Gelezen in Het Parool van 1 december 2012:
Deze kende ik nog niet. ‘Amsterdam past bij skatewereld’. De uitspraak is van Pierre André Senizergues, oprichter van Sole Technology. In Het Parool stond een interview met hem. Senizergues (45) is niet alleen ingenieur, maar vooral bekend als voormalig Frans, Europees en wereldkampioen skaten. Van origine Frans, vertrok hij begin jaren negentig naar Los Angeles om er bij IBM te gaan werken, maar dat beviel hem niet. Tegenwoordig runt hij zijn eigen bedrijf, vanuit Amsterdam. Het Europese hoofdkantoor van Sole Technology is gevestigd bij de Houthavens, onder de rook van havenbedrijven als Cargill en Eggerding. Het ontwikkelt en verkoopt coole schoenen voor skaten in liefst zeventig landen. Het werd groot met ‘etnies’, een echt cultmerk. Het merk heeft drie eigen brandstores in Europa, waaronder een aan het Damrak in Amsterdam. Waarom juist Amsterdam?
Nederland telt 60.000 skaters, alle jong, want onder de twintig jaar. Dat is niet heel veel. De hoofdstad zelf telt ongeveer 20 skate-obstakels, waaronder het indoorskatepark op de NDSM-werf, het Olympiaplein en de Marnixpool. Dat is al beter. Voor Senizergues telt mee dat iedereen in Amsterdam goed Engels spreekt. Bovendien kent de stad veel cultuur, waardoor de individuele leefstijl hier zwaar weegt, en bij skaten hoort nu eenmaal leefstijl. Maar ook staat Amsterdam voor duurzaamheid en skaten en snowboarden verbindt Senizergues met het behoud van de planeet. Vandaar ook dat hij voor een duurzaam hoofdkantoor heeft gekozen, met 60 zonnepanelen op het dak en een state-of-the-art geothermisch koel- en warmtesysteem, op fietsafstand van Centraal Station. Maar het belangrijkste is dat Amsterdam ondernemend is, dat er hier veel wordt gereisd en veel wordt geexperimenteerd. Weer zo’n mooi voorbeeld van een creatief internationaal bedrijf dat technologie combineert met mode, sport en leefstijl, in een uiterst riskante bedrijfstak waarin permanent moet worden geïnnoveerd. Het kan alleen bestaan als het goed is ingebed in een grootstedelijk creatief milieu, zeg maar: in de rafelranden van een dynamische, internationaal georienteerde creatieve stad.
Gelezen in NRC Weekend van 31 maart 2012:
The House of Denim is een platform-in-oprichting rond denim – spijkerstof – in en rond Amsterdam. Ik sprak laatst een van de oprichters, Mariette Hoitink van HTNK. Haar partner in crime is James Veenhoff. Ze vertelde me dat er opvallend veel maakindustrie rond denim in Amsterdam te vinden is. Ze sprak zelfs van ‘Amsterdam Denim Capital’. Niemand in Amsterdam weet het, en echt verklaren kan ze het ook niet, toch is het zo. Gek dat juist het buitenland dit opmerkelijke feit wèl beseft. Hoitink wees me op het gegeven dat Nederland groot is geworden in de textiel. In de Quoto 500 zijn het de textielbaronnen die nog altijd de lijst aanvoeren. Omdat ik waarschijnlijk nog steeds ongelovig keek, wees ze door het raam, naar buiten. Hier om de hoek, gebaarde ze, zit G+N. Zij maken gluejeans – gelijmde spijkerbroeken, een Amsterdamse vinding. Geweldige technologie, nieuw design. En zo zijn er veel meer bedrijven. The House of Denim zal bestaan uit vier instituten: een opleidingsschool, een R&D centrum, een museum/galerie/archief/winkel rond denim en de Demin Union, een netwerk van liefhebbers van denim en labels. De school opent binnenkort aan de Europaboulevard.
Dat de Amsterdamse denimbedrijven groot kunnen worden, bewijst G-Star. In NRC stond laatst een portret. Oprichter Jos van Tilburg begon ooit met bewerkte, oud gemaakte jeans. In 1996 zette hij in op ongewassen, donkere spijkerbroeken nadat hij deze trend had opgemerkt in Tokio. Hij doopte zijn oude merk Gapstar om in G-Star. Elwood werd zijn eerste echte broek. Aanvankelijk verkocht die niet en moesten mensen erom lachen; inmiddels heeft hij er 13 miljoen exemplaren van verkocht. Het jeanslabel heeft nu 6.000 verkooppunten in 70 landen en zette vorig jaar 780 miljoen euro om. Er zijn wereldwijd 303 G-Starwinkels. Die zitten enkel in de grote wereldsteden. De flagship store zit in de Amsterdamse PC Hooftstraat. Op het hoofdkantoor in Amsterdam Zuidoost werken 600 mensen. In totaal heeft G-Star 1000 mensen in dienst. Rem Koolhaas bouwt op dit moment het nieuwe hoofdkantoor. En dan te bedenken dat, naast G-Star, nog tal van grote en kleine modebedrijven in het Amsterdamse met spijkerstof werken. De totale omzet van denim in en om Amsterdam komt jaarlijks neer op 3 miljard euro. Vanuit The House of Denim zal deze jeanswereld nog veel groter, duurzamer en geavanceerder worden gemaakt. Wie had het over een nieuwe Nederlandse industrialisatiepolitiek?
Gelezen in Het Parool van 4 maart 2011:
Wekelijks verschijnt er in de vrijdagse woonbijlage van Het Parool een overzicht van een wooncarrière van een Amsterdammer. Ik lees ze steevast. Voor de goede orde, het betreft steeds de wooncarrière van Amsterdammers binnen Amsterdam. Afgelopen week was Piet ‘t Hoen (49), alias Piet Paris aan de beurt. Wie is Piet Paris? Paris is een befaamde mode-illustrator, met opdrachtgevers in New York, Parijs en Amsterdam, waaronder Vogue, Harper’s Bazaar, Victor & Rolf, maar ook Viva, ELLE, het biermerk Grolsch en het New Yorkse warenhuis Saks Fifth Avenue. We hebben het dus over een internationaal opererende ondernemer behorend tot de ‘creatieve klasse’ en werkend vanuit Amsterdam. Paris: ”Ik heb in die jaren ook nog even in Parijs en New York gewoond, maar ik heb uiteindelijk altijd teruggekeerd naar Amsterdam. Ik weet niet precies waarom, ik kreeg in New York bijvoorbeeld een baan aangeboden. Maar ik heb mijn carrière nooit zo verstandelijk benaderd, meer intuïtief. En ik had hier een relatie, dat hielp ook mee.”
Paris kwam in 1988 naar Amsterdam, “vers van de Modeacademie in Arnhem.” Hij begon in toen nog als slecht bekend staande Oost, schoof door naar het Wittenburgereiland, kwam een jaartje aan de Prinsengracht te wonen, koos vervolgens voor een steeg in de binnenstad, en eindigde afgelopen jaar in de Staatsliedenbuurt. Zijn studio verhuisde van het Prinseneiland via de Westerdoksdijk naar de Nieuwezijds Voorburgwal, op loopafstand van zijn nieuwe huis. Aan huis werken wil hij niet (er zijn ook teveel mensen bij zijn werk betrokken, waarvan ‘de harde kern’ steeds met hem meetrekt), en de Jordaan vindt hij te duur. Hij verblijft veel in New York en Parijs en reist de hele wereld rond, maar wil ondertussen wel op loopafstand van zijn studio wonen. Mooi hoe hij zijn entree in Amsterdam beschrijft: “Ik viel meteen met mijn neus in de boter. Ik kreeg een werkplek op het Prinseneiland en leerde snel veel andere creatievelingen kennen. Ik zat meteen in de omgeving waar het allemaal gebeurde.” Hierdoor kreeg hij vrij snel een opdracht van een heel bekend modeblad in het buitenland, dat de aandacht trok. Zo brak hij internationaal door. Heel intuïtief inderdaad, met een goed gevoel voor de plek, het milieu, met dank aan Amsterdam. Amsterdam voelt inderdaad als boter.
Gelezen in Het Parool van 19 augustus 2010:
Het was een klein berichtje in de krant, rechtsonder op bladzijde 10. Zelfs de titel was sterk ingekort, natuurlijk vanwege de beperkte breedte: het was een tweekoloms tekst. De titel luidde: ‘Modestad nummer zes’. Bedoeld werd Amsterdam, de stad die Rome is voorbijgestreefd op de ranglijst van belangrijke modesteden binnen Europa. Londen, Parijs en Milaan staan bovenaan. Daarna volgen Barcelona en Madrid. En dan komt Amsterdam. De door Het Parool geraadpleegde bron is de Global Language Monitor (GLM), een Amerikaanse website, gevestigd in Austin, Texas. Het bericht was daar op 16 augustus op de website geplaatst. Wereldwijd staat Amsterdam nu op plaats zeventien, New York staat bovenaan.
Plaatsing op de lijst blijkt de uitkomst van peilingen per continent. Welke stad wijst men binnen Europa aan als meest trendy modestad? En welke stad binnen Azië? Enzovoort. De website citeert New Yorks modecorrespondent Bekka Payack. Over de relevantie van de scores voor de stedelijke economieën zegt ze: “"The importance of the emerging regional fashion capitals demonstrate a major global re-alignment in the multi-trillion dollar global fashion industry.” Grote stijgers blijken Hongkong, Melbourne en Madrid te zijn. Top nieuwkomer, aldus de site, is Amsterdam. Kijk, dat vermeldt Het Parool weer niet. Wel laat ze weten dat Parijs is voorbijstreefd door hip Londen. Dat dan weer wel. Hoe dan ook, de grote vraag is: hoe is het mogelijk dat Amsterdam vanuit het niets in zo’n korte tijd tot zo’n vooraanstaande modestad is uitgegroeid? En dat dit internationaal ook wordt erkend.
Gelezen in Adformatie van 22 juni 2010:
Nederland mag dan van Spanje hebben verloren in de WK-finale, Amsterdam heeft als creatieve hoofdstad mooie prijzen in Zuid-Afrika in de wacht gesleept. De WK-bal, de Jabulani (is Zulu voor: vieren), is voor het Duitse merk Adidas ontworpen aan de Herengracht, bij het Amsterdamse reclamebureau 180 Amsterdam. De elf kleuren op de bal staan voor de elf spelers van ieder elftal, de elf officiële talen van Zuid-Afrika en de elf stammen die het Afrikaanse land telt. Ook de campagnes van de twee grootste sportmerken ter wereld die in de aanloop naar en tijdens het WK wereldwijd werden gelanceerd, zijn in Amsterdam ontwikkeld, bij Wieden+Kennedy (Nike) en 180 Amsterdam (Adidas). Nieuw daaraan was dat deze campagnes vooral via Facebook werden gevoerd. “It can’t be a coincidence the ideas behind these campaigns were created in the Netherlands, a football minded and creative little country.”
En dan was er nog de stunt van Bavaria met de Dutchdress, ontwikkeld door Marloes Nabben en Hannah de Groot van Don’t tell mum uit Amsterdam. Ze hebben ieder hun eigen concept- en strategie-eenmanszaak en werken samen aan strategieconcepten voor Binckbank, de gemeente Amsterdam en Durex. Geen brulshirt of lederhose wilden ze, maar een elegant jurkje voor de dames. Samen met De Groot, Blanco&Co zetten ze het conceptplan op. Halverwege 2009 wenden ze zich hiermee tot de bierbrouwer in Brabant. Die reageert niet en na aandringen voelt ie er nog steeds niets voor. Toch houden ze vol. Als de ontwerpster van Supertrash de eerste ontwerpen maakt, gaat de brouwer om. Alle 200.000 jurkjes – te verkrijgen bij 8 blikjes bier – zijn bij de aanvang van het toernooi al verkocht. De PR overtreft alle verwachtingen. Zesendertig Zuidafrikaanse en Nederlandse vrouwen in het jurkje werden tijdens de wedstrijd Nederland-Denemarken nota bene van de tribune van het Socces Stadium gehaald door de ZuidAfrikaanse politie wegens ‘ambush marketing’ (guerilla marketing) en in het kantoor van de wereldvoetbalbond opgesloten. Ze hadden het stadion betreden, aanvankelijk verkleed in roodwit als Deense supporters, maar hadden tijdens de eerste helft zich van hun kleren ontdaan, waarna de oranje Bavariajurkjes tevoorschijn waren gekomen. Geniaal. Een heuse rel, want het Amerikaanse biermerk Budweiser is sponsor en heeft het alleenrecht te adverteren tijdens het WK. Megapubliciteit. Typische marketing uit de Amsterdamse creatieve industrie: mode, concept, mediastrategie, vrijstaat-achtig.
Gelezen in de Volkskrant van 18 december 2009:
Saskia van Drimmelen is modeontwerper. Samen met Desirée Hammen en Margreet Sweerts voert ze het label ‘Paintes Series’. Elk kledingstuk dat het drietal ontwerpt is een gezamenlijk werk en gaat letterlijk van hand tot hand. "Margreet maakte een begin, uitgaande van een detail dat door Rumjana in Bulgarije was gemaakt en daarna ben ik ermee verder gegaan. Toen ik even niet verder kwam, nam Desirée het over. Zo zijn al onze ontwerpen gemaakt door vele handen." Haar inspiratiebron was de Amerikaanse band Flaming Lips. "Wat mij vooral trof was wat de Flaming Lips uitstraalde: gewoon pretentieloos doen waar je plezier in hebt. En dat kleinschalig houden, hoe beroemd je ook bent. Dat de buitenwereld mooi vindt wat je maakt is niet het doel, maar leuk meegenomen. Gegrepen door hun manier van doen dacht ik: dát is wat ik wil. Kleding maken zoals de Flaming Lips muziek maken: samenwerken met geestverwanten en persoonlijk contact hebben met de mensen voor wie je iets maakt." Journaliste Marjon Bolwijn schreef er in de Volkskrant een intrigerend stuk over.
Van Drimmelen werkt tegenwoordig vanuit Amsterdam. Acht jaar lang had ze succes in modestad Parijs, haar eigen label verkocht ze over de hele wereld. In het voorjaar van 2003 besloot ze om met dit hectische leven te breken. Haar inspiratiebron, de Flaming Lips, ontdekte ze tijdens een optreden in Paradiso. "Met mijn vriend ging ik naar een optreden van deze Amerikaanse rockband in Paradiso in Amsterdam. Dat was een openbaring. Het concert was één groot feest met de zaal. Niks popgroep die op afstand van het publiek op een voetstuk staan te musiceren. De vier bandleden betrokken hun fans bij het optreden." Prompt stopte ze in Parijs en maakte een begin met ‘Painted series’. Haar eerste modeshow hield ze in Amsterdam, in een tuin van een 17e eeuws grachtenpand. "Zo heeft Painted Series à la de Flaming Lips de afstand tot het publiek dat op de catwalk in Parijs zo groot is, willen opheffen." Painted Series heeft inmiddels zijn weg gevonden naar een designwinkel in New York, maar vooral naar individuele klanten. Ook bestaat het op internet.
Je ziet het vaker. Steeds meer talentvolle kunstenaars/ontwerpers kiezen bewust voor kleinschaligheid, rechtstreeks contact met publiek en/of afnemers, kwaliteit en samenwerking met bekenden uit de directe nabijheid, maar vooral: plezier in het werk. Dat doen ze vanuit een stad waar ze inspiratie vinden, want ze hebben het contact met de wereld wel nodig. Internet doet de rest. Het is het Paradisomodel: een kleine zaal, een geweldig publiek, beroemde artiesten, een menselijke maat, en dat alles in een inspirerende stad. Juist deze manier van werken brengt de kunstenaars roem. En Amsterdam bezorgt het wereldfaam.
Gelezen in Het Parool van 27 maart 2009:
Zomaar een oude krant opgediept. De kop van het artikel: ‘Mode begint in Londen op straat’. Het is een vooraankondiging van een documentaire op Nederland 3, Trendspotting geheten. Die heb ik natuurlijk weer gemist. Hij ging over de modescene in Londen. In Londen? Het was toch Parijs? Suzy Menkes, invloedrijk modejournalist van The International Herald Tribune, verklaart: "Ontwerpers uit Londen zijn zo succesvol omdat ze weten wat er speelt. Ze zijn jong, ze hebben voeling met de straat." De straat? "Natuurlijk begint het allemaal op straat. Bijna nergens ter wereld gaan de mensen zo divers gekleed als in Londen. Verschillende gympen worden achteloos tegelijkertijd gedragen, panty’s hebben luipaardprintjes in roze en paars, onder opgerolde broeken prijken nerdy schoenen en opvallend veel jongeren dragen een bril met opzichtig zwart montuur – ook wel de ‘kijk-mij-ik-ben-een-designer-bril’ genoemd."
Dat zal best, maar hoe krijg je dan succesvolle ontwerpers? Hillary Alexander van The Daily Telegraph: "In Londen hangt een bepaalde vrijheid. Ontwerpers leren hier om volgens hun eigen patroon te denken en zich niet direct aan de industrie te conformeren. Zo zijn mensen als Alexander McQueen, John Galliano en Hussein Chalayan groot geworden." Vrijheid dus. Vrijheid op straat. En diveristeit. De grootst mogelijke diversiteit.
Gelezen in Het Parool van 3 februari 2009:
Hoe werkt de Amsterdamse economie? Opnieuw een voorbeeld. Geoffrey Lillimon, 27 jaar oud, is creatief directeur van vormgevingsbureau Champagne Valentine in Amsterdam. Hij is Amerikaan. Hij komt uit Denver en heeft daarna in Boston, Montreal en New York gewoond. Een paar jaar geleden werd hij door een reclamebureau naar Amsterdam gehaald. Sinds kort heeft hij, samen met een vriend die ook naar dat reclamebureau was gehaald, een eigen bedrijfje in Amsterdam: Champagne Valentine. Het bedrijfje maakt animaties en grafisch werk voor bedrijven als VH1, Napster, Comedy Central en Diesel. "Momenteel zijn we bezig om klanten in de modesector te werven, want er gebeurt van alles op dat gebied in Amsterdam."
Op de vraag wat Geoffrey van Amsterdam vindt, antwoord de jonge ondernemer: "Ik vind het leuk. De stad is erg klein, maar dat is eigenlijk wel aangenaam. Wonen in Amsterdam – ik woon in een van de negen straatjes – is zoiets als wonen in de leukste buurt van een heel grote stad. Alles is hier binnen handbereik."
Kan het ongerijmder? Amsterdam als een erg kleine stad, maar die op sommige plekken voelt als een metropool. Zoiets.
En wat mankeert er volgens deze jonge ondernemer aan Amsterdam? De detailhandel is niet goed! Vooral de kledingzaken! Geoffrey kleedt zich als een dakloze in Parijs in de jaren ’20. Zelf noemt hij het ‘slonzige chic’. Dat houdt in: een trainingsbroek, een vest, een jack, gestipte sokken van kasjmier, schoenen met een tweedehandslook, een horloge, een ketting, een sjaal en een bril. Hij mixt alles door elkaar. Maar de bril is van Ralph Lauren, het horloge een Tokio Flash, de sokken komen uit New York, de schoenen uit Italie, het vest uit Denemarken, het jack uit Londen. Alleen de trainingsbroek is van het label LEW, dat van twee jonge, Amsterdamse ontwerpers is. "Amsterdam is moeilijk als het om originele kleding gaat: de paar goede winkels die er zijn, vind ik vreselijk duur."
Gelezen in Het Parool van 24 januari 2009:
James Veenhoff is een commerciele jongen. Tot vorige week was hij programmadirecteur van de zeer succesvolle Amsterdam Fashion Week. Onlangs vond alweer de tiende editie ervan plaats in de Westergasfabriek. In Het Parool stond bij die gelegenheid een interview met hem afgedrukt. Zijn loopbaan doet sterk denken aan wat Malcolm Gladwell beschrijft in zijn nieuwste boekje over succes: het gaat om talent, zeker, maar vooral om hard oefenen en … veel toeval.
Veenhoff stopt er overigens mee. Hij komt uit de Bollenstreek. Hij studeerde aan Nyenrode. Bij toeval kwam hij in de modebranche terecht. Zo deed hij in zijn studententijd een sjouwklus bij modebedrijf Pepe Jeans in Amsterdam. Daar kon hij aan de slag als debiteurenbeheerder. En daar ontmoette hij, toevallig, Steve te Pas. Die vertrok net om modebedrijf Moshi Moshi te beginnen en vroeg of James mee wilde doen. Dat wilde hij wel. Steve te Pas en Steven Pooters van Cafe George bedachten de Fashion Week. "We zagen dat buitenlandse modebeursen veel geld verdienden. In Europa waren de luxe spijkerbroekenmerken, zoals Blue Blood, in opkomst, maar ze hadden nog geen handelsplatform. Wij besloten daarom Amsterdam de hoofdstad te maken van de luxe jeansmerken." Hetgeen in 2004 voor het eerst werd beproefd. Wereldwijd behoort de Amsterdam Fashion Week inmiddels tot de subtop. New York, Parijs en Milaan zijn de top, "maar daarna komen wij, met twaalf- tot vijftienduizend bezoekers per editie." Volgens Veenhoff heeft de Fashion Week veel voor Amsterdam betekend. "In Nederland was Arnhem altijd de modestad, nu is dat Amsterdam. Kijk maar naar de aantallen modebedrijven die naar de stad komen."
De kans op succes is in een grote stad als Amsterdam gewoon groter dan elders. Doordat toeval er vaker voorkomt. Mooie observatie van Veenhoff over Amsterdam, overigens: "Ik hou van de Amsterdamse lifestyle: veel inspirerende mensen die niet per se rijk zijn."
reacties