Gelezen in ‘Regels voor het mensenpark’ (1999) van Peter Sloterdijk:
De kabinetsinformatie gaat de volgende fase in. Ondertussen lees ik Sloterdijk. Het oeuvre van de Duitse filosoof, moet ik bekennen, lees ik in omgekeerde volgorde. Dit keer was het ‘’Regels voor het mensenpark’, zijn geruchtmakende essay dat in 1999 in Die Zeit verscheen. Ik las het de afgelopen dagen vier keer en nog ben ik niet uitgelezen. Ze blijkt nog brandend actueel. Dat het een aardschok veroorzaakte in Duitsland wil ik wel geloven, maar schokkend vond ik het als Nederlander anno 2010 zeker niet. Eerder veelbetekenend. Het gaat over de mens als temmende en telende macht. “Waar huizen staan, daar moet beslist worden wat er met de mensen die er wonen moet gebeuren; in de daad en door de daad wordt beslist welk soort huizenbouwers de suprematie krijgt.” Dat zijn verhelderende woorden bij de huidige kabinetsinformatie. Sinds Plato, aldus Sloterdijk, “bestaan er geschriften die over de mensengemeenschap spreken als over een zoölogisch park dat tegelijk een themapark is; het houden van mensen in parken of steden lijkt van nu af een zoöpolitieke opgave. Wat zich als nadenken over politiek voordoet, is in werkelijkheid een grondslagenonderzoek naar regels voor het beheer van mensenparken.” Mensen houden zichzelf, in zelfbedachte parken. Zoiets. “Mensen zijn zelfverzorgende, zelfhoedende wezens die – waar ze ook leven – een parkruimte om zich heen creëren.” In de Politikos van Plato gaat het niet alleen “om het temmend sturen van de uit zichzelf al tamme kuddes, maar om een systematisch nieuw telen van dichter bij het oerbeeld staande menselijke exemplaren.” Kijk, nu wordt het gevaarlijk. De behoedzame herderskunst van Plato blijkt het door middel van telen sturen van de reproductie. Het gaat erom dat de staatsman “de voor de gemeenschap gunstigste eigenschappen van vrijwillig bestuurbare mensen op de meest effectieve wijze weet te vervlechten, zodat onder zijn hand het mensenpark een optimale zelfregulering bereikt.” Dapperheid en bezonnenheid moeten gelijkmatig in het weefsel van de gemeenschap worden opgenomen. Onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, stedenbouw, het is allemaal hoeden en telen.
Sloterdijk besluit met de opmerking dat dit soort wijze oude teksten niet meer worden gelezen. Ze worden nog slechts gearchiveerd. Wij zijn volgens hem al ver voorbij het humanisme. “Voor de weinigen die nog in de archieven rondkijken, dringt zich het idee op dat ons leven het warrige antwoord is op vragen waarvan we vergeten zijn waar ze gesteld werden.” Hem stoort het dat er zo weinig wordt nagedacht over het wezen van de mens. Het mooiste vond ik nog het citaat dat in het begin van de Nederlandstalige editie uit Le Monde wordt opgevoerd. Tijdens het naoorlogse existentialisme domineerde het wantrouwen; toen werd de mens gezien als een wezen, veroordeeld tot vrijheid. “Onze tijd echter wordt beheerst door de parolen coöperatie en communicatie. Daardoor zitten wij gevangen in een andere paradox: wij zijn veroordeeld tot het vertrouwen.” Onze vrijheid is onbegrensd. Daarom zijn er zoveel regels.
Gelezen in ‘The Great Disruption’ (1999) van Francis Fukuyama:
Afgelopen weekeinde heb ik ‘De Vastgoedfraude’ (2009) van Vasco van der Boon en Gerben van der Marel in één adem uitgelezen. Fascinerend en onthutsend boek. Na de bouwfraude, de misstanden bij de corporaties, de bankencrisis, de dopingschandalen bij het wielrennen, de fraude bij Shell en Ahold en de ondergang van de DSB kan dit er ook nog wel bij. Doordat ik m’n artikel over Singapore (Megacities Lecture 6, 2002) op hetzelfde moment herlas, raakte ik weer in de ban van Fukuyama’s ‘Great Disruption’. Dat blijkt achteraf toch wel een visionair boek. Het verscheen kort voor de eeuwwende, dus een portie ‘millenium-doemdenken’ is het niet vreemd. Mooi vind ik vooral hoe deze Amerikaanse filosoof op de rechterflank de drie-eenheid ‘Crime, Family and Trust’ in samenhang analseert en de demografische ontwikkeling (bevolkingskrimp) aan de basis legt van een reeks potentiële ontsporingen. Door zwakker wordende sociale verbanden waarvan echtscheidingen en kleinere gezinnen de kern uitmaken, verandert het waardenpatroon van mensen op het eind van de eeuw ingrijpend. Hierdoor kan het goed mis gaan omdat maatschappijen in volle breedte vatbaar worden voor fraude en oplichting. Uiteindelijk is dat de basis van de crisis waarin we op dit moment verkeren. Ik lees: "Individualism, the bedrock virtue of modern societies, begins to shade over from the proud selfsufficiency of free people into a kind of closed selfishness, where maximizing personal freedom without regard for responsibilities to others becomes an end in itself."
Deze ontwikkeling van doorgeslagen individualisme leidt er volgens Fukuyama toe dat mensen zelfs de laatste regels overboord willen zetten. Ze willen helemaal af van de overheid, die hen nog maar een strobreed in de weg legt. Ze klagen over regeldruk en hameren op afschaffing van de bureaucratie, terwijl die druk nog nauwelijks bestaat. Zo vernietigen ze zichzelf. "In societies where individuals enjoy more freedom of choice than at any other time in history, people resent all the more the few remaining ligatures that bind them." Het gevaar dat dergelijke samenlevingen bedreigt is dat ze helemaal uit elkaar vallen. Wegens gebrek aan sociaal kapitaal. Met alle gevolgen van dien.
Gelezen in NRC Next van 4 januari 2010:
Er wordt veel geklaagd over regelgeving en een overheid die beleid op beleid stapelt. Veel mensen denken dat er alleen maar regels bijkomen. Lees de verkiezingsprogramma’s er maar op na. Deze week nog in NRC Next een verhaal over het bruisende Berlijn en hoe Amsterdam het aflegt tegen deze ‘spannende stad’. De Canadese journalist Steve Corver weet het zeker. Jaren geleden konden kunstenaars nog hun gang gaan in Amsterdam. Nu kan dat niet meer. "Zodra op grass roots level iets gebeurt, is de gemeente er als de kippen bij om mensen miljoenen regels op te leggen." Mensen als Corver vergeten dat ècht vroeger, dat wil zeggen vóór 1968 – er véél meer regelgeving was dan tegenwoordig, ook in Amsterdam. Maar dat zijn we vergeten. We meten alles af aan ”68. Neem het mattenkloppen. In Amsterdam waren er speciale mattenklopdagen en na twaalf uur ‘s ochtends mocht je niet meer buiten mattenkloppen. Op een alleraardigste website van stadsdeel Oost lees ik: "Vroeger kon je niet zomaar matten kloppen wanneer je dat wilde. De gemeente had bepaald dat je alleen op dinsdag en op vrijdag de matten mocht kloppen, en dan nog slechts tussen 9 en 10 uur. Alhoewel ik geloof dat het voor 8 uur op elke dag ook wel was toegestaan, maar de dinsdag en de vrijdag herinner ik mij als de mattenklopdagen. En de politie zag erop toe dat de mensen zich daaraan hielden. Maar de mensen waren toentertijd ook veel gezagsgetrouwer en bovendien haalde je het niet in je hoofd om op andere tijden de matten te kloppen, want dan had je zo een slechte naam in de buurt. Dat ging vroeger heel gemakkelijk."
Regels voor mattenkloppen. Regels voor het mensenpark. De stad zit vol regels. En het worden er steeds minder. Want de mensen houden zich er toch niet aan. Zit het probleem bij de overheid? Of bij de mensen zelf? Steve Corver moet zijn mening trouwens herzien. Op het eind van het artikel erkent hij dat de gemeente Amsterdam goed werk verricht met zijn broedplaatsenbeleid en tussen de regels door begrijpt hij ook wel dat Amsterdam nu eenmaal kleiner is dan Berlijn, en ook succesvoller en daardoor duurder dan de Duitse hoofdstad. Ronduit slecht geïnformeerd is hij over citymarketing. Hij vindt dat Amsterdam zijn dure geld voor citymarketing beter aan (nog meer) broedplaatsen kan besteden. Ach meneer Corver, Amsterdam besteedt jaarlijks slechts 1,5 miljoen aan citymarketing, Berlijn liefst 20 miljoen. That’s different cook! Slechte journalistiek, kortom. Waar is de mattenklopper?
Gelezen in NRC Handelsblad van 8 september 2009:
Wiebe Eybers was geïnteresseerd. Ik sprak hem in de Vrijstaat over recent psychologisch onderzoek naar macht en hoe machtige mensen morele dilemma’s oplossen via regelgeving. Dit onderzoek kende hij niet. Ik heb het nagezocht, het stond in de zaterdagse bijlage van NRC Handelsblad van 8 september 2009. Het artikel van Ellen de Bruin blijkt gebaseerd op onderzoek gepubliceerd in de Journal of Personality and Social Psychology van afgelopen augustus. Het betreft Tilburgs onderzoek. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat mensen met gevoel van macht aan regels hechten en "dat mensen met macht beloningen en straffen het liefst volgens regels uitdeelden."
Over het algemeen dienen regels om de bestaande machtsstructuren te stabiliseren. Daarom hechten mensen met macht er zo aan, schrijven de psychologen. Mensen zonder macht zijn juist geneigd om naar de uitkomst van een moreel dilemma te kijken, omdat ze er baat bij hebben om eventuele onrechtvaardigheden bloot te leggen. "Wat ook meespeelt: mensen met macht nemen de wereld over het algemeen op een wat meer abstracte en stereotiepe manier waar dan mensen zonder macht."
De onderzoekers benadrukken dat ze niet hebben aangetoond dat macht mensen corrumpeert. Een gevoel van macht verandert slechts de manier waarop mensen nadenken "of beter gezegd, waarop ze niet nadenken." Mensen hebben namelijk heel snel een gevoel over wat goed is om te doen.
Er bleek één uitzondering op de regel dat mensen met macht hechten aan regels. Als de regels iemand met macht benadeelden, dan koos die er wel voor om ze te omzeilen.
Gehoord in de Tolhuistuin op 26 oktober 2009:
Amsterdam is een Vrijstaat en tegelijk geen echte Vrijstaat meer. De vijf buitenlanders met wie de curator een avond lang sprak waren opvallend gelijkstemd ten aanzien van de staat waarin Amsterdam op dit moment verkeert. Stuk voor stuk vonden ze vervelend om het te zeggen; en keer op keer verontschuldigden ze zich voor hun klagerige toon, maar het was niet anders: het vrijgevochten Amsterdam had zijn vrijheid verloren.
Ann Demeester, Belgische en directeur van De Appel, prees het culturele klimaat in Amsterdam – de tentoonstelling Vrijstaat met zijn pseudo-utopische plannen vond ze daarvan een bewijs -, maar de vrije ruimte om dingen te creëren was wel verloren gegaan, zowel fysiek als geestelijk. Projecten in de openbare ruimte konden domweg niet meer en ook in leegstaande gebouwen waren vergunningen vereist die niet meer werden afgegeven. Deborah Abrahams, afkomstig uit Engeland, was ooit via Spanje naar Amsterdam gekomen vanwege het vrijgevochten klimaat. Alles kon hier, alles was mogelijk, er was geen instantie die dingen verbood. Voor iemand die theaterstudies had gevolgd, was het een heerlijk klimaat om in te werken en te wonen – heel anders dan elders in Europa. Maar Amsterdam was dit vrije helemaal kwijtgeraakt, al woonde en werkte ze nog steeds met veel plezier op dezelfde plek in de stad. Alleen, niets leek meer te kunnen, overal doken instanties op die dingen verboden. Zena Hockley, uit Londen, vond Amsterdam nog steeds veel leuker en opwindender dan de Britse metropool. Amsterdam was een ‘bubble’, een eiland in een zee van intolerantie. Zij, maar ook Deborah en Ann, gruwden van de benepenheid die Nederland op dit moment in haar greep had. Het recente kraakverbod, aangenomen door de Tweede Kamer, vonden ze symbool staan voor de kleinburgerlijkheid van de Nederlanders in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw. Cyrus Clark, een Amerikaanse architect uit de omgeving van Chicago, had eerst Rotterdam geprobeerd, maar na zes jaar had hij het daar wel voor gezien gehouden. Amsterdam was zijn nieuwe bestemming. Inmiddels was Amsterdam de enige plek in Nederland die hem beviel – aan de rest van het land moest ook hij niet denken. Ann meende dat buitenlanders op dit moment zich nog steeds aangetrokken voelen tot Amsterdam vanwege het imago van vrijheid. Ook geloofde ze dat dit idee nog lang zal naijlen en dat ook de komende jaren buitenlanders om deze reden naar Amsterdam zullen komen. Terwijl de vrijheid allang verdwenen is. En ook niet meer terug zal komen. Hen wachtte een grote teleurstelling.
Ronduit vernietigend waren de buitenlanders over de stadsdelen en hun regelgeving. Wilde je iets doen in Bos en Lommer of in Oud-West of in Oost-Watergraafsmeer, steeds waren er andere ambtenaren en weken de regels af van die van de buren. Ondertussen bleven de straten vies en vuil. In welke grote stad in de wereld zet je je vuilnis nog in een zak op straat? Amsterdam werd bestuurd als een verzameling dorpen, klaagde Axel Rüger, afkomstig uit Dortmund en sinds drieënhalf jaar directeur van het Van Goghmuseum. Rüger, die zowel in steden in Amerika als in Londen heeft gewoond en gewerkt, kon het maar niet begrijpen. "Maak zo’n Museumplein nou grootstedelijk! Maar nee, dat durven de bestuurders van de Centrale Stad niet. Alsof ze bang zijn voor de stadsdelen en hun deelraden." Hij zei dat hij kon leven met de samenwerking tussen Oud-Zuid en Centrale Stad van dit moment en het zou ook wel goedkomen, maar: wat duurde het allemaal lang! Op de opmerking dat Londen toch ook bestond uit tientallen boroughs, repliceerde hij dat zijn eigen borough, Westminster, even groot was als heel Amsterdam. Nee, hij gruwde van het polderen van de Amsterdammers.
Lyrisch waren de buitenlanders over het multiculturele karakter van de Amsterdamse buurten. Deborah woonde in de Staatsliedenbuurt en had een Vietnames onderbuurman, Iraniërs, Fransen en Turken naast en boven zich. Zena wentelde zich in de multiculturele gemeenschap van haar buurt. Axel vond de mix van wonen en toeristen in de binnenstad waar hij woonde heel prettig en aangenaam. Zeker geen Venetië. "Hou nou eens op met dat klagen over al de toeristen op hun fietsen of wandelend op de fietspaden, wees blij dat ze er zijn!" Ann prees de wijze waarop Amsterdam omgaat met haar historische binnenstad. Ze vergeleek het met de wijze waarop de burgemeester van Brugge had gedreigd om tarief te heffen voor bezoekers van de binnenstad. Als provocatie. Maar toch. En Cyrus vond IJburg de enige stadsuitbreiding in Nederland die geen buitenwijk was, al kon je het nog geen echte bestemming noemen. Wel was de dichtheid goed. Op den duur zou daar een interessant stadsleven kunnen groeien. Almere daarentegen vond hij verschrikkelijk. Een waanidee van Hollandse maakbaarheid. Creëer dan echte suburbane gebieden. Maar dat gebeurde in Nederland weer niet. Een typisch voorbeeld van, opnieuw, polderen.
Hoe was het om je als buitenlander te settelen in Amsterdam? Zena was daarover het duidelijkst. Als free mover had ze zichzelf moeten redden. Dat viel niet mee. Het duurt twee jaar voordat je doorhebt hoe de dingen hier werken. En om aan die moeilijke taal te wennen. Alles is hier dichtgeregeld, ingewikkeld gemaakt, gebureacratiseerd. Het vergt veel doorzettingsvermogen om vol te houden. Ben je de grens van twee jaar gepasseerd, dan blijf je vaak wel. Veel van haar vrienden hadden het niet volgehouden en hadden de stad voortijdig verlaten. Geen fijn land wat dat betreft. Axel had van vrienden de extreme huurprijzen gehoord die hier werden gevraagd aan buitenlanders voor gemeubileerde appartementen. Hij sprak er schande van. Hoe kan dat nou, zo’n extreme schaarste aan fatsoenlijke woonruimte voor buitenlanders, terwijl de stad het in economische opzicht steeds meer van buitenlanders moet hebben. Wachtlijsten, vertelden de anderen, werken niet. Je wilt als buitenlander snel handelen. Vrienden en netwerken die je helpen, heb je vaak niet. Ook de nieuwe directeur van het Stedelijk Museum, afkomstig uit LA, was op dit moment woonruimte aan het zoeken, zei iemand. Ook zij had zich over het tekort verbaasd. Ann, Deborah en Zena, ze hadden allemaal een woning moeten kopen. Maar zij waren dan ook voor langere tijd gebleven. Ze konden moeilijk namens al diegenen spreken die hadden afgehaakt. Nee, geen opwekkende avond. Nogmaals, de buitenlandse gasten, beleefd als ze waren, bleven zich ervoor verontschuldigen. Ik voelde me ook bezwaard. Ik dacht, wat jammer dat er zo weinig Amsterdammers aanwezig zijn om deze verhalen aan te horen.
Gelezen in ‘Amsterdam in 1597’ van Gabri van Tussenbroek (2009):
Eergisteren in Pakhuis de Zwijger, bij de lancering van ‘De Eeuw van de Stad’ van de VPRO, begon het gezeur weer. Het geklaag over de vele regels. Het was allemaal te complex geworden. Alle 150.000 ambtenaren moesten van landschapsarchitect Adriaan Geuze op staande voet worden ontslagen. Teveel regels, teveel nota’s, te complex, te weinig vrijheid. Ondertussen zong hij een lofzang op de kleine stadjes en dorpjes van Nederland waar iedereen zo graag zou willen fietsen. Het was alsof de leider van de PVV aan het woord was.
De volgende dag werd elders in Amsterdam het nieuwste boek van historicus Gabri van Tussenbroek over Amsterdam ten doop gehouden. Het gaat over ‘Amsterdam in 1597. Kroniek van de cruciaal jaar’. Het boek beschrijft de versnelling in de geschiedenis van de hoofdstad, waardoor deze eind zestiende eeuw uitgroeide "tot de belangrijkste handelsmetropool ter wereld." Als deze historicus een lijn trekt, dan is het deze: "De geschiedenis van Amsterdam is er een van voortdurende ontwikkeling, waarin rationalisatie, standaardisering en een steeds complexere organisatie centraal stonden." Hoezo complex? Hoezo regelgeving? "Hoe groter de stad," doceert Van Tussenbroek, "hoe groter de rijkdom en de variëteit. Een kleine nederzetting heeft genoeg aan één bakker, maar een grote stad heeft er wel honderd, die bovendien worden geconfronteerd met meer regelgeving, toezicht en concurrentie." In zijn boek beschrijft Van Tussenbroek op fascinerende wijze de uitgebreide regelgeving in Amsterdam aan het eind van de zestiende eeuw. Die lijkt nog veel uitgebreider dan de huidige, aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Sterker, het lijkt erop dat er sindsdien alleen maar minder regels zijn gekomen. Anders gezegd, de Amsterdammers in 2009 kennen een veel lichtere regeldruk dan de Amsterdammers van 1597. Het zijn dus de burgers die de complexiteit van de grote stad niet willen accepteren, niet de ambtenaren die teveel regels opleggen. Adriaan Geuze moest maar buiten gaan wonen.
Gelezen in NRC Handelsblad van 8 september 2009:
"De laatste decennia is duidelijk geworden dat mensen het grootste deel van de tijd helemaal niet nadenken." Dat schrijft Ellen de Bruin in NRC Handelsblad, verwijzend naar de wetenschappelijke context waarin recent onderzoek van psychologen aan de Universiteit van Tilburg naar macht en regelgeving moet worden geplaatst. Erbij afgebeeld staat een portret van Josef Stalin.
Ook morele dilemma’s worden niet door nadenken opgelost, maar door intuïtie. Mensen hebben heel snel een gevoel over wat goed is om te doen. Maar mensen met macht (en die zich dus niet machteloos voelen), aldus De Bruin, hechten daarbij veel waarde aan regels. Mensen met macht kijken ook minder naar de gevolgen van die regels. "Over het algemeen dienen regels om de bestaande machtsstructuren te stabiliseren, schrijven de psychologen; daarom hechten mensen met macht er zo aan. Mensen zonder macht zijn juist geneigd om naar de uitkomst van een moreel dilemma te kijken, omdat ze er baat bij hebben om eventuele onrechtvaardigheden bloot te leggen."
Wat ook interessant is: "Mensen met macht nemen de wereld over het algemeen op een wat meer abstracte en stereotiepe manier waar dan mensen zonder macht." Maar dat was al uit eerder onderzoek bekend.
Ten slotte nog dit. "De psychologen benadrukken dat ze niet hebben aangetoond dat macht mensen corrumpeert. Een gevoel van macht verandert slechts de manier waarop mensen nadenken – of beter gezegd, de manier waarop ze niet nadenken."
Gelezen in NRC Handelsblad van 30 september 2009:
Alweer zo’n interessante column. Ditmaal van de oude J.L. Heldring, verschenen eind juli in NRC Handelsblad. Heldring verwijst overigens naar een eerder verschenen column van Luuk van Middelaar van begin juni. Titel: ‘Events, dear boy, events’. De titel verwijst naar een uitspraak van Britse premier Harold Macmillan, die antwoord geeft op de vraag wat hij als premier het meeste vreest. Gebeurtenissen, zegt hij. Politiek is niet slechts het vaststellen van wetten en beleid, het verdelen van de welvaart of het organiseren van publieke diensten. Politiek gaat bovenal om het reageren op onverwachte gebeurtenissen. Heldring noemt de Nederlandse politiek echter een van regels. Ze vertrouwt erop dat de geschiedenis zich volgens voorspelbare lijnen beweegt. Maar dat is niet zo. Onverwachte gebeurtenissen gooien telkens weer roet in het eten. Nederlanders echter, aldus Heldring, denken met regels alles te kunnen beheersen en zijn dus onthand wanneer ze door evenementen worden overrompeld. Die evenementen roepen in Nederland telkens nieuwe regels op. Waarop hij de vraag stelt: wat is de oorzaak van die onbedwingbare Nederlandse regelzucht? De columnist noemt drie mogelijkheden: het calvinisme (maar dat vindt hij afgezaagd), ons verleden als waterbeheerders en bouwers van dijken; of: angst voor de chaos – een angst die we gemeen hebben met onze Oosterburen.
Altijd gedacht dat wij zo goed konden improviseren. Veel beter dan de Fransen of de Duitsers. Peter Hall duidde dat improvisatietalent eens aan met de term ‘Dutch pragmatism’. Maar die regelzucht waar Heldring het over heeft is inderdaad opvallend. Die bestaat ook. Nederlanders willen cijfers, geen woorden en al helemaal geen visie; ze willen heldere procedures, geen overpeinzigen of vergezichten. Geloof in maakbaarheid die voortkomt uit de noodzaak van regulering van ons laagland acht ik een goede verklaring hiervoor. En nuchterheid, inderdaad: pragmatisme. Nuchterheid en planmatig organiseren leiden er beide toe dat er steeds meer regels komen. Met als reactie: steeds meer irritatie. En steeds minder vrijheid. Zo vormt zich sluipenderwijs het Hollandse ongenoegen over de overheid, de politiek, het bestuur.
reacties