Niet kapot te krijgen

On 10 december 2018, in boeken, geschiedenis, stedenbouw, by Zef Hemel

Gelezen in ‘De ziel van Duitse steden’ (2018) van Noud de Vreeze:

Afbeeldingsresultaat voor de ziel van duitse steden de vreeze

Burgemeester Konrad Adenauer van Keulen, de latere bondskanselier van West-Duitsland, gaf politieke steun aan een wederopbouwplan voor het zwaar gebombardeerde centrum van zijn eeuwenoude stad, dat neerkwam op het handhaven van het ruïnelandschap met de uitgebrande dom in het midden, waaromheen een nieuwe stedelijke structuur was geprojecteerd van autowegen, nieuwbouwwijken en winkelcentra. Een volgende generatie zou wel zien wat er met dat historische centrum moest gebeuren. (zie ook: https://www.youtube.com/watch?v=8cctK8Q6Wb4) Toen de Amerikanen een paar maanden later plaats maakten voor de Britten als bezettende macht, verdween Adenauers radicale wederopbouwplan van tafel. Het puin in het centrum van Keulen werd alsnog geruimd en een ingewikkeld herstelplan zag het licht. “Puinruimen en primaire voorzieningen treffen werd in alle Duitse steden gezien als eerste en belangrijkste taak van overheden, publieke en maatschappelijke organisaties en individuele burgers.” Zo werd de ziel van Keulen gered. Dat schrijft Noud de Vreeze in ‘De ziel van Duitse steden’, een recent verschenen boek over de vernietiging en wederopbouw van de Duitse steden tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

Aanvankelijk wilde De Vreeze een boek schrijven over de succesvolle wederopbouw van een tiental van de honderdvijftig verwoeste Duitse steden na het einde van de oorlog, maar hij begreep al snel dat hij dan ook de vooroorlogse situatie moest beschrijven, evenals de vernietigende bombardementen door de geallieerden. Er was geen ontkomen aan: er is een geschiedenis vóór de bombardementen en een daarná. Zo raakte De Vreeze in de ban van de megalomane projecten van de fascisten voor de steden in hun toekomstige Derde Rijk. Het leidde tot een vuistdik boek vol illustraties over een nauwelijks bekende geschiedenis van plannen voor een uitgestrekt stedenlandschap bij ons vlak over de grens. Let wel, de plannengeschiedenis die De Vreeze vertelt heeft overwegend betrekking op de West-Duitse steden, niet de Oost-Duitse achter het IJzeren Gordijn. Als zijn boek één ding duidelijk maakt, dan is het dit: “Steden, en de opvattingen over hun gewenste vorm, blijken duurzaam te zijn. Niet kapot te krijgen, zou je kunnen zeggen.” Ondanks de bombardementen is dit een geschiedenis van continuïteit. Die continuïteit blijkt overigens in niet geringe mate het gevolg van een grondpolitiek die de geallieerde bezetter introduceerde. Kleinschalig particulier eigendom van grond en gebouwen werd in naoorlogse wetgeving beschermd om zo een meer democratische gezindheid bij de Duitse bevolking op te wekken. Onteigening werd gewoon heel moeilijk gemaakt. Nooit meer grote projecten. Dit stimuleerde, aldus De Vreeze, een ‘bottom-up’ stedenbouw. Frustrerend voor de stedenbouwkundigen, die de bombardementen juist als een kans zagen. Ik ga de Duitse steden nog meer waarderen.

Tagged with:
 

Tweeslachtig patroon

On 12 november 2013, in economie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’ (2013) van R Vermeulen:

Afgelopen week promoveerde Rick Vermeulen aan de Universiteit van Amsterdam op ‘Spatial Opportunities of Exhibition Centers’. Zijn promotor was hoogleraar Willem Salet. Rick is planoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam. Zijn onderzoek betreft een historische studie van beurs- en congrescentra in Amsterdam (RAI), Frankfurt, München en Milaan (foto), hun vestigingseisen en hun toekomstplannen, alles volgens de theorie van de padafhankelijkheid. Die van München en Milaan, schrijft hij, had hij gekozen omdat ze hadden geopteerd voor nieuwbouw op een perifere locatie, die van Frankfurt en Amsterdam omdat ze uitbreiding en vernieuwing op de oude plek midden in de stad prefereerden. Vermeulen heeft geprobeerd de divergerende ruimtelijke strategieën in deze dynamische sector met name door analyse van de vier op het spoor te komen.

Dynamisch is de sector zeker, want tussen 1997 en 2006 was het aantal bij de ICCA geregistreerde conventies toegenomen van 3.716 tot 5.838, in Europa van 1.320 in 2001 gegroeid naar 2.248 in 2011. Hun vermogen om een stedelijke economie aan te jagen is de afgelopen jaren door steden dan ook herontdekt. Vooral steden die toeristisch goed in de markt liggen kunnen van beurzen en congressen stevig profiteren. Hotels kunnen in de stille seizoenen met congresgangers hun kamerbezetting opvoeren; horeca en winkelstand krijgen nieuwe impulsen. Las Vegas en Hawaii hebben om die reden de afgelopen jaren grote congrescentra gebouwd. Geen wonder dat in de jaren 80 en 90 nieuwe conventiecentra als paddenstoelen uit de grond resen, liefst in verloederde delen van de binnenstad. Vaak waren die initiatieven allesbehalve vraag gestuurd, maar door lokale overheden in grootschalige herontwikkelingen betaald en afgedwongen. Er ontvouwde zich een ware rat-race tussen steden, met lege hallen tot gevolg. Internationalisatie en specialisatie zorgden later voor divergerende oplossingen: enerzijds grote nieuwbouwcomplexen in de periferie, nabij vliegvelden en autosnelwegen, anderzijds zich geleidelijk vernieuwende beurscomplexen op de oude locatie in of nabij binnensteden. Dit tweeslachtige patroon heeft Vermeulen in zijn dissertatie proberen te verklaren. Tal van factoren blijken in het spel. Juist die complexiteit maakt het interessant het bijzondere verschijnsel te bestuderen. 

Tagged with: