At the Edge

On 21 oktober 2016, in participatie, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Bogotá at the edge’ (2004) van Matias Sendoa Echanove:

Bogotá, Colombia, telt ruim 7 miljoen inwoners en groeit onverminderd door, al decennia mede vanwege de vele onlusten in de binnenlanden. Onlangs werd ik gevraagd om de stad te adviseren. Het structuurplan dateert van 2000 en werd in 2003 herzien. In 2013 werden nieuwe doelen voor de stad geformuleerd: aanpassing aan de klimaatverandering en de ontwikkeling tot een compacte en inclusieve stad. Bogotá is al vrij compact gebouwd, maar het stadscentrum ontvolkte juist en is tamelijk leeg; de hoogste dichtheden worden juist bereikt in de buitenwijken. Aan de oostkant bevinden zich de bergen, de Cerros Orientales, in het westen strekt zich een savanne uit, de Sabana de Bogotá, de stad zelf ligt in een nat rivierdal, 2,664 meter boven zeeniveau. Dat dal is door de turbulente verstedelijking inmiddels zo goed als volledig volgebouwd. De laatste twintig jaar wordt de stad met visie, enthousiasme en wijsheid bestuurd, een hoopgevende ontwikkeling die te danken is aan een verregaande decentralisatie van de staat in 1990, waardoor de steden zichzelf kunnen organiseren, van onderop; in die positieve ontwikkeling past het recente initiatief van de stad om een nieuw toekomstplan te maken.

De problemen in Botogá zijn echter groot: de helft van de bevolking is arm en werkt in de informele economie. Er is te weinig werk en de dynamiek is groot, dus arme mensen hebben vaak weinig keuze en kunnen gemakkelijk kiezen voor de zelfkant van de samenleving. Uitgerekend zij – arm en werkloos – zijn het die in hoge dichtheden leven in de buitenwijken. De meeste van deze spontane nederzettingen zijn na 2000 overigens gelegaliseerd en de overheid heeft geprobeerd ze met openbaar vervoer te ontsluiten; ook infrastructuur van water en elektriciteit werden aangelegd. Daarmee is al een flink verbetering opgetreden. Maar participatie van de bevolking, al jaren een doel, lukt niet echt. De bevolking wantrouwt de overheid en de overheid weet niet hoe ze de bevolking kan bereiken. Het grote voordeel van die situatie is dat Bogotá als geen andere stad in Zuid-Amerika op zoek is naar nieuwe vormen van open planning of, zoals Matias Sendoa Echanove alweer tien jaar geleden schreef: “Bogotá is on the verge of becoming a model of participatory politics. Although it has not yet been very successful at realizing its intentions, the ingredients are there to make it one the world most progressive city. More than ever creativity and vision are needed to help bridge the gaps between the population and the government.” Die nieuwsgierigheid lijkt me juist heel aantrekkelijk. Ook ik ben zeer benieuwd.

Tagged with:
 

Non-Plan

On 1 oktober 2016, in boeken, by Zef Hemel

Gelezen in ‘Cities of Tomorrow’ (1988) van Peter Hall:

 

Kon de plek van mijn boekpresentatie symbolischer, nee ironischer? Op het Spui in Amsterdam, pal naast het Maagdenhuis, lanceerde ik op 27 september 2016 mijn nieuwe boek ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ (Amsterdam University Press) met live recensies van Paul Scheffer, Herman Vuijsje, Jos Gadet en Ruben Maes. Het zaaltje was helemaal uitverkocht, mensen die er niet in konden, stonden voor de ramen. De zon scheen over het plein. Vijftig jaar na de provo-demonstraties rond het Lieverdje en de Maagdenhuisbezetting van 1969 reageerden de aanwezigen op mijn radicale oproep om de rigide Nederlandse planning open te breken en weer echte steden te laten groeien, organisch, van onderop. In Universiteitsblad Folia noemde ik de Nederlandse steden zelfs ‘nepsteden’. Vooral Vuijsje (1946) reageerde gebeten. Hij eiste juist méér bemoeienis van de Nederlandse staat met de ruimtelijke ordening. En Scheffer (1954) vond dat ik te weinig de schaduwkanten van de metropool belichtte; zo fijn waren die organisch gegroeide steden van mij helemaal niet. Alleen Gadet (1959) viel mij bij. Hij was dan ook, net als ik, net te jong voor de babyboomgeneratie die destijds de revolutie predikte. Uitgerekend de babyboomers blijken nu conservatief.

Gadet sprak van een eeuwige cyclus van ideeën en hij heeft gelijk. Zijn we terug in 1969? Ik denk het wel. Vorig jaar bezetten de studenten opnieuw het Maagdenhuis, nu is er dus mijn radicale boek. In 1969 publiceerden de jonge honden Reyner Banham, Paul Barker, Peter Hall en Cedric Price hun iconoclastische manifest ‘Non-Plan. An Experiment in Freedom’ in het Britse ‘New Society’. Ze wilden van alle planning af; de dingen moesten spontaan kunnen gebeuren. Ze eisten vrijheid en ruimte voor experimenten, hun pleidooi kwam neer op een aantal weloverwogen oefeningen met non-planning, want in een aantal aangewezen zones zouden mensen weer gewoon moeten kunnen bouwen wat ze willen: “at least one would find out what people want; at the most, one might discover the hidden style of mid-20th century Britain.” Terugblikkend schreef Peter Hall in zijn ‘Cities of Tomorrow’ (1988) dat het manifest van hem en zijn vrienden destijds werd doodgezwegen. Pas tien jaar later durfde iemand met een soortgelijk voorstel te komen. In Amsterdam was dat niet anders. Pas na de Nieuwmarktrellen (1975) mochten bewoners hun gesloopte buurt terugbouwen volgens eigen plan. De Nieuwmarktbuurt is een van de geslaagdste twintigste eeuwse experimenten, het grote voorbeeld voor het latere Java-eiland en Borneo en Sporenburg. Door de bewoners, niet door de overheid of de planners, werd grootstedelijkheid opnieuw uitgevonden.

Tagged with:
 

Anders plannen maken

On 27 september 2016, in boeken, by Zef Hemel

Hoe kun je nog plannen maken in situaties van grote complexiteit? In zijn nieuwste boek ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ betoogt Zef Hemel dat de sturing in onze grote steden veel lichter en opener kan dan planologen vaak denken. Met Volksvlijt 2056 deed hij een experiment in open planning. Een impressie.

 _MGL1839 _MGL1815

_MGL1857  _MGL1711

Foto’s: Lex Banning

Om erachter te komen wat een stad wil en nodig heeft, zou men haar bewoners eigenlijk voortdurend moeten raadplegen. Dat klinkt logisch, maar het gebeurt zelden. Het argument is vaak dat het praktisch lastig zou zijn om zoiets te organiseren. En als het dan eens gebeurt, wordt door autoriteiten vaak een ja- of nee-stem gevraagd, echt geluisterd wordt er niet. Vaker zoekt het bestuur draagvlak voor de eigen plannen, wordt veel energie in voorlichting en overtuigingskracht gestoken; echte betrokkenheid wordt zelden op prijs gesteld. Dit hoort ook bij het proces van professionalisering van de planologie. Door de verwetenschappelijking werden de afgelopen honderd jaar steeds meer statistieken, diagrammen en kaarten leidraad in de stadsontwikkeling. Planologen en stedenbouwkundigen eisten hun rol in de belangenafweging op en richten zich op het bestuur dat hun plannen en ontwerpen moet vaststellen en uitvoeren. Bestuurlijk georiënteerde planologen problematiseren graag de governance, die inderdaad niet werkt en waaraan men eindeloos lang kan sleutelen. Zulk werk is goed voor de broodwinning, maar het raakt de fundamentele problemen niet en lost ze ook niet op. Iedereen lijkt vergeten de dromen en ideeën van gewone mensen op te slaan. Sinds er digitale sociale media bestaan weten we echter dat hele grote groepen mensen bijna permanent met elkaar in gesprek gaan over alles wat hen bezighoudt, dankzij internet kunnen ze zich steeds beter organiseren en steeds meer macht naar zich toetrekken. Door zich aan te sluiten bij zulke platforms, virtueel maar ook fysiek, zouden overheden heel goed kunnen aftappen van deze ‘collectieve intelligentie’. Een dergelijke werkwijze heet open planning.

Om open planning in de praktijk te beproeven organiseerde de Wibautleerstoel aan de UvA afgelopen jaar ‘Volksvlijt 2056’. Volksvlijt was een tentoonstelling in de Openbare Bibliotheek Amsterdam over de economische toekomst van de hoofdstad. Bezoekers konden er hun eigen toekomst dromen. De programmering van Volksvlijt was helemaal open, alles was op zoveel mogelijk interactie gericht, een centrale autoriteit ontbrak, er lagen ook geen plannen of voornemens op tafel. We wilden zoveel mogelijk mensen in de stad activeren, hen bij hun eigen toekomst betrekken, hen een stem geven, en vooral elkaar laten inspireren. Onze referentie was Samuel Sarphati (1813-1866). Diens ‘Vereniging voor Volksvlijt’, opgericht in 1852 en tien jaar later uitmondend in zijn roemruchte Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein, beoogde precies dit:  tentoonstellingen die inspireren, een vereniging oprichten die als een open platform functioneert, samenwerking beijveren, iedereen in de stad aanzetten tot ondernemen, kapitaal op de nieuwe ondernemingen richten, onderwijs en onderzoek bevorderen en iedereen daarin laten delen, honger en armoede bestrijden door nieuwe nijverheid, voorbeeldige stadsontwikkeling entameren, een betere toekomst dromen. Nog altijd koestert Amsterdam een verrukkelijke herinnering aan Samuel Sarphati. Zijn Vereniging leidde tot de aanleg van het Vondelpark bijvoorbeeld, maar ook van de bouw van het Concertgebouw, de oprichting van het Concertgebouworkest, de instelling van het conservatorium, de stichting van de eerste woningbouwcorporatie en de eerste hypotheekbank, de opening van de eerste openbare bibliotheek, de Amsterdam RAI. Eind negentiende eeuw spoelde een golf van positief, praktisch idealisme over de stad. Op die golf kwam wethouder Floor Wibaut bovendrijven. Berlage werd van dat nieuwe Amsterdam uiteindelijk de grote bouwmeester. Alles dankzij het platform.

Fragment uit ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’ (2016) van Zef Hemel. Amsterdam University Press. ISBN 978 94 6298 246 8.