Tuin van de wereld

On 28 maart 2020, in literatuur, toerisme, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Grand Hotel Europa’ (2018) van Ilja Leonard Pfeijffer:

Grand Hotel Europa ebook by Ilja Leonard Pfeijffer

Eindelijk ‘Grand Hotel Europa’ van Ilja Pfeijffer gelezen. Pfeijffer vestigt zijn naam als de Nederlandse Dave Eggers. Maar dan wel een Eggers die Mann probeert te overtreffen. Nou, dat is hem niet gelukt. Grand Hotel Europa lijkt verdacht veel op ‘De Toverberg’ (1924) van Thomas Mann, maar is echt niet geschreven na een verwoestende wereldoorlog. Het sanatorium uit de ‘danse macabre’ van bijna duizend pagina’s van de Duitser blijkt door Pfeijffer ingeruild voor een verlopen Italiaans hotel dat door een rijke Chinese ondernemer is opgekocht. Beide vuistdikke romans willen een beeld schetsen van een Europa dat als hoogstaande beschaving alle glans heeft verloren. Trekt bij Mann de hoofdpersoon naar het slagveld van de Eerste Wereldoorlog, bij Pfeijffer vliegt hij naar Abu Dhabi. De ironie ten top. Wat staat er op de achterflap van deze Nederlandse bestseller? “Intussen vat hij (Ilja Pfeijffer, ZH) een fascinatie op voor de mysteries van Grand Hotel Europa en raakt hij steeds meer betrokken bij het wedervaren van de memorabele personages die het bevolken en die uit een eleganter tijdperk lijken te stammen, terwijl de globalisering ook op die schijnbaar in de tijd gestolde plek om zich heen begint te grijpen.” Wat bij Pfeijffer’s roman om zich heen grijpt is het mondiale toerisme. Was het boek twee jaar later geschreven, dan was Grand Hotel Europa met zijn oude, verzwakte inwoners dodelijk geraakt door het coronavirus, dat weet ik zeker.

Het absolute hoogtepunt en keerpunt in de roman is de confrontatie van Pfeijffer met de adembenemende tentoonstelling in zijn door toerisme geplaagde Venetië. ‘Treasures from the Wreck of the Unbelievable’ van Damien Hirst boezemt hem ontzag in en doet hem zelfs tollen. De gigantische tentoonstelling met de door duikers denkbeeldig opgegraven kunstschatten uit een oud schip beschrijft hij met zoveel liefde dat hij zichzelf verraadt: “Zo moet ik schrijven, dacht ik, in de geest van dit machtsvertoon, deze gulheid en dit plezier in het avontuur. Ik moet de klassieke vormen en zucht naar monumentale perfectie niet mijden uit angst om niet modern te lijken, maar de moed hebben om de tijd waarin ik leef te vatten in marmeren zinnen, bronzen woorden en beelden van goud, zilver en jade, en met de beste middelen en materialen uit het verleden een gedenkteken op de richten voor het nu.” Dat had Pfeijffer inderdaad moeten doen en zijn zinnen zijn uit marmer, maar hij was zo in beslag genomen door zijn afkeer van het toerisme dat hij alles vergat. Hij vergat dat hij in een schitterende wereld leeft, op een continent met een zeer hoge beschaving. Hij wil het alleen niet zien. Waarom? Omdat hij de vele mensen op straat verafschuwt en de globalisering, het toerisme met name, haat. En dat terwijl hij oog in oog staat met het werk van een van de grootste kunstenaars op aarde: Damien Hirst. Een Europeaan uit Londen. Uitgerekend in Venetië. In de globalisering wordt Europa inderdaad ‘de tuin van de wereld’. Pfeijffer laat het een van zijn figuranten wel zeggen, maar hij doorgrondt de metafoor zelf niet.

Tagged with:
 

Anecdotal evidence

On 2 januari 2020, in planningtheorie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Vital Little Plans’ (2016) van Samuel Zipp en Nathan Storring:

Gerelateerde afbeelding

Tijdens de kerstdagen met veel genoegen ‘Humboldts Gift’ (1973) van Saul Bellow herlezen. Het verhaal over de vriendschap tussen de New Yorkse dichter Von Humboldt Fleisher en de Chicagose schrijver Charlie Citrine leest, opnieuw, als een epos van twee imposante mensenlevens. Het verhaal met zijn vele flashbacks speelt rond de kerstdagen. Citrine is zestig jaar, Humboldt allang begraven. Voor Bellow was het een verhaal over Amerika in de twintigste eeuw. Voor mij is het een verhaal over twee steden: New York en Chicago. Ongemerkt noteerde ik alle beschrijvingen van Chicago; het deed me denken aan mijn student-assistentschap in Groningen. Mijn docent destijds was Wander de Jong, hoofddocent Amerikakunde bij Sociale Geografie. De Jong had mij uitverkoren omdat ik in studentenblad ‘Girugten’ regelmatig over streekromans schreef en over wat die geografen zoal kunnen leren. In deze streekgebonden kennis was hij geïnteresseerd. Een jaar lang moest ik van hem Amerikaanse streekromans lezen en ontleden. Het heeft me nooit meer losgelaten. Nu las ik bij Bellow over het klimaat van Chicago (intens koud in de winter), de ondergrond (stranden en moerassen uit de ijstijd), de bebouwing (“grote delen van Chicago raken in verval en storten in. Sommige worden herbouwd, andere blijven gewoon liggen. Het is net een filmmontage van opkomst en neergang en opkomst.”). Ik waande me weer in de bibliotheek van het WSN-gebouw op het Groningse Paddepoel. Een vreemde gewaarwording.

De Amerikaanse stedenbouwkundige Jane Jacobs had er een naam voor: ‘anecdotal evidence’; maar dat ontdekte ik pas later. In ‘Efficiency and the Commons’ (2001), afgedrukt in ‘Vital Little Plans’, wees zij haar toehoorders in Toronto op de tekortkomingen van het denken uitsluitend in efficiency. Verantwoording van resultaten moet, maar niet per se in geld, inzet van middelen, tabellen, lijsten, gestandaardiseerde overzichten. Het is goed om statistieken te hebben, maar anekdotische bewijsvoering is vaak beter en scherper. Jacobs: “It’s like novels. If you want to find out about a part of the world you haven’t personally experienced, you probably will get a better idea from a good novel than you will from any nonfiction.” Hoe dat kan? Omdat romans verzamelingen zijn van anekdotische bewijsvoering. We moeten, aldus Jacobs, veel duidelijker kijken wat er gebeurt met al die individuen, niet in cijfers maar als verhalen. En dat bracht me weer naar de Oude Kerk op de Amsterdamse wallen. De gesprekken met de tachtig mensen in het huisje van Gerda op het Oudekerksplein afgelopen voorjaar hebben me zoveel duidelijk gemaakt. Hun levensverhalen waren allemaal zoveel beter en scherper dan al die analyses en statistieken over de binnenstad. Hun verhalen heb ik gebruikt bij het componeren van de toekomstvisie voor de Amsterdamse binnenstad. En die visie, die heeft de vorm van een roman. Was ik maar Saul Bellow.

Tagged with:
 

‘Het leven van mijn tijd’

On 11 november 2018, in boeken, literatuur, by Zef Hemel

Gelezen in ‘4321’ (2017) van Paul Auster:

Afbeeldingsresultaat voor 4321 auster

Pas op het einde van de nieuwste roman van Paul Auster wordt duidelijk wie de echte Archibald Ferguson is. Van de vier parallelle levens van de opgroeiende jongen aan de Amerikaanse oostkust blijkt de laatste, nummer 4, degene te zijn die de roman uiteindelijk schrijft. Hij is de Archibald die creatief is, die veel schrijft en die graag beroemd wil worden. De andere Archibalds besluiten een andere weg te gaan, hun drie levens zijn door nummer 4 verzonnen. Hun levens wijken ook steeds meer af van de oorspronkelijke Archi en sterven bovendien allemaal te vroeg. Alleen de echte Archi Ferguson blijft over. Meer dan ooit gaat deze vuistdikke roman van de Amerikaanse schrijver Paul Auster over toeval in het leven. Of eigenlijk gaat deze bildungsroman over de stad New York, ze is een lofzang op complexiteit. Want ofschoon hij geboren wordt in een eenvoudig joods gezin in Newark, steekt de hoofdpersoon al op jonge leeftijd met zijn vrienden de Hudson over om in New York hun geluk te beproeven. “Compactheid, immensiteit, complexiteit, zoals Ferguson het eens zei toen hem gevraagd werd waarom hij de stad boven de voorsteden verkoos, een gevoel dat door de vijf leden van zijn groepje gedeeld werd,” waarop alle vijf besloten om in New York te gaan studeren.

Ook elders in de roman wordt afgerekend met de provincie. Rochester in het noordwesten van de staat New York is een stad in een krimpregio waar hij in een van zijn levens verzeild raakt om er een journalistieke carrière te beginnen, maar er valt daar weinig te beleven. Het leven is er te eenvoudig. Nog voordat hij besluit om naar New York terug te keren sterft hij als gevolg van een brand in het verlopen huis waar hij woont door een sigaret van zijn werkloze benedenbuurman. En zijn studie aan Princeton in een ander leven wordt door het verlies van een beurs al na één jaar afgebroken, waarna hij zijn studie afmaakt in New York. Het vertrek van zijn vriendin Amy naar San Francisco in weer een ander leven kan hem niet verleiden om mee te gaan naar de westkust. Terwijl zij hem brieven schrijft over de Summer of Love, haar Hof van Eden, schrijft hij haar terug: “Zo te horen heb je er de tijd van je leven. (…) Ik heb hier in New York het leven van mijn tijd.” In weer een ander leven maakt hij een kort uitstapje naar Londen om zijn uitgever te ontmoeten. Bij het oversteken van de straat wordt hij overreden door een auto. “De goden keken vanaf hun berg naar beneden en haalden de schouders op.” De roman eindigt in 1974, als nummer 4 besluit naar Parijs te vertrekken. “De volgende vijfenhalf jaar woonde hij in een tweekamerflatje in de rue Descartes in het vijfde arrondissement, gestaag werkend aan zijn roman over de vier Fergusons, die tot een veel dikker boek uitgroeide dan hij zich had voorgesteld, en toen hij op 25 augustus 1975 het laatste woord schreef, omvatte het manuscript uiteindelijk een totaal van elfhonderddrieëndertig met dubbele regelafstand getypte pagina’s.” Ach ja, New York. En ook Parijs.

Tagged with:
 

Dromen als opdracht

On 30 juli 2018, in boeken, filosofie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Expect Great Things’ (2017) van Kevin Dann:

Afbeeldingsresultaat voor kevin dann expect great things

Op 6 mei 1862 om 9 uur ‘s ochtends stierf in Concord, Massachusetts, Henry David Thoreau. De schrijver, 43 jaar oud nog maar, was al een tijdje ziek en hij wist dat zijn einde naderde. Menig vriend kwam hem nog even opzoeken. Die ochtend zeilde hij weg. Kevin Dann schreef een prachtige biografie over de Amerikaanse schrijver en filosoof, auteur van onder andere ‘Walden. Life in the Woods’ (1854). In ‘Expect Great Things’ (2017), verschenen tweehonderd jaar na zijn geboorte, gaat het vooral over Thoreau als mysticus. De wereld, het hele leven, was in de ogen van de schrijver iets wonderbaarlijks, iets dat tot in elk detail was vervuld van raadsels en mysterie. De werkelijkheid, in de eerste plaats de natuur, was vervuld van geesten. Elk seizoen was in de ogen van Thoreau bijzonder, bomen, stenen, schelpen, sterren, ze waren alle goddelijk en ook elk mens was een goddelijk wezen. Poëzie drukte daarom de werkelijkheid beter uit dan proza, vond de schrijver. Woorden zijn als zeldzame planten. Die moet je koesteren. Sympathie was een woord dat hij dikwijls gebruikte. Het was de kunst om betekenis aan je eigen leven te geven. Als iemand zich kon verwonderen over gebeurtenissen en details, dan was het Thoreau. Achter alles lag de mogelijkheid van een nieuw, rijker leven. Thoreau was niet alleen een mysticus, maar ook een optimist.

De wijze waarop de jonge transcedentalist, die goed bevriend was met Ralph Waldo Emerson, zijn korte leven leidde grensde aan pure extase. Het verhaal van Prometheus die het vuur stal van de goden om zo onafhankelijk te worden, boezemde hem al op jonge leeftijd grote belangstelling in. Volgens Dann was Thoreau vooral geïnteresseerd in het vuur opgevat als kennis en beschaving. Hij las veel. Niet minder dan zelf god worden was zijn doel. “The goal in all the mystery traditions was the freeing of the life body from the imprisonment of the physical body, to facilitate clairvoyance of the spiritual world.” Thoreau leefde spiritueel, alsof elke dag nieuw en vol betekenis was. Een ‘thrilled and expectant mood’ die hij cultiveerde bood hem de mogelijkheid om intens te leven. Sociaal leven was niet aan hem besteed. Hij koos bewust voor individualisme en ging liefst uit wandelen, alleen, dan trok hij zich terug in de natuur. Het getuigde van moed, aldus Dann, om je twee jaar op te sluiten in een hut in het bos en uitsluitend de menselijke verbeelding zijn werk te laten doen. Dan ga je pas de werkelijkheid zien. “There is just as much beauty visible to us in the landscape as we are prepared to appreciate, not a grain more.” Dagdromen en verbeeldingskracht helpen mensen om te zien en te ontdekken. Dromen is daarom belangrijker dan observeren. “Our truest life is when we are in dreams awake.” Alles is er al, je moet het alleen leren zien en kennen. Droom daarom het allermooiste en je zult het vinden. “In the long run, we find what we expect. We shall be fortunate then if we expect great things.” Dromen als opdracht. Om na te leven.

Tagged with:
 

A World City

On 12 maart 2018, in boeken, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Solar’ (2010) van Ian McEwan:

Afbeeldingsresultaat voor solar mcewan

Genoten van ‘Solar’ van de Britse schrijver Ian McEwan. In de roman raakt de Britse Nobelprijswinnaar Michael Beard betrokken bij een ambitieus project om de wereld te redden. Het gaat om nieuwe technologie waarmee energie zal worden opgewekt uit zonlicht en water. Fossiele brandstoffen worden overbodig. De regering Blair investeert miljoenen in een Brits studiecentrum naar duurzame energie. Beard wordt het vlaggenschip van de politieke operatie. Maar hij maakt een puinhoop van zijn leven. En er gebeuren vreselijke dingen die ik de lezer van deze blog zal besparen. Het begin van deel twee van het boek is ronduit schitterend. Beard zit in een vliegtuig en cirkelt boven Londen. Hij is op weg terug naar huis. Onder zich ziet hij zijn hele leven terug in een stadslandschap dat Newton en Dickens zou hebben verpletterd. “As unplanned as a giant termite nest, as a rain forest, and a thing of beauty, gathering itself to great human intensity at the centre, along the rediscovered river between Westminster and Tower Bridge, dense with confident, playful architecture, new toys.” De metropool deed hem denken aan al die andere grote steden op aarde. “The pressure of numbers, the abundance of inventions, the blind forces of desires and needs looked unstoppable and were generating a heat that had become, by clever shifts, his subject, his profession. The hot breath of civilisation.”

Het wordt twee bladzijden verderop nog ironischer. De gedachten van Beard gaan uit naar de toekomst en hoe groot en mateloos groot Londen dan zal zijn. “One day this brash and ancient kingdom might yield to the force of multiple cravings, to the dreamy temptations of a giant metropolis, a Mexico-City, Sao Paulo and Los Angeles combined, to effloresce from London to the Medway to Southampton to Oxford, back to London, a modern form of quandrillateral, burying all previous hedges and trees. Who knew, perhaps it would be a triumph of racial harmony and brilliant buildings, a world city, the most admired world city in the world.” Hoe, vraagt Beard zich tijdens het landen af, zal de mensheid zichzelf ooit gaan inhouden? “We appeared, at this height, like a spreading lichen, a ravaging bloom of algae, a mould enveloping a soft fruit – we were such a wild success.” Nee, met de wereld komt het niet goed, dat is wel duidelijk. McEwan laat zijn held flink spartelen. En Londen en het Verenigd Koninkrijk zullen uiteindelijk op de klippen lopen in de woestijn van de Verenigde Staten. Kon McEwan bevroeden dat zijn land zes jaar later in een referendum zou stemmen voor Brexit?

Tagged with:
 

Optimistische eeuw

On 24 augustus 2016, in boeken, by Zef Hemel

Gelezen tijdens de zomervakantie van 2016:

 

Vijf boeken gelezen deze vakantie, waaronder Moby-Dick van Herman Melville (een boek dat na 160 jaar nog altijd zeer de moeite waard is) en ‘Het zwarte boek’ van Ohran Pamuk uit 1990; twee boeken sprongen er echter uit: ‘De begraafplaats van Praag’ (2011) van Umberto Eco en ’The Children’s Book’ (2009) van A.S. Byatt. Is het toeval? Beide zijn ongeveer even dik, allebei beschrijven ze de toestand op het einde van de negentiende eeuw in Europa, de Italiaan Eco vanuit Parijs, de Britse Byatt vanuit Londen. Beide werpen een duister licht op de geschiedenis. Eco loopt met zijn ‘Protocollen van de Wijzen van Sion’ vooruit op de shoah in de Tweede Wereldoorlog, Byatt laat haar jonge romanfiguren sneuvelen in de loopgraven tijdens de Eerste Wereldoorlog. The Children’s Book opent met de restanten van de Wereldtentoonstelling van 1851, de grootscheepse plannen voor uitbreiding van de museumgebouwen in South Kensington en de erfenis van koningin Victoria. Toch doen zich dan al willekeurige aanslagen voor, zoals de moord op de Franse president Carnot en op generaal Mesentsev. “De volwassenen herinnerden zich de stroom aanslagen van tien jaar geleden – op regeringsgebouwen, het kantoor van The Times, metrostations, spoorwegstations, Scotland Yard, Nelson’s Column, London Bridge, het Lagerhuis, de Tower zelfs.” Allemaal herkenbaar en opnieuw actueel.

En dan het bezoek aan de Wereldtentoonstelling in Parijs van 1900, een gigantisch project dat 600 hectare besloeg en 120 miljoen franc had gekost.  Hoogtepunt waren de twaalf meter lange dynamo’s die het terrein en de omgeving ‘s avonds verlichtten. “In het Paleis van de Elektriciteit waren overal waarschuwingen te lezen. Grand Danger de Mort. Het was geen verscheurende, vermorzelende dood. Een onzichtbare dood, deel van een onzichtbaar aandrijvende kracht, de nieuwigheid van de nieuwe eeuw.” Elektriciteit dus. Niets daarover in Eco’s meesterwerk. Hoofdpersoon Simonini– een Italiaan – leeft in ballingschap in Parijs. Baron Haussmann had bijna de hele stad gesloopt en opnieuw opgetrokken, de Pruisische bezetter was amper vertrokken. Over de Fransen oordeelt Simonini allerminst licht. “Ze zijn slecht. Ze doden uit verveling. Frankrijk is de enige natie waarvan de onderdanen jarenlang bezig zijn geweest elkaar de kop af te hakken.” Dat negatieve beeld wordt door racisme alleen maar erger, trouwens ook belichaamd in de hoofdpersoon. Volgens Eco was het pure hysterie, ontketend door de triomf van wetenschap en technologie. In een interview zei hij: “Dit is een boek dat je aan het einde van je leven schrijft, niet aan het begin. Het is wanhopig, vol scepsis. Een testament voor mijn kleinkinderen: heb geen vertrouwen in de mens.” Op 19 februari 2016 overleed de schrijver.

Tagged with:
 

Blijven leven

On 4 augustus 2016, in literatuur, by Zef Hemel

Gelezen in De Volkskrant van 25 juni 2016:

Gaat u deze zomer naar Parijs, haast u dan naar Palais de Tokyo. Daar is een tentoonstelling te zien van de Franse schrijver Michel Houellebecq. In ‘Rester vivant’ toont Houellebecq foto’s, installaties en objecten verzameld in een aantal zalen van dit museum voor moderne kunst rond al zijn favoriete thema’s – vervreemding, toerisme, het platteland, seks. U ziet karakterloze flats, desolate winkelcentra, saaie voorsteden en troosteloze buitenwijken zonder smaak of opsmuk. Het is het Frankrijk waar de meeste Fransen wonen. Daarnaast is er het lege Franse platteland. Dat is een tijdloos land dat nog zal bestaan als de mens verdwenen is. Want de mensheid zal uiteindelijk verdwijnen. Maar zover is het nog niet. Eerst nog zullen de mensen proberen alles te verpesten. Peter Giesen schreef er in De Volkskrant van 25 juni 2016 een mooi stukje over. Daarin wees hij op het saillante feit dat Houellebecq zelf opgroeide in een buitenwijk zonder eigen gezicht: Marne-la-Vallée, in de buurt van Disneyland Parijs, het Almere van Frankrijk. In al zijn boeken keert de essentie van het leven in de troosteloze buitenwijk terug. “Het idee dat het individualisme niet of nauwelijks bestaat is extreem in mij aanwezig,” verklaart de auteur in de catalogus.

Ik moest eraan denken toen ik het proefschrift-in-wording van Ivan Nio las. Stadssocioloog Nio onderzocht het alledaagse leven in drie nieuwe steden in Noordwest-Europa: Milton Keynes (bij Londen), Almere (bij Amsterdam) en Cergy-Pontoise (bij Parijs).  In zijn studie doet hij er alles aan om het leven van de gewone man in de nieuwe steden positief te waarderen, waarbij hij zijn hoop vestigt op, wat hij noemt, ‘suburbane stedelijkheid’. Nee, dan het hilarische ‘De kaart en het gebied’ (2011) van Houellebecq. De vader van hoofdpersoon Jed Martin is architect, maar wilde eigenlijk kunstenaar worden. In zijn jeugd was het functionalisme van Le Corbusier en Mies van der Rohe dominant. “Alle nieuwe steden, alle wijken die in de jaren 50 en 60 rond Parijs zijn gebouwd, vertonen hun invloed.” Volgens de functionalisten moest de mensheid zich beperken tot afgebakende woonmodules midden in de natuur, die daar in geen geval door mocht veranderen. “Het is de visie van een brute, totalitaire geest, gedreven door een intense hang naar lelijkheid; maar zijn visie heeft toch de hele twintigste eeuw lang de overhand gehad.” Het recente werk van Martin, zelf succesvol kunstenaar, is een volstrekt andere: dat betreft een nostalgische bespiegeling over het einde van het industriële tijdperk in Europa. Cergy-Pontoise en al die andere nieuwe steden doen de kunstenaar denken aan “die aandoenlijke Playmobil-poppetjes, verdwaald in een abstracte, onmetelijke futuristische stad die zelf verbrokkelt en vergaat, tot hij uiteindelijk uiteen lijkt te vallen in de plantaardige onmetelijkheid, die zich uitstrekt zover het oog reikt.” Geen medelijden met de buitenwijken.

Tagged with:
 

Read in ‘Urban Utopias of the Twentieth Century’ (1977) of Robert Fishman:

garden-city-plans-1

So much fun reading the old stuff again. Last December I started writing a book on cities, what they are, why they exist and what they are heading for. So it’s a book on the past and future of urbanization. The publisher is Amsterdam University Press. It will be launched in May 2016, in the People’s Industry Palace. You will be amazed. So while writing my book, I took some old stuff on cities and planning from the shelves of my private library again. One of them was Robert Fishman’s ‘Urban Utopias’. I wanted to know more about Ebenezer Howard, the evangelist of the Garden City movement in the first decades of the twentieth century. Fishman describes how middle-class Londoner Howard discovered a true goal in his life: dissolving monstrous London by building hundreds of new towns in the countryside. It fascinated me because Howard’s thoughts became a true gospel in Dutch planner’s circles after the Second World War, his view leading in postwar spatial planning.

As a planner I wanted to know how the radical Howard imagined his dream would come true. They always told me he was a very practical man, his schemes and diagrams flexible, his approach open minded. Not Edward Bellamy’s centralized planning approach was his favorite, because as a London Radical he loathed state intervention. He was convinced his ‘peaceful path to real reform’ could only succeed if small communities were embedded in a decentralized society. People would then start cooperating spontaneously, everything based on independence and voluntary action. Howard was a true anarchist. Fishman: “The Radicals devoutly believed in Progress, and they held that mankind was evolving toward a higher stage of social organization – the cooperative commonwealth – in which brotherhood would become the basis of daily life.” In Dutch postwar planning I cannot mark off any of these values. It was centralized state planning pur sang that led to the dissolvement of the big cities. Is the result a higher stage of social organization? I don’t think so. I’m afraid Bellamy has won.

What is to be done?

On 25 november 2015, in filosofie, literatuur, by Zef Hemel

Read in ‘The Christal Palace’ (2005) of Peter Sloterdijk:

Peter Sloterdijk’s ‘In the World Interior of Capital’ (Het Kristalpaleis)  is a must read, especially at this very moment, after the events in ‘Paris’ and ‘Brussels’. Sloterdijk’s philosophy of globalization is based on the story of Christal Palace in London, 1851, the first World Exhibition. The building of glass and steel, designed by Joseph Paxton, was an impressive pleasure ground of Western capitalism, luxury, consumerism and power, a temple of pure commercial and decadent Enlightenment. When the Russian novelist Fyodor Dostoyevski visited it in 1862, he was astonished. After years of death camps in Siberia, which he survived, he entered the palace. His awe and loathing got mixed up with his reading of Chernyshevsky’s novel ‘What Is To Be Done?’, published in 1863. An explosive concoction was brewed in his mind. Sloterdijk: “Famous for its time, (and of a resolutely pro-Western tendency), and with consequences that would extend all the way to Lenin, this book announced the "New Man" who, after accomplishing the technical solution to the social question, would live amongst his peers in a communal palace of glass and metal-the archetype of shared accommodation in the East and the West. Chernyshevsky’s culture palace was conceived as a luxury edifice with an artificial climate, in which an eternal spring of consensus would prevail. Here, the sun of good intentions would shine day and night, the peaceful coexistence of everyone with everyone would go without saying.” The Christal Palace became the expression of expansive Western civilization.

So then Dostoyevsky decided to write his ‘Notes fr0m the Underground, published in 1864. The short novel  is about a man living in Saint Petersburg, fulminating against modernity, being very angry with the West. According to Sloterdijk it is the first expression of opposition to globalization, a book on terrorism, hatred, violence and boredom. “The visionaries of the 19th century, like the communists in the 20th century, had already understood that social life after the end of combatant history could only play out in an extensive interior, an interior space ordered like a house and endowed with an artificial climate. Whatever one may understand by the term real history, it should, like its spearheads, sea voyages and expansionist wars, remain the perfect example of undertakings in the open air. But if historical battles should lead to eternal peace, the whole of social life would have to be integrated into a protective housing. Under such conditions, no further historical events could occur, at most household accidents. Accordingly, there would be no more politics and no more voters, but rather only contests for votes between parties and fluctuations among their consumers.” Until 9/11 it seemed this was really the case. Then the terrorists began their attacks. The media loved it. The terrorists know.

Tagged with:
 

A beautiful city

On 23 november 2015, in literatuur, by Zef Hemel

Read in ‘A Tale of Two Cities’ (1859) of Charles Dickens:

 

Have you read all those newspapers publishing on Paris this weekend? On all those killings, violence in the streets, terrorism, islam. Can’t get enough? I prefer rereading Charles Dickens. Dickens published his great novel on the French revolution in 1859. His own life was in a crisis. He divorced. In 1858 he decided to write ‘A Tale of Two Cities’, a novel on London and Paris in 1798, the year of the French revolution. Private and public revolution assembled in one book. His favorite source was ‘The French Revolution’ of Thomas Carlyle. The novel we wrote is almost Dostoyevski-like. It’s about Dicken’s obsession with destructive violence. Violence of the mob. “He regarded violence as the necessary end of violence; prison as the consequence of prison; hatred as the wages of hatred. He preached that we must not allow society to take on the condition of frustrated anger in which men become mobs and the world is violently upturned.” Such dangers, wrote George Woodcock in his introduction, could not be removed by repression, but only by recognizing and alleviating the conditions that caused them. So reread Dickens.

Charles Dickens had no programme for an ideal society. What he critized were the wrong moral attitudes of people. We have the moral choice between changing society and changing oneself. Better change oneself. “It is in fact by a moral resurgence that Dickens hopes to defeat the threat of revolution, and the idea of such a resurgence is clearly linked with the theme of resurrection that permeates every level of ‘A Tale of Two Cities’  and assumes an almost grotesque variety of forms.” Nothing new. Very difficult indeed. Dickens: “Crush humanity out of shape once more, under similar hammers, and it will twist itself into the same tortured forms. Sow the same seed of rapacious licence and oppression over again, and it will surely yield the same fruit according to its kind.” (…). Just before the guillotine Sydney Carton thinks these thoughts: “I see a beautiful city and a brilliant people rising from this abyss, and, in their struggles to be truly free, in their triumphs and defeats, through long years to come, I see the evil of this time and of the previous time of which this is the natural birth, gradually making expiation for itself and wearing out.” A minute later he dies.

Tagged with: