Gelezen in de ‘GPCI 2019’ van de Mori Foundation:
Daar is ie weer: de Global Power City Index van de Mori Foundation in Japan, de jaarlijkse index van bijna vijftig wereldsteden gemeten naar hun vitaliteit en kracht. Ik ben er dol op. Zelf noemen de Japanners datgene wat ze jaarlijks zo nauwkeurig proberen te meten ‘magnetisme’ van steden, oftewel het vermogen van steden om creatieve bedrijven en talent aan te trekken. Voor het achtste achtereenvolgende jaar staat Londen bovenaan, gevolgd door New York en Tokio. Echter, Londen heeft ingeboet aan kracht, terwijl Parijs iets omhoog neigt en de positie van Tokio lijkt te bedreigen. Waardoor het komt dat Londen slechter presteert kunnen de samenstellers niet precies zeggen. Het kan de Brexit zijn. Toch behoudt de Britse hoofdstad zijn toppositie, al was het maar omdat ze op het culturele front nog altijd uitmuntend presteert. Parijs echter toont in veel opzichten grotere dynamiek, wat volgens de makers verband houdt met de voorbereiding van de Olympische Spelen van 2024. Dat doet Parijs veel beter dan Tokio 2020. Maar megastad Tokio presteert op alle indicatoren onverminderd uitstekend, dus de Franse hoofdstad zal haar niet makkelijk kunnen passeren. Op plaats 6 staat opnieuw Amsterdam, dat is vlak achter Singapore. Nieuwkomers zijn Melbourne, Helsinki, Dublin en Tel Aviv. De eerste komt zelfs binnen op plaats 11.
Amsterdam scoort hoog op leefbaarheid, inclusiviteit en connectiviteit, maar ook op niveau van haar universiteiten. Qua topuniversiteiten maakt Amsterdam zelfs deel uit van een jaloersmakende beste vijf: 1. Londen, 2. Hongkong, 3. Boston, 4. Los Angeles, 5. Amsterdam. Bovendien behoort de Nederlandse hoofdstad tot de sterkste economische groeiers, binnen Europa staat ze zelfs op plaats vier, na Dublin, Londen en Stockholm. Veel slechter scoort Amsterdam op duurzaamheid; de inspanningen op het gebied van het klimaat beoordelen de Japanse onderzoekers als mager vergeleken bij veel andere steden, met name die in Scandinavië. Verrassend is de nieuwste indicator die in 2019 voor het eerst aan de index is toegevoegd: de kwaliteit van het nachtleven. Schrik niet: Amsterdam staat daar op plaats 3, na Londen en Bangkok. De stad heeft kennelijk een geweldige reputatie opgebouwd als ‘partystad’. Laatste constatering: alle steden halen dit jaar een lagere overall score. Dat geldt ook voor Parijs en Amsterdam. De wereldeconomie stokt. Steden zijn haar motoren. Iets gaat helemaal niet goed.
Gelezen in The Economist van 16 december 2017:
Waardoor worden economieën ongelijker? Waarom gaat dat zo snel? En waarom stijgen de lonen niet? Jonathan Haskel en Stian Westlake schreven hierover een interessant boek. Intrigerende titel: ‘Capitalism without Capital’. Vlak voor de kerst werd het zowel in The Economist als The Guardian lovend besproken. De auteurs zijn afkomstig van Imperial College in Londen en Nesta, de Britse denktank op het gebied van de creatieve industrie. Anders dan wat veel economen beweren, lopen bedrijfsinvesteringen niet terug, zo stellen zij. Economen kijken nog teveel naar investeringen in machines, computers en vastgoed. Investeringen in software, ontwerp, kennis en branding groeien daarentegen explosief en die zijn veel belangrijker. De spillover-effecten van dergelijke abstracte (‘intangible’) investeringen zijn ook veel groter. Opschaling door dit soort investeringen gaat sneller dan bij traditionele investeringen. Traditionele bedrijven groeien amper of groeien steeds trager. Snelle groeiers zijn de bedrijven die investeren in mensen, ontwerpen, ideeën, kennis, digitale concepten. Wat dat betreft doet Groot-Brittannië, met Londen voorop, het veel beter dan vaak wordt voorgespiegeld.
Wie op deze nieuwe wijze naar de economie kijkt begint te begrijpen waarom het verschil in succes tussen bedrijven onderling zo snel groeit. Zij die traag groeien, koesteren nog steeds hun bedrijfsgeheimen, hechten waarde aan gebouwen, machines, bezittingen en vaste productiemiddelen. Zij die dat niet doen en die vertrouwen op kennis en kennisdelen, zijn lichter en kunnen daardoor veel harder groeien. Sterker, er komen winnaars aan die niet meer te passeren zullen zijn. Ook voor overheden, aldus de auteurs, is dit buitengewoon relevant. Want wat moeten ze doen, nu ze dit weten? The Economist: “They should ensure that digital infrastructure – broadband and the like – is top-notch. Governments need to encourage people to live in cities; sensible planning regulation is thus vital.” De ruimtelijke planning moet op steden worden gericht, minder op achterland of fysieke infrastructuur; goede digitale infrastructuur is zeer belangrijk. Het betekent wel dat de verschillen tussen stad en land snel groter zullen worden. Ik citeer: “The pioneers of an intangible economy benefit from geographic intimacy, even if their work then flies weightlessly around a global network. This pattern in turn accelerates social polarization.” Want hoe werkt die polarisatie ruimtelijk uit? “Those with the skills to navigate the new economy gather in high income hotspots where housing costs soar. These citadels then become unaffordable and culturally alien to those who lack the qualifications to join the higher caste.” Anders gezegd, hele grote en dure steden met veel getalenteerde kenniswerkers worden snel rijker en gaan uiteindelijk winnen. Mensen die dit idee nog steeds wegwuiven of negeren, zijn de verliezers van de toekomst. Denken de auteurs.
Gelezen in The Washington Post van 17 maart 2017:
Bron: Enrico Moretti, The New Geography of Jobs, 2012
Waarom maakt Donald Trump de succesvolle grote Amerikaanse steden zwart? Die vraag stelde zich Will Wilkinson in The Washington Post afgelopen voorjaar. President Trump twittert regelmatig dat de binnensteden van Amerikaanse grote steden ‘een regelrechte ramp’ zijn, je kunt er op een straathoek worden doodgeschoten, mensen hebben er geen opleiding, er zijn geen banen. Dat beeld is volkomen bezijden de waarheid; het gaat juist erg goed met de Amerikaanse binnensteden en de criminaliteitscijfers laten daar een langjarige daling zien. Ook beweert hij dat de ‘stedelijke elites van de Oost- en Westkust’ de banen zouden hebben verkocht aan de Chinezen en daarmee de Amerikaanse binnensteden hebben veranderd in oorlogszones, dystopische Babels vol zwart gevaar en Mexicaanse aanranders. Ook dat is pure onzin. Toch gaat hij er stug mee door. Wilkinson stelt vast dat het precies omgekeerd is: juist de multiculturele Amerikaanse steden doen het in economisch opzicht goed, terwijl de witte provinciesteden, buitenwijken en dorpen steeds slechter presteren. Het sterke antistedelijke sentiment van Trump probeert de kwijnende en verliezende ‘blanke’ provincie op te zetten tegen de groeiende metropool en heeft een sterk racistische lading. Hij zou juist het succes van de grote multiculturele steden moeten kopiëren.
Wat is bepalend voor dat grootstedelijke succes? Dat zijn onderwijs, kennis, innovatie en mensen afkomstig uit de hele wereld die geconcentreerd zijn in de allergrootste steden. Wilkinson: “Packing people close together creates efficiencies of proximity and clusters of expertise that spur the innovation that drives growth. Automation has killed off many low- and medium-skill manufacturing jobs, but technology has increased the productivity, and thus the pay, of highly eductated workers, and the education premium is highest in dense, populous cities.” Hij haalt de econoom Moretti in, die heeft gewezen op de groeiende kloof tussen compacte, grote steden enerzijds en kleine provinciesteden op het platteland anderzijds. Dat verschil wordt alleen maar groter. “The loss of manufacturing jobs, and the increasing concentration of the best-paying jobs in big cities, has been largely due to the innovation big cities disproportionally produce. Immigrants are a central part of that story.” Grote steden passen zich goed aan en regelen hun eigen vangnetten voor degenen die als gevolg van disruptieve innovatie buiten de boot dreigen te vallen. Op federale schaal gebeurt dat niet. Dat wekt jaloezie. Als Trump doorgaat de grote steden zwart te maken en openheid, tolerantie en handel te frustreren, dan kan het met de Verenigde Staten alleen maar slecht aflopen.
Gelezen in The Economist van 17 september 2016:
Terwijl Nederlandse planologen te hoop lopen tegen mijn pleidooi voor de grote stad (NRC Handelsblad van zaterdag 24 september), publiceerde het Londense zakenblad The Economist een uitstekend artikel over de zich snel vormende metropolen in Afrika. In ‘Left behind’ wordt vastgesteld dat geen continent zo snel urbaniseert als Afrika. Ik schreef het al eerder, Lagos telt nu al zo’n 21 miljoen inwoners, Caïro 13 miljoen, Nairobi groeit jaarlijks 4 procent; dat is een keer zo snel als Houston, Texas. In 1950 kende de zuidelijke helft van Afrika nog geen stad van meer dan 1 miljoen, op dit moment zijn dat er al vijftig. In 2030, voorspelt The Economist, zal meer dan de helft van alle Afrikanen in grote steden wonen en werken. Iedereen, lijkt het wel, vlucht hier ineens naar de grote stad. En jazeker, een klein deel trekt door naar Europa. Echter, de armoede neemt op het enorme continent ondertussen niet echt af. Wat is er mis met de Afrikaanse steden?
Volgens het Brookings Institute falen de Afrikaanse steden omdat ze dichtheid missen, goede infrastructuur ontberen, geen industrie kennen, alleen informele banen scheppen, volstromen met arme stakkers, kort gezegd: omdat ze chaotisch, smerig en niet leefbaar zouden zijn. Het valt deze Amerikaanse denktank op dat de steden wel opvallende gated communities voor de allerrijksten kennen en dat de tegenstelling tussen arm en rijk buitengewoon schrijnend is. Daarom concludeert ze dat Afrikaanse steden alleen maar dienen voor consumptie door de allerrijksten, verder niet. Toch ziet The Economist lichtpuntjes. In Lagos begint het verkeer door te stromen en in Addis Ababa functioneert inmiddels een heuse metro. In Abidjan en Kampala zijn tolwegen aangelegd en ontwikkelen zich buitenwijken. Het probleem is alleen dat veel van deze voorzieningen de rijken rijker maken; de armen worden door de autoriteiten genegeerd of zelfs weggejaagd, die missen alle rechten. Desondanks groeit er een Afrikaanse middenklasse. Het World Economic Forum schatte deze onlangs op 350 miljoen. Juist in het zuidelijke deel van het continent groeit ze het hardst: in Accra, Nairobi, Luanda, Maputo (foto), Kinshasa, Lusaka. Dit, aldus The Economist, zouden de Afrikaanse landen moeten doen: het recht op belastingheffing overhevelen van nationaal naar lokaal niveau, waardoor burgemeesters in hun steden kunnen investeren. Zouden ze in Europa ook moeten doen.
Gelezen in NRC Handelsblad van 29 september 2016:
Naast bijval kreeg ik ook bijtend commentaar op mijn artikel ‘Meer is meer in de megalopolis’ in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag 24 september 2016. Friso de Zeeuw reageerde ronduit afwijzend. De heer De Zeeuw was vele jaren directeur Nieuwe Markten bij Bouwfonds en is nog steeds praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de TU Delft. In NRC Handelsblad van afgelopen donderdag reageerde hij fel op mijn betoog in diezelfde krant. Grappig is overigens de aanhef die hij voor zijn verweer gebruikte: ‘Wie wil er wonen in een megastad? Bijna niemand.’ Hoezo niemand? Een megastad telt toch meer dan 10 miljoen inwoners? Rekende ik in mijn artikel niet voor dat onze planeet nu al 28 megasteden telt? En in 2030 zal dat aantal zijn verdubbeld: 42 megasteden, met in totaal meer dan 600 miljoen inwoners. Al die mensen kiezen kennelijk voor de megalopolis. Dat is heus niet omdat ze het daar zo leuk vinden, want in megasteden leven is ongekend heftig, dat begrijp ik ook wel. Toch wonen en werken ze er. In mijn boek ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ doe ik ook heus niet alsof het daar zo gezellig en knus is, in die megastad. Shanghai is geen Monnickendam. Wel noem ik de megastad een wonder van vernuft. En in het geval van Nederland spreek ik slechts van de noodzaak van een groei van Amsterdam naar 2 miljoen inwoners. Is dat zo groot? De reactie van De Zeeuw onderstreept nog eens de vooroordelen die Europeanen huldigen ten aanzien van grote steden.
Als De Zeeuw mijn boek gelezen had, dan had hij begrepen dat mijn pleidooi voor grootstedelijkheid niet per se de bouw van megasteden impliceert, maar wel een verlangen uitdrukt naar complexiteit, vrijheid, dichtheid, kwaliteit, duurzaamheid, beschaving, cultuur. “Het lijkt wel of wij nog altijd terugverlangen naar het platteland, naar een simpele, overzichtelijke wereld van niet al te grote gemeenschappen. Steeds zien wij spoken als er grote verschillen of grote concentraties ontstaan. Zodra iets succes heeft, groot wordt of volloopt, roepen wij om verdunning en ingrijpen, en gaan wij over tot gedwongen ruimtelijke spreiding. Metropolen boezemen ons angst in. Met ongelijkheid en verschillen kunnen we slecht omgaan. In grote steden hebben we onvoldoende vertrouwen. We willen alles het liefste verdunnen, in mootjes hakken, eerlijk verdelen en, als het kan, verwijderen. Dat noemen wij dan planologie.” De heer De Zeeuw wil liever verdunnen, alles eerlijk verdelen, in mootjes hakken. Ik kom ook uit de provincie, maar ik ben niet bang voor de echte stad, voor iets grotere verschillen. De angst voor de grootstad vind ik ouderwets. Vandaar mijn boek, bedoeld voor een jongere, meer mondiaal denkende generatie.
Gelezen in ‘Mapping the Times Higher Education’s top-400 universities’:
Mark Graham en Stefano de Sabbata van Oxford University tekenden een bijzondere kaart van de wereld. De top 400 World University Rankings 2013-2014 volgens Times Higher Education projecteerden ze geografisch op de verschillende continenten in metropolitane clusters tegen een achtergrond die het inkomensniveau van de verschillende landen volgens cijfers van de Wereldbank weergeeft. Voor een topconcentratie waren tenminste vier topuniversiteiten binnen een straal van 50 kilometer koopkrachtig stedelijk gebied vereist. Binnen Europa werden de concentraties met de hand nog iets verder verfijnd, omdat het oude continent relatief kleine steden telt en men hier toch tot ‘betekenisvolle metropolitane regio’s’ wilde komen. Zo creëerden de onderzoekers een verrassend wereldbeeld van geografische concentraties van topuniversiteiten, hoge inkomens en grootstedelijkheid: drie graadmeters voor de belangrijkste kennissteden van de 21e eeuw.
Wat blijkt? De helft van de 400 topuniversiteiten wordt aangetroffen in Europa. Toch telt Europa niet meer dan vijf kennisconcentraties. De grootste concentratie hoogwaardige kennis, stedelijkheid en inkomen wereldwijd doet zich voor in Groot-Londen (zonder Cambridge en Oxford), op de voet gevolgd door Boston, Massachusetts. Daarna volgen Parijs, Washington DC en Hong Kong. De derde groep bestaat uit West-Midlands (Liverpool en Manchester), Seoul en Taipei. Voeg daarbij New York, Melbourne, Sydney, Tokio, Brussel en Groot-Amsterdam. Bij de laatste telden de Britse onderzoekers het gestelde minimum van vier topuniversiteiten – UvA, VU, Leiden en Utrecht – binnen een straal van 50 kilometer stedelijk gebied (de overige Nederlandse topuniversiteiten liggen perifeer en tellen dus niet mee). Groot-Amsterdam behoort daarmee tot de veertien belangrijkste metropolitane concentraties van hoogwaardige kennis in de wereld. Het is een machtig gegeven waarop de beleidsmakers in de EU en Den Haag trots en zuinig zouden moeten zijn. Graham en De Sabbata: "The universities in the top-400 list don’t just command an undue amount of power, resources and influence, but also serve to actively produce and reproduce it in particular parts of the world."Niet fuseren dus, die UvA en VU.
Gelezen in ‘The cities of Russia’ van Dmitri Piterski in GeoJournal (1997):
Vandaag alweer het derde hoorcollege over Moskou aan de Universiteit van Amsterdam, in de minor ‘Cities in Transition’. Tot de verplichte literatuur behoort een artikel over de steden van Rusland. Auteur is Dmitri Piterski van het Institut für Länderkunde in Leipzig. Van recente datum is het artikel niet. Wel schetst het een goed beeld van de stedenpolitiek in de voormalige Sovjet-Unie. Meest opvallende feit vond ik dat Rusland een land is van grote steden. Tussen 1970 en 1990 steeg het aantal steden van meer dan 500.000 inwoners van 17 naar 34. Die grootstedelijke groei ging veel sneller dan de planners hadden gedacht. Vele Sovjet-plannen voor steden bleken keer op keer achterhaald, want stelselmatig had men met een sterkere groei van middelgrote steden gerekend en een tragere groei van grote steden. Die laatste waren meest nieuwe steden, door de Sovjet-planners op papier bedacht. Sterker, de ruimtelijke politiek in de jaren zestig en zeventig was er een van opzettelijke decentralisatie: grote steden tolereerden de Sovjets niet. Dat Moskou zo snel tot veruit de grootste stad van de Sovjet-Unie zou uitgroeien was ook onbedoeld.
Op dit moment krimpen veel Russische steden en het aantal krimpende steden neemt nog steeds toe. Vooral de westelijk gelegen industriële centra en provinciesteden verliezen hun bevolking. Moskou daarentegen groeit. Die sterke groei is niet het gevolg van een hoog geboortecijfer, want net als in de rest van Rusland is hier sprake van een natuurlijke bevolkingskrimp. De Moskouse groei is er een van zuivere immigratie. Russische migranten uit alle windstreken – Europees Rusland, Siberië en het Verre Oosten – trekken massaal naar de allergrootste steden in het centrum. Is dit slecht nieuws? Nee, eerder lijkt sprake van een natuurlijke correctie. Wat jarenlang planmatig ruimtelijk is gespreid – met new towns en antistedelijk beleid – blijkt bij nader inzien toch niet levensvatbaar, sterft af en ruimt zichzelf op. Mensen willen metropolen. Alle nieuwe steden zijn mislukt. Achteraf jammer van zoveel geforceerde planning, waarin overigens niet alleen Sovjetplanners excelleerden. In Europa en Amerika was de situatie niet wezenlijk anders.
Gelezen in Scientific American van september 2011:
Zo, dat was Prinsjesdag. Dat was Den Haag. We moeten ons dus voorbereiden op een ernstige crisis. Ik lees een buitenlands tijdschrift, gekocht op de luchthaven van Wenen. Scientific American is deze maand geheel gewijd aan metropolen. In Nederland moet het eerste tijdschrift nog verschijnen dat een special wijdt aan grote steden. Het onderwerp leeft hier niet. Wij blijven liever komkommers telen. De redactie van het Amerikaanse wetenschapstijdschrift daarentegen trekt de grootstedelijke agenda, wijdt een heel nummer aan het onderwerp en is opvallend optimistisch. De strekking is: metropolen gaan de wereld redden. Opvallend is de bijna politieke agenda die de redactie aan het begin van het nummer dicteert. De titel ervan luidt ‘In fairness to Cities’. Men pleit voor een ‘level playing field’ tussen steden, suburbs en platteland. Dus terwijl de directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving in Nederland, Maarten Hajer, zich nu al weer druk maakt over het verarmende Nederlandse platteland, wijzen de Amerikaanse geleerden op de stelselmatig politieke bevoordeling van het platteland en de suburbane gebieden door de regering.
Als, stelt men, grote steden zo duurzaam, innovatief en sociaal zijn als de wetenschappelijke studies aangeven, waarom bevoordeelt de politiek dan nog altijd het platteland? “In matters of housing, education, transportation, the environment and sociale services, existing rules and spending priorities give cities a raw deal.” Goedkope benzine, gesubsidieerde autosnelwegen, belastingvoordelen voor huiseigenaren, weinig aandacht voor grootstedelijke onderwijsvoorzieningen en nog veel meer, ze bevoordelen de buitenwijken en plattelandsgebieden boven de grote steden. In Amerika geeft zelfs de stedelijk georiënteerde regering Obama aan de vijf minst bevolkte staten tweemaal zoveel overheidsmiddelen per inwoner als aan de rest van het land. “Ultimately, the trouble is that the U.S. political system is rigged against densely populated areas.” In Nederland is het niet anders. En we weten allang, het is allerminst duurzaam, het vergroot de ecologische voetafdruk van dit dichtbevolkte land en het gaat zich ook economisch wreken. “From het perspective both of simple fairness and of rational, science-based public policy, eliminating the incentives for citizens to spread out should be our goal.” Het klinkt bijna boosaardig. Nee, het is erger, men vindt het allemaal irrationeel, dom en zelfs regelrecht rampzalig.
Gelezen in Geschiedenis van Amsterdam. Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000 (2007):
In 1923 vierde Nederland het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Dat vond plaats in Amsterdam. Ter gelegenheid daarvan verscheen een publicatie over de "enorme ontwikkeling van Amsterdam in de laatste kwarteeuw in vrijwel elk opzicht." Twee jaar later, in 1925, vierde de hoofdstad haar 650-jarig bestaan met twee grote tentoonstellingen: in het Rijksmuseum over de geschiedenis van de stad tot 1795, in het Stedelijk Museum over de periode 1795-1914. Daartussenin, in 1924, organiseerde het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw het Internationale Stedenbouw Congres in Amsterdam. Dat congres, gehouden in het Stedelijk Museum, ging over de toekomst van de toenmalige metropolen in de wereld: New York, Chicago, Londen, Keulen, het Ruhrgebied. Sprekers waren Martin Wagner uit Berlijn, Raymond Unwin en Patrick Ackercrombie uit Londen, Thomas Adams uit New York, Fritz Schumacher uit Keulen, Jacques Gréber uit Parijs, Henry Hubbard uit Chicago. Het werd een enorm succes. Heel bestuurlijk Nederland toog naar dit congres. De uitleg van Amsterdam werd er ten tonele gevoerd als de belangrijkste stedenbouwkundige opgave van dat moment in ons land.
In alle drie de gevallen was Floor Wibaut aanstichter en centrale figuur. Wibaut was op dat moment al meer dan tien jaar wethouder. Het ging goed met Amsterdam, de stad groeide onstuimig in de delen die door Berlage waren ontworpen, in elk opzicht ontwikkelde de stad zich voorspoedig. In die jaren werden de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van de Stedenbouwkundige Dienst bij Publieke Werken van Amsterdam. Amper drie jaar na de viering van het 650-jarig bestaan was deze een feit: de Afdeling Stadsontwikkeling, tegenwoordig Dienst Ruimtelijke Ordening, met aan het hoofd L.S.P. Scheffer, betrok de zolder van het stadhuis. Inmiddels is deze dienst precies 80 jaar oud. Met dank aan Wibaut.
Volgend jaar, in 2009, is het honderdvijftig jaar geleden dat Wibaut werd geboren. Tijd voor een eerbetoon. Tijd voor weer een Internationaal Stedenbouw Congres. Over metropolen.
Gelezen in NRC Handelsblad van 1 september 2006:
Tijdens de opening van TF-1, een nieuw theaterfestival in Amsterdam, sprak Ivo van Hove, directeur van toneelgroep Amsterdam, de openingsrede. Daarin gaf hij een toekomstvisie op het toneel in Nederland. Laat ik hier opmerken dat ik die visie bijzonder goed en steekhoudend vind. Alleen, hij werd nauwelijks opgemerkt in de pers. Alleen in NRC Handelsblad was de helft van de rechterkolom van de kunstpagina aan zijn visie gewijd. Jammer is dat. NRC kopte: ‘Nederland heeft overschot acteurs’, alsof Van Hove zich over dit probleem had beklaagd. Welnee, Nederland doet te weinig met zijn acteertalent, was zijn boodschap. Maar inderdaad: "Het is voor alle partijen duidelijk dat de uitstroom van de scholen te groot is in vergelijking met het aanwezige talent." Oorzaak: de wildgroei van acteuropleidingen in Nederland. Want naast Amsterdam, Arnhem en Maastricht hebben nu ook Utrecht en Tilburg acteuropleidingen in de aanbieding. En daarnaast bestaan er nu ook private dramaopleidingen en acteercursussen. Bij elkaar schat Van Hove het op wel tachtig opleidingen in Nederland.
Welke toekomstvisie stelt Van Hove hier tegenover? Hij stelt voor om de grotestadsgezelschappen meer centraal te stellen. Zij zouden scholen, productiehuizen en jonge groepen aan zich moeten binden om de doorstroming van talent te bevorderen. Twee grote ensembles zouden de status van institutie moeten krijgen en zouden voor langere tijd gesubsidieerd moeten worden om dit te doen. Op deze wijze kan de versnippering te lijf worden gegaan en het overaanbod aan voorstellingen worden voorkomen. Dat betekent een einde maken aan de bestaande kunstenplansystematiek. "Weg met de eindeloze potjes waardoor iemand zonder al te veel talent tien tot vijftien jaar na de opleiding kan doorgaan zonder een enkel doorslaggevend succes te maken." Kijk, een dergelijke nieuwe opzet zou flink bijdragen aan de vestiging van creatieve steden in Nederland. Het zou het Nederlandse toneel concurrerend kunnen maken ten opzichte van de beste gezelschappen in het buitenland. Ik zou zeggen: onmiddellijk doen. Overigens hoor ik steeds meer geluiden dat de toneelzalen in het Amsterdamse beter gevuld zijn en dat met name toneelgroep Amsterdam een steeds groter publiek trekt. Zelfs de grote zaal van de Stadsschouwburg is avond aan avond gevuld. Dus we beginnen niet bij nul. Nu dus doorpakken. Zou de boodschap in ‘Den Haag’ worden gehoord?
reacties