Talent, trek naar de metropool!

On 17 januari 2019, in kunst, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 9 november 2018:

Afbeeldingsresultaat voor wereldwijd web van kunsttransacties

Bron: NRC Handelsblad

Onder de kop ‘Succesvolle kunstenaar al jong aan de top’ publiceerde NRC Handelsblad eind vorig jaar een interessant artikel over hoe het succes van kunstenaars afhangt van het bewegen in de juiste netwerken in de vroege fase van hun carrière. Het was Bart Funnekotter die verslag deed van onderzoek van wetenschappers van Northeastern University in Boston naar een half miljoen kunstenaars en hoe deze in de netwerken van musea, veilingen en galerieën hun weg zochten. De gegevens betroffen omvangrijke databestanden van liefst 497.796 tentoonstellingen, ruim 16.000 galerieën, 289.677 tentoonstellingen in 7.568 musea en 12.208 veilingen, alle verspreid over 143 landen en geïnventariseerd tussen 1980 en 2016. Het leidde tot een ‘wereldwijd web van kunsttransacties’. En wat blijkt? “Het succes van een kunstenaar is in grote mate afhankelijk van diens toegang tot een klein aantal vooraanstaande galerieën en musea.” Die topinstellingen blijken zich alle in Europa en Noord-Amerika te bevinden. Het gaat om een stuk of twintig. “Dit zijn vaak instanties met een lange geschiedenis, een fraaie locatie en veel beschikbare financiële middelen.” Het centraler in het netwerk, hoe prestigieuzer.

Genoemde ‘fraaie locatie’ betreft doorgaans een grootstedelijke, want vrijwel alle topinstellingen bevinden zich in de grootste metropolen, het MOMA in New York voorop. Het onderzoek lijkt ook te suggereren dat steden die dergelijke prestigieuze kunstinstellingen huisvesten tevens getalenteerde kunstenaars aantrekken. Hun lot hangt immers sterk van het juiste netwerk af. Ze weten dat ze in een grote stad met topinstellingen beter af zijn. En het luistert nauw. Want je hoort erbij of niet en dat begint al vroeg. Werk van kunstenaars, zo blijkt, circuleert binnen clusters, maar maakt zelden de sprong naar een ander cluster. “Wie er niet in slaagt aan het begin van zijn carrière tot deze elite door te dringen, heeft weinig kans dat op latere leeftijd alsnog te doen.” En wat voor kunstenaars geldt, zou maar zo eens ook voor andere beroepsgroepen kunnen gelden: advocaten, bankiers, historici, schrijvers, acteurs, wetenschappers, journalisten. De metropool biedt mensen de meeste kans op succes. Hoe vroeger iemand naar de metropool trekt, hoe gunstiger voor hem of haar. Eigenlijk wisten we dat al. Maar nu blijkt het ook uit dit onderzoek met deze indrukwekkende wereldomspannende dataset. Het maant iedereen om in beweging te komen. Wie in de provincie blijft, zal het minder ver schoppen. Verhuis je naar de metropool, dan duurt je carrière langer en verdien je gemiddeld vijf keer meer dan elders. Althans, dat is bewezen voor kunstenaars.

Tagged with:
 

Sterke clustereffecten van datacenters

On 16 april 2018, in infrastructuur, by Zef Hemel

Gehoord op het Marineterrein te Amsterdam op 12 april 2018:

Gerelateerde afbeelding

Bron: Equinix

Wereldwijd zijn er niet meer dan twaalf plekken waar datacenters ruimtelijk zo sterk clusteren als in Amsterdam. In Europa zijn het er vier, in alle gevallen betreft het grote steden. In en rond Londen, Parijs, Frankfurt en Amsterdam willen de meeste datacenters zich vestigen, ook al is de grond er duur. Daar zitten hun klanten. Het Hilversumse bureau Stratix vertelde er over tijdens een speciale bijeenkomst voor beleidsmakers van gemeenten, provincie en rijk op het Amsterdamse marineterrein. Organisatie was in handen van de Amsterdam Economic Board. Een groot deel van het gesprek ging over de uitzonderlijke clustereffecten van dataopslag in Nederland en dan met name in en rond Amsterdam. Stratix wees op de grote effecten die gunstige beleidsbeslissingen in het verleden op deze groei hebben gehad. Wat gaat de regio de komende jaren ondernemen? Co-locatiecenters zijn in de metropoolregio het meeste in trek. Het merendeel staat in de Watergraafsmeer. Daar vinden ze optimale interconnectiviteit vanwege de meer dan 730 verschillende verbindingen die AMS-ix levert. Het cluster op Schiphol-Rijk heeft zich gespecialiseerd in cloud-opslag. Het derde cluster bevindt zich in Amsterdam-Zuidoost. Een afstand van een tot drie kilometer tussen de verschillende datacenters is optimaal, een afstand van tien kilometer lijkt het maximaal haalbare. Wie zich op grotere afstand vestigt betaalt fors extra kosten. Zelfs Hilversum en Haarlem zijn al te ver weg. Elektriciteitsvoorziening is essentieel, want datacenters verbruiken veel stroom. Lokaal moeten onderstations voldoende capaciteit kunnen leveren.

Hoe snel de technologische ontwikkelingen kunnen gaan, werd al aan het begin van de avond duidelijk. Robotica en kunstmatige intelligentie zullen de volgende golf dataverkeer verder opstuwen. Fotonica kan de servers ingrijpend doen veranderen. Het noodzaakte de aanwezigen om in toekomstscenario’s te denken. Van belang lijkt vooral of de regio voldoende elektriciteit zal blijven leveren. Iemand rekende voor wat het zou betekenen als de hele Amsterdamse regio ineens op elektrisch autorijden zou overschakelen of wanneer de woningen van het aardgas af zouden gaan. Het elektriciteitsnet zou zoveel stroom nooit kunnen leveren. Ook gebrek aan vertrouwen in dataopslag kon wel eens tot overcapaciteit leiden en alle voorsprong in één klap kunnen laten verdampen. Vanwege de Olympische Spelen gaf Londen bijvoorbeeld een tweetal jaren niet thuis. Weg was haar voorsprong in de datacenterontwikkeling, ook omdat de stop samenviel met de opmars van cloud-computing. Of neem Parijs, dat al lang worstelt met haar data-exchange. Kortom, de Amsterdamse regio mag niet achterover leunen. Economisch zijn datacenters van groot belang. In combinatie met de luchthaven en de grootstedelijke diensteneconomie vormen ze een unieke combinatie. Elke grootstedelijke regio zou zich in de handen wrijven als ze de schaal en potentie van de clustervorming als die in het Amsterdamse regio ook maar enigszins zou benaderen.

Tagged with:
 

Gelezen in ‘La haine de la ville’ (2001) van Bernard Marchand:

Afbeeldingsresultaat voor paris et le desert francais

Amsterdam laten groeien, dat gaat ten koste van de andere steden, dat is niet goed. Dan ontstaat één grote stad, die alle andere opeet. Met die stelling wijzen sommige van mijn collega’s me terecht. Ze pleiten voor een ‘meer gebalanceerd geheel van steden,’ of zoals het Rijk schrijft in REOS en Agenda Stad: “door te verbinden in stedennetwerken bundelen steden hun krachten.” Zulke omfloerste beleidstaal doen me denken aan ‘Paris et le désert français’ (1947), het boek van Jean-Francois Gravier dat we tijdens de studie geografie eind jaren zeventig moesten lezen. Parijs, schreef de jonge Gravier, gedroeg zich als een monopolist, die alle andere Franse steden opslokte. Met zijn ‘tentakels’ vrat hij aan alles, de agglomeratie leek op een monster. De andere steden kregen van haar geen kans. De wijze waarop de hoofdstad zich gedroeg was zelfs meedogenloos, nee koloniaal. Gravier scoorde er politiek mee in Frankrijk, maar dat gebeurde pas na het verschijnen van de tweede druk, in 1958. Niet alleen president De Gaulle liep weg met ‘Le Désert’, maar zeker ook de latere presidenten. Zelfs in 1972 verscheen er nog een nieuwe druk van zijn boek. In Nederland gonsde het na, want ook wij zaten gevangen in de ruimtelijke spreidingsdoctrine. Maar wetenschappelijk deugde het boek allesbehalve. Bernard Marchand schreef er over in ‘La haine de la ville’ (2001). Gravier bleek een rechtse nationalist, een meeloper met het regime van Pétain, Gravier haatte de grote stad. Zijn stellingname, aldus Marchand, klopte van geen kanten.

Parijs was helemaal niet te groot en zou, ondanks alle naoorlogse decentralisatiebeleid, nog veel groter worden. De andere steden deden het gewoon slechter. Maximilien Sorre wees daar al in 1961 op. Het viel Marchand op hoe Gravier tendentieus met woorden speelde. Hij pleitte voor een ‘harmonieuze ontwikkeling’, voor het ‘herstel van evenwicht’, hij schreef over de ‘Parijse inflatie’, de ‘hypertrofie van de hoofdstad’. Zijn berekeningen van de bedragen die Parijs van de regering méér ontving dan de rest van het land bleken achteraf niet te deugen. Gravier berekende ook de optimale en maximale omvang van een stad: volgens hem was dat twee miljoen inwoners. Volgens Marchand was dat grote onzin. Het huidige Parijs van ruim 10 miljoen inwoners functioneert uitstekend, zelfs beter dan ten tijde van Lodewijk XIV, toen Parijs slechts 400.000 inwoners telde. Alles wat Gravier beweerde, schreef Marchand, was een anachronisme. De Franse kwaliteitskrant Le Monde kwam er in 2008 nog eens op terug. Gravier, schreef zij, was utopisch, excessief, neigend naar autoritarisme. De beweging waarvan hij deel uitmaakte wilde de mensen terugbrengen naar het platteland. Daar was ruimte, de natuur mooier, de lucht schoner, het leven beter. Het zou de naoorlogse Franse ruimtelijke ordening tekenen, en ook die in Nederland, zelfs tot op de dag van vandaag. De krant vroeg zich af hoe Frankrijk eruit zou hebben gezien als dat ruimtelijke ordeningsbeleid zich niet had voltrokken. U mag het raden.

Tagged with:
 

Komkommertijd

On 17 augustus 2017, in ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen in Het Parool van 4 augustus 2017:

Amper terug van vakantie lees ik dat de Vereniging Deltametropool opnieuw met het idee van een metropool die heel Nederland omvat de publiciteit heeft gezocht. Naar ik begrijp heeft mijn burgemeester, Eberhard van der Laan, in een aflevering van het recente VPRO-programma Zomergasten een lans gebroken voor de metropool en daarbij de Randstad en het Groene Hart hebben aanbevolen. Dat laatste is op zichzelf weinig opzienbarend. Dat deed zijn partijgenoot Jan Pronk ook al toen deze nog minister van ruimtelijke ordening was in het tweede kabinet-Kok en met hem eigenlijk alle sociaal-democraten sinds het partijleiderschap van Joop den Uyl. Maar het is zomer en dan worden er weer volop komkommers geoogst. Dus probeerde de dienstdoende journalist van Het Parool een aantal deskundigen te spreken over het onderwerp. Na veel moeite vond hij een hoogleraar in Enschede en ook een medewerker van de Vereniging Deltametropool in Rotterdam. En zo werd het wereldnieuws van vrijdag 4 augustus beheerst door het bespottelijke idee om heel Nederland tot één metropool te verklaren, met het Duitse Ruhrgebied als lichtend voorbeeld. Fijn voor de burger. Ook dat nog. Blij dat ik juist vertrokken was naar Afrika.

Kennelijk denken maar weinigen na over hoe noodlottig zo’n sterk uiteengelegd stedelijk systeem zou zijn. De ruimtelijke overdrijving in het modernistische idee van de Randstad was al aanzienlijk, maar het opblazen van de Randstad tot een verstedelijkte koek die ook Brabant en Gelderland omvat is ronduit megalomaan en in termen van duurzaamheid zelfs desastreus. Het zou vooral nieuwe infrastructuur vergen en de suburbanisatie verder aanjagen. Ik vraag me ook af of mijn burgemeester zoiets heeft bedoeld. Wat door deze geraadpleegde deskundigen in naam van de Amsterdamse burgemeester wordt aanbevolen is niet minder dan een liberaal scenario van eindeloze nieuwe VINEX-wijken, nog meer snelwegcorridors, shopping malls en golfterreinen en bovendien een heen-en-weer gesleep met toeristen, migranten en forensen, kortom een gruwelijk toekomstbeeld. Het Ruhrgebied is eerder afschrikwekkend dan aanlokkelijk. Een boek over het onderwerp schrijven helpt kennelijk niet. Hoeveel bewijs is er nog nodig dat mijn vakgebied – ruimtelijke planning – de weg kwijt is? Of was het gewoon komkommertijd?

Tagged with:
 

Spreiden, een Nederlandse ziekte

On 3 januari 2017, in cultuur, toerisme, by Zef Hemel

Gelezen in NRC Handelsblad van 31 december 2016:

Kijk nou, daar heb je het weer. Spreiding. Een niet uit te roeien neiging in dit land. Ditmaal het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC Holland Marketing). Omdat het museumbezoek zich ruimtelijk steeds meer concentreert in de grote steden (20 van de 30 miljoen museumbezoekers kiest voor de musea in de grote steden in de Randstad) ontwikkelt het NBTC ‘verhaallijnen’ die provinciesteden in Nederland inhoudelijk aan Randstedelijke locaties moeten koppelen. Helemaal aan top: Amsterdam (lees: de binnenstad) met 14,3 miljoen jaarlijkse museumbezoekers, dat is de helft van het totale bezoek aan Nederland. Teveel in Amsterdam dus. Het moet minder. De eerste verhaallijn, ‘Van Gogh’, dateert van 2015. Hiermee probeert het Bureau de 2,1 miljoen bezoekers van het Van Goghmuseum in Amsterdam te verleiden ook Gelderland (Otterloo) en Brabant (Zundert en Nuenen) te bezoeken. Andere verhaallijnen zijn ‘Nederland Waterland’, ‘De Gouden Eeuw’, ‘Mondrian to Dutch Design’ en ‘Kastelen en landhuizen’. Regionale musea moeten zo meeprofiteren van de Amsterdamse groei. Iedereen moet, kortom, in de auto of in de trein. De directeur van de Museumvereniging zegt het zo: “Er zijn twee redenen om toeristen meer te spreiden over het land: je haalt de druk weg van plekken die je zou moeten ontlasten en, tweede reden, in krimpgebieden komt extra activiteit.

Alles wordt eraan gedaan om te voorkomen dat er een ruimtelijke concentratie ontstaat. Opzettelijke spreiding moet ervoor zorgen dat alles wordt verdund. Lukt het niet via een ‘rechtvaardige’ verdeling van de overheidssubsidies over de twaalf provincies, dan gaat het wel via nationale ‘verhaallijnen’. De gedachte om musea organisch in een grootstedelijke setting te laten bloeien krijgt domweg in ons land geen kans. Het argument dat het ergens te druk wordt is hier al snel voldoende om alles uit de kast te halen om het platteland te bevoordelen. Hoezo te druk? Drukte hoort nu eenmaal bij grote steden. En het moet gezegd, eindelijk doen onze grote steden het weer goed. Decennialang werden ze verwaarloosd en aan hun lot overgelaten. Nu ze zich hebben hersteld ontstaat er eindelijk weer echte drukte op straat en dus ook drukte voor de kassa’s van de musea. Drukte heeft een intrinsieke kwaliteit. Door drukte ontstaat er druk om gedurfder uit te pakken en beter te presteren. Drukte leidt tot meer kwaliteit en tot minder autokilometers. Vandaar dat de beste musea ter wereld zich in grote steden bevinden. Gaat u  naar een museum in Utica als u in New York bent? Jammer voor de provinciesteden. Weet u wat ik denk? Door nationale instanties als het NBTC wordt Nederland steeds meer opgevat als één grote stad: Holland City. Maar Nederland is helemaal geen stad, moet dat ook niet worden. Spreiden is een Nederlandse ziekte. Niet grootstedelijk en ook niet duurzaam.

Tagged with:
 

Historische camouflage

On 21 september 2016, in boeken, filosofie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘De opstand der horden’ (1937) van José Ortega y Gasset:

 

Van de hand van de Spaanse filosoof Ortega y Gasset verscheen in 1937 een boek dat indertijd werd bestempeld als visionair, maar dat achteraf beschouwd een historische denkfout bevatte. De Spanjaard schetste een beeld van een wereld, gedomineerd door de moderne massa-mens. Die had de bourgeoisie van zijn voetstuk gestoten. Die massamens ontwaarde hij vooral in grote steden. Daar was de volte, en in de volte openbaarde zich de lompe, redeloze mensenmassa, een menigte waarin de individualiteit en pluriformiteit ten onder moest gaan. “Wanneer wij in de grote steden die ontzaglijke opeenhopingen van menselijke wezens beschouwen, die gaan en komen in haar straten of tezamen lopen bij feesten en politieke betogingen, dan zet zich in mij deze gedachte als een obsessie vast: Kan heden ten dage een man van twintig zich een levensplan vormen met persoonlijke trekken en dat derhalve verwerkelijkt moet worden door middel van zijn eigen, onafhankelijke ondernemingsgeest en door zijn eigen, persoonlijke inspanningen?” Het antwoord was natuurlijk ja, maar Ortega y Gasset meende juist van niet. Zoveel mensen op een kluitje kon, net als in een propvolle gevangenis, alleen maar tot gedwongen uniformiteit leiden. Raakte heel Europa verstedelijkt? Nee toch! “Hiermede zou Europa in een termietenhoop veranderen.”

Wie het boek anno 2016 opnieuw leest, raakt onder de indruk van de angst van de schrijver voor de metropool. Samenballing werd dus als het probleem gezien. Ortega: “(…) De enkelingen die deze menigten vormden bestonden vroeger wel, maar niet als massa. Verstrooid over de wereld, in kleine groepen of afzonderlijk, leidden zij, ogenschijnlijk, een uiteenlopend, gescheiden en afzonderlijk bestaan. (…) Nu echter verschijnen zij plotseling als een opeenhoping, en onze ogen zien overal menigten.” De Spaanse denker wees Moskou en New York aan als plaatsen waar je de ondergang van de beschaving kon voorvoelen, “net als in een reusachtige armzalige bestaan van het laat-Romeinse Rijk.” Beide steden noemde hij ‘verschijnselen van historische camouflage’. Daarmee bedoelde hij dat Moskou modern en revolutionair leek, maar eigenlijk achterlijk was; en New York was een naïeve stad van technologie die een eeuwenoude beschaving node miste. “Zijn beklemmingen, onenigheden en conflicten zullen nu komen.” Hij miste heerschappij en gehoorzaamheid in deze steden. Vrouwen en arbeiders waren te vrijgevochten. Twee jaar later echter zou het onheil niet uit de stad komen, maar van het Europese platteland. Zij die achter Hitler en Stalin aanliepen woonden overwegend in de provincie, in een omgeving die cineast Michael Haneke zo treffend heeft verbeeld in ‘Das Weisse Band’ (2009).

Tagged with:
 

Aftrap Volksvlijt2016

On 8 april 2015, in economie, by Zef Hemel

Gehoord bij AMS, Mauritskade Amsterdam, op 8 april 2015:

Ruim 120 mensen woonden vandaag de aftrap van Volksvlijt2016 bij. In twee rondes werden aan telkens twaalf tafels parallelle gesprekken gevoerd over de toekomstige economie van Amsterdam. Ontwerpers leidden de gesprekken. Deelnemers waren ondernemers, kunstenaars, burgers, studenten, vrijgestelden, vertegenwoordigers van NGO’s, een handjevol ambtenaren, een paar collega’s van de Board, mannen vrouwen fifty fifty, allemaal heel divers. Alleen de bestuurders ontbraken helaas, ook niet de managers. Die hadden het bij nader inzien toch te druk. Wie er wel was kreeg alle ruimte om bij te dragen. Zelf woonde ik twee gesprekken bij: ‘s ochtends over de staalcampus in en rond Velsen, ‘s middags over de mediacampus in en rond Hilversum. Alles inhoudelijk, verkennend, open, afwisselend, boeiend. Wat er zoal ter tafel kwam? Veel. Eerst de staalcampus. Daar, op het terrein van Tata Steel, blijken twee heel zeldzame soorten mossen te groeien: kalkpurpersteeltje en schaduwdubbeltandmos. Op een onooglijk parkeerterrein vol slakken en ander bedrijfsafval groeit de een, terwijl mos nummer twee massaal tegen een muur van een stalen loods is gevonden. Wist ik niet.

Wat de staalcampus nog meer te bieden heeft: een symfonie-orkest, een conservatorium, een vitale stoomtreinenvereniging, enorme rangeerterreinen, een brandweercorps, walsen, ovens, laboratoria, het fijnste staal van de wereld, een brandwondenziekenhuis. En steenkool natuurlijk, en erts. Wisten we allemaal niet. Ook ontdekten we in het zuidelijke deel van de gemeente Velsen dure villa’s met enorme hoeveelheden paarden, in de richting van de zee innovatieve visverwerkingsbedrijven, aan het strand een werkloze jachthaven, een cruiseterminal en een twee kilometer lang strand vol kite-surfers. We stelden bevolkingskrimp vast. Keken we meer regionaal, dan bespeurden we een visconnectie, een Turkse connectie, een Indiase connectie, een Noord-Hollandse connectie. Moeiteloos regen we alles aaneen via de zogenaamde Westas langs de A5, opgespannen tussen de luchthaven, de zeehaven en Tata Steel. En hoe zit het met nieuwe materialen? Waar zijn hier de start-ups, de spin-offs? Iemand herinnerde zich het logo van Hoogovens, destijds ontwikkeld door Jurriaan Schrofer: een zeester gevormd door vijf blokken gekanteld staal. Vuur, stelden we vast, is de verborgen kracht van de staalcampus. Vuur trekt mensen aan. Vuur aan zee, dat wordt voor ons de nieuwe staalcampus.

Tagged with:
 

Verontrustend

On 20 december 2014, in economie, wetenschap, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Antifragile’ (2014) van Nassim Nicolas Taleb:

 

Ruimtelijke planning wordt door de Amerikaans-Libanese wiskundige Taleb in zijn nieuwste boek, ‘Antifragile’, heel even genoemd. We moeten als lezer dan wel stevig doorlezen, want pas op bladzijde 324 is het zover. Planologen worden daar over één kam geschoren met architecten. Beide beroepsgroepen begrijpen volgens Taleb niets van hun onderwerp: steden, landschappen, gebouwen. Architecten maken hun gevels glad, planners plannen topdown. Zaken die op een natuurlijke wijze groeien, zoals steden, landschappen en gebouwen, hebben juist een fractale kwaliteit. Op elk schaalniveau hebben ze dezelfde configuratie, net zoals een boom bestaat uit een stam, dikke takken, dunne takken, twijgjes. “Like everything alive, all organisms, like lungs, or trees, grow in some form of self-guided but tame randomness.” Steden, landschappen en gebouwen zijn niet anders. Maar moderne architectuur voelt met zijn gladde gevels doods aan en planologen plannen van bovenaf, met vaak noodlottige gevolgen: “topdown is usually irreversible, so mistakes tend to stick, whereas bottom-up is gradual and incremental, with creation and destruction along the way, though presumably with a positive slope.” Planologen zouden beter moeten weten.

Dat de wereld fractaal is, lijkt onomstreden. Het ruimtelijke patroon dat op dit moment op wereldschaal valt waar te nemen, doet zich inderdaad op alle schaalniveaus voor: sinds eind jaren tachtig is dat een van sterke ruimtelijke concentratie. Op wereldschaal concentreert de groei zich in Azië; terwijl Europa zich in de krimpende periferie bevindt. Binnen Europa concentreert de groei zich in de centrale zone München-Zürich-Wenen; terwijl Nederland zich, net als Ierland, Portugal, Spanje, Italië en Griekenland, in de krimpende periferie bevindt. Binnen Nederland concentreert de groei zich in de as Amsterdam-Utrecht; de rest van ons land bevindt zich in de krimpende periferie. Binnen de Amsterdamse regio concentreert de groei zich in Amsterdam; randgemeenten als Almere, Velsen en Beverwijk bevinden zich in de krimpende periferie. Alleen echte metropolen kunnen de periferie weerstaan. Europa telt er maar een (Londen), Nederland geen enkele.

Tagged with:
 

Londenfobie

On 9 december 2014, in economie, ruimtelijke ordening, by Zef Hemel

Gelezen in de Volkskrant van 6 december 2014:

IMG_0944.JPG

Verontrustend artikel van Patrick van IJzerdoorn in de Volkskrant van afgelopen zaterdag. In ‘Londen eet Engeland op’ beschrijft deze buitenlandse correspondent hoe de Britse hoofdstad groeit, terwijl de rest van Engeland stelselmatig krimpt. Vijftien procent van de bevolking (dit zijn de 8,3 miljoen Londenaren) verdient eenvijfde van het nationaal inkomen, de productiviteit in Londen ligt 29 procent hoger dan erbuiten. Een op de drie afgestudeerden trekt naar de hoofdstad, 58 procent bezit er een academische titel, dat is twintig procent meer dan in de rest van Engeland. Eenvijfde van de Londenaren komt uit het buitenland, de stad wordt ontwikkeld met vreemd kapitaal. Londen wijkt steeds meer af van de rest van Engeland en de metropool is buitengewoon succesvol, ze barst uit haar voegen. Doordat ze niet snel genoeg groeit en er verdringing optreedt, moeten mensen haar noodgedwongen weer verlaten. En dat terwijl de rest van het land achterblijft.

Het verschil in ontwikkeling leidt in Groot Brittannië tot ‘Londenfobie’. Britse politici willen Londen straffen voor haar succes. De kop boven het artikel in de Volkskrant geeft ook voeding aan die haatgevoelens. Want Londen eet Engeland helemaal niet op. Ze presteert gewoon beter. De concurrentie tussen steden is ook helemaal geen ‘zero-sum game‘. Een metropool is zelfs duurzamer dan gespreide verstedelijking. Van IJzerdoorn: “De grote vraag is of Londen de rest van het land rijker maakt of uitzuigt.” Politici weten het antwoord al: ze zullen het evenwicht herstellen. Daarom komt er een peperdure hogesnelheidstrein van Londen naar het noorden, om steden als Manchester en Glasgow mee te laten profiteren. Terecht vraagt Van IJzerdoorn zich af of die spoorlijn het succes van Londen niet nog verder zal vergroten. Laatst, in Londen, hoorde ik de experts erover praten. Ze zagen wel in dat die dure spoorlijn nergens op slaat. Klakkeloos neemt de politiek aan dat Londen andere steden ‘opeet’, ‘uitzuigt’. En de media huilen mee. Het slachtoffergevoel neemt snel de overhand. Ik zei toch: verontrustend.

Tagged with:
 

Statusval

On 7 december 2011, in regionale planning, wonen, by Zef Hemel

Gelezen in Plan Amsterdam ‘Groei en krimp’, nr. 5 2011:

Het voltallige College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland maakte gisteren zijn opwachting in het noordelijke deel van de Metropoolregio Amsterdam. Aan de orde was de verstedelijkingsopgave. In het nieuwe stadhuis van Zaanstad vertelden de wethouders van Zaanstad en Purmerend aan GS en genodigden hun verhaal over de regionale woningbouw. Geredeneerd werd er vanuit het begrip van de ‘roltrapregio’: jongeren komen naar Amsterdam voor werk of studie, stichten vervolgens een gezin, verdienen geld en maken een wooncarrière. Op termijn zoeken ze een woning buiten Amsterdam, bijvoorbeeld in Waterland of Zaanstad. Per jaar steken op die manier 2000 gezinnen het IJ over.  Ten aanzien van Almere constateerden zij een ‘kentering’: elk jaar kiezen minder Amsterdamse gezinnen voor Flevoland. Richting Zaanstad en Purmerend gingen, zeiden ze, vooral alleenstaanden, het ging om soms ‘kwetsbare’ groepen. De opgave die de wethouders zich stelden was een diverser aanbod creëren en zich beter profileren op de Amsterdamse woningmarkt. Ze wilden meer hoger opgeleiden aantrekken. En daartoe wilden ze ook meer asfalt. Tegelijk stelden ze vast dat zowel Zaanstad als Purmerend op de woonaantrekkelijkheidsindex zakken. Tot slot haalde de Purmerendse wethouder nog een oud plan voor de bebouwing van de Purmer tevoorschijn onder het motto: dit gaan we dus niet meer doen. Maar dat was niet handig. Want de zaal vatte het heel anders op. Er moesten, ondanks de crisis, gewoon meer woningen worden gebouwd en waarom niet in de zeventiende eeuwse Purmer?

Hier was duidelijk sprake van een misverstand. Nee, het was erger. Niet alleen Almere ontvangt de laatste jaren minder woonconsumenten uit het Amsterdamse. Opvallend is de terugloop van de regionale overloop over de hele linie. Amsterdammers lijken steeds langer in Amsterdam te willen blijven wonen, zelfs als daar minder woningen worden gebouwd. In de Plan Amsterdam over demografie van een maand geleden valt te lezen dat er in werkelijkheid in het Amsterdamse niet van één roltrap sprake is, maar van vele, verdeeld over meerdere etages. Bovendien is de situatie op de regionale woningmarkt ingrijpend veranderd: terwijl een kwart eeuw geleden steden als Purmerend en Almere nog veel betere woonkwaliteit leverden dan Amsterdam, is er nu sprake van een bijna omgekeerde situatie: “een opgebloeid Amsterdam binnen de ring A10 en het IJ, een gemixt gebied van stedelijke armoede en stedelijke vernieuwing buiten deze ring en een suburbane ring waarin voornamelijk Haarlem en Amstelveen en de allernieuwste nieuwbouw van onder meer Almere zich onttrekt aan een tendens van een dalende status op de woningmarkt.” De regiogemeenten wacht een vergrijzing en een kwaliteitsverval van de woningvoorraad. Ze lijken er nog allerminst op voorbereid. En ook tot het provinciale bestuur leek het nog niet echt door te dringen. Dat claimde die middag vooral de regie.

Tagged with: