – surely an urban art form – but her city was also a place of intense confrontation."
reacties