Gehoord in de aula van de Universiteit Utrecht op 3 maart 2020:
In zijn uittreerede afgelopen dinsdag 3 maart sprak Oedzge Atzema, hoogleraar Economische geografie aan de Universiteit Utrecht, over ‘Oo(g)st’. Die oogst bleek drieledig: zijn eigen carrière aan de hand van werkplekken en collega’s, een overzicht van vijftig jaar urbanisatie en suburbanisatie in Nederland, een onderzoek in opdracht van de provincies Overijssel en Gelderland naar ‘De kracht van Oost’. Hier beperk ik me tot de laatste twee. Wat urbanisatie en suburbanisatie in Nederland betreft werden de aanwezigen getrakteerd op een vervolg van het onderzoek van Atzema aan de Radboud Universiteit in Nijmegen zoals neergelegd in zijn proefschrift uit 1991, getiteld ‘Stad uit, stad in’. In dat proefschrift beschreef hij de residentiële suburbanisatie in Nederland in de jaren zeventig en tachtig aan de hand van kaarten en cijfers. Die uit de jaren negentig, nul en tien had hij er nu aan toegevoegd. Wat blijkt? De dominante suburbanisatie uit de jaren zeventig en tachtig is omgeslagen in een regelrechte urbanisatie, met Amsterdam als grote winnaar. Eigenlijk had Atzema dit in 1991 al voorzien, want in zijn proefschrift schreef hij over een verminderde trek uit de steden, die hij structurele kenmerken toedichtte en waarvan hij voorspelde dat die het stedelijk landschap van Nederland in de jaren negentig zou gaan bepalen. Maar echte urbanisatie zoals die zich sinds 2003 manifesteert, nee die is nieuw.
Volgens het theoretische fasenmodel dat Atzema hanteert zal op termijn de urbanisatie weer omslaan in suburbanisatie, want beide verlopen in een trage golfbeweging en wisselen elkaar af. Reurbanisatie doet zich het eerste voor op het niveau van de stedelijke agglomeratie, daarna het stadsgewest en uiteindelijk het peri-urbaan gebied. Ook toekomstige suburbanisatie zal zich het eerste aandienen op het niveau van de stedelijke agglomeratie. Is daar al sprake van? Met argusogen keken we naar zijn kaarten. De woningproductie in grootstedelijke agglomeraties als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is op dit moment ronduit fors, ondanks de extreem hoge prijzen en de vele te overwinnen plaatselijke problemen. Je kunt het uittekenen: wanneer de rijksoverheid niet bijspringt koken de grote steden over en zullen veel mensen de grote steden inderdaad weer verlaten. Hier past één kanttekening. Atzema kijkt alleen naar wonen, niet naar werken. En dat voert naar ‘De kracht van Oost-Nederland. Een economisch-geografische analyse’ (2016). Daarin schrijven Atzema en andere onderzoekers dat de mate van ruimtelijke integratie tussen stadsregionale arbeidsmarkten in de Randstad veel groter is dan in Oost-Nederland. “Met name de jongste generatie kenniswerkers in Nederland, de instroom van talent uit het buitenland incluis, is steeds meer hoogstedelijk georiënteerd.Vooral deze groep stuwt het huidige grote succes van de Noordelijke Randstad.” Naarmate de kenniseconomie zich verder ontwikkelt, worden de benodigde ‘vijvers’ groter en dieper. De oostelijke provincies missen agglomeratiekracht.
Gelezen in ‘Scale’ (2017) van Geoffrey West:
Eerder schreef ik over het nieuwste boek van de Britse natuurkundige Geoffrey West. In ‘Scale. The Universal Laws of Life and Death in Organisms, Cities and Companies’ concludeert hij dat de wijze waarop wij steden bouwen de sleutel vormt naar een duurzame toekomst. Zo ontdekte West dat grote steden veel duurzamer zijn dan kleine. Dat laatste komt door enorme schaalvoordelen. Bij elke verdubbeling van een stad is de winst 15 procent. Die constante is opvallend. West: “Despite their amazing diversity and complexity across the globe, and despite localized urban planning, cities manifest a surprising coarse-grained simplicity, regularity, and predictability.” Het beste wat planologen dus kunnen doen is de groei van steden niet verhinderen en de diversiteit en complexiteit laten toenemen. Het gevolg is wel dat het drukker wordt, dat er meer kapitaal vergaard wordt, dat de sociaaleconomische verschillen groter worden en dat het tempo van verandering toeneemt. Dat moet niet ontsporen. West: “It’s as if we are on a succession of accelerating treadmills and have to jump from one to another at an ever-increasing rate.” En ergens moet er een bovengrens zijn. Want we kunnen niet eindeloos doorgroeien. “This is clearly not sustainable, potentially leading to the collapse of the entire urbanized socioeconomic fabric.” Kan ineenstorting worden voorkomen? Of zijn we als mensheid gedoemd te falen? Dat is de grote vraag die West met zijn boek ons stelt.
Wat schreef ook alweer Jane Jacobs? Na het lezen van ‘Collapse’ (2005) van de geograaf Jarred Diamond noteerde ze dat ‘environmental ignorance’ steevast heeft geleid tot de ondergang van beschavingen. Culturele xenofobia ging eraan vooraf. Waarop ze zich afvroeg: ”What dooms losers?” Haar antwoord: “Losers are confronted with such radical jolts in circumstances that their institutions cannot adapt adequately, become irrelevant, and are dropped.” Sommige mensen denken dat regeringen zich zullen aanpassen als er een ramp dreigt, maar dat is niet zo. Alleen goed werkende democratieën leveren voldoende feedback. Er er is nog een ander probleem. Mensen raken gewend aan verlies. Volgens Jacobs waren dit de vijf pijlers van een vitale samenleving: 1. gemeenschap en familie, 2. hoger onderwijs, 3. technologie, 4. belastingen gericht op behoeften, 5. professionals die elkaar scherp houden. Ze herinnerde aan de Grote Depressie van de jaren ‘30. Vijftien jaar lang had de wereld op alle vijf ernstig aan kracht ingeboet. En planners, schreef Jacobs, volharden in de verkeerde aanpak. Nog steeds koesteren ze groen, zijn tegen hoge dichtheden en scheiden onverminderd wonen van werken. Alles wordt precies afgemeten, geen gebouw mag leeg blijven staan. Maar zo creëer je geen stedelijkheid. Overmaat, redundancy, is cruciaal. En op het allerlaagste schaalniveau is pertinente bescherming geboden, maar verder zou alles vrij moeten worden gelaten. “The object of a good performance code should be to combine the greatest degree of flexibility and adaptability possible with the most germane and direct protections needed in the close-up view.” Vandaar de titel van haar boek: ‘Dark Age Ahead’ (2004).
Gelezen in Agora nr. 4 2016:
Leuk artikel van Dieter Bruggeman in Agora, magazine voor sociaalruimtelijke vraagstukken, nummer 4. Het themanummer – ‘Overal stad’ - is gewijd aan de quasi-stedelijkheid in zowel Nederland als België. Vooral Vlaanderen en Brabant komen aan bod. Bruggeman, die studeert aan de vakgroep architectuur en stedenbouw van de Universiteit Gent, beschrijft in zijn bijdrage de politieke logica achter de Belgische diffuse verstedelijking. Die gaat terug op drie hoekstenen: nationaal mobiliteitsbeleid, het dogma van privaat woningbezit en de autonomie van gemeenten. Die laatste paste in een poging van de Belgische staat om de macht van de steden te breken, bovendien hield ze rekening met de Belgische elite die beducht was voor een al te ver doorgevoerde centralisatie. Het industrialiserende België zwakte hiermee de vlucht van het platteland naar de industriestad danig af. Typisch stedelijke voorzieningen als water, energie, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg werden structureel ingebed in een bewust gestuurde, dominante plattelandsontwikkeling.
Als voorbeeld geeft Bruggeman de aanleg van elektriciteit in Overmere, een agrarische gemeente tussen Gent, Dendermonde, Lokeren en Aalst, rond 1900. De stroomvoorziening was hier een lokaal initiatief en bleef lang beperkt tot het gemeentelijke grondgebied. Hetzelfde gebeurde in andere dorpen. Terwijl België op die manier ‘vol gespreid’ raakte, schaalde de Belgische elektriciteitsproductie en –distributie steeds verder op, wat culmineerde in het de facto monopolie van Electrabel in 1990. Het uiteindelijke systeem, aldus Bruggeman, was de resultante van een beleid dat investeren in de stad uit de weg wilde gaan. Achteraf blijkt het fragiel. Diezelfde kwetsbaarheid geldt voor de Belgische water-, cultuur-, onderwijs-, gezondheidszorg- en verkeerssystemen. Alle zijn vanuit het platteland ontwikkeld. Bruggeman: “Stedelijke meerwaarde, de keuzes en kansen die ontstaan door de dense diversiteit van de stad, werd hierdoor echter ook niet gecreëerd. Integendeel, België verstedelijkt gespreid, zowel in tijd als in ruimte, en gaf zo vorm aan een bijna eindeloze sub-urbane leefwereld voor de nevelstadbewoner.” Wat te doen? Onbeperkt blijven teren op de verspreid aanwezige capaciteiten acht Bruggeman onverstandig. Verstedelijkingsprocessen moeten krachtiger worden gestuurd. Anders gezegd, ook België moet eindelijk grote steden gaan bouwen.
Gelezen in ‘De emancipatie van de periferie’ (2016) van Floris Alkemade:
Charmant maar flets essay van de rijksbouwmeester, Floris Alkemade. Of eigenlijk is het een gesproken tekst bij plaatjes. Op 1 november lanceerde Alkemade zijn ‘Emancipatie van de periferie’ in Scheveningen tijdens het zogenoemde rijksbouwmeesterscongres. In het verhaal, aldus het bijgeleverde persbericht, “ageert hij tegen de focus van planners op de stadscentra en pleit hij voor het benutten van de dynamiek en ruimte die de periferie biedt.” Hoezo focus van de planners op de stadscentra gericht? Was het maar waar. De focus van VINEX en post-VINEX is juist op netwerken gericht, op dit moment ontbreekt zelfs elke focus. Het is een oude retorische truc: je afzetten tegen een denkbeeldige vijand. Geen woord over duurzaamheid, want daar is deze nationale bouwmeester niet van. Wel iets over leegstand. Maar denk niet dat dit tot inkeer leidt. Leegstaande woningen zullen verloederen en moeten dus worden gesloopt, maar Alkemade bestemt ze voor werken. Dream on! Opnieuw een pleidooi voor suburbanisatie en ruimtelijke spreiding afkomstig uit Haagse kokers. We komen er maar niet van af. Nee het is nog veel erger. Volgens de Brabander Alkemade heeft de Randstad afgedaan en moeten we het stedelijke veld nog veel groter trekken. Hij spreekt van een uitvergrote Randstad richting zuiden en oosten, precies zoals de bedenkers begin jaren ‘60 hadden voorspeld.
Wanneer hij over de structuur van de nationale verstedelijking schrijft, noteert Alkemade het volgende: “Binnen deze structuur valt de zelfstandige kracht van Amsterdam op dat als enige echte Nederlandse metropool een uitzonderlijk sterke identiteit en aantrekkingskracht heeft.” Dit rangschikt hij onder “het fenomeen van de ongeremd aantrekkelijke hoofdsteden (…).” Een kaartje van Parijs zet hier de toon. Ja, Parijs! Banlieus! Het leidt volgens hem tot een ‘altijd weer pijnlijke segregatie van kansrijken en kansarmen’. Niet goed dus. Waarop hij de zoveelste lofzang op de polynucleaire structuur van de Nederlandse verstedelijking zingt. Alkemade: “Juist de open structuur biedt condities en een dynamiek die een palet aan gespreide ontwikkelingen mogelijk maakt.” Niet dus, juist een compacte, verdichte structuur biedt gunstige condities voor innovatie, ontwikkeling en bloei. Maar nee hoor, we gaan weer ruimtelijk spreiden. “Op het moment dat het verstedelijkte midden van Nederland in al zijn samenhang onderzocht en ontwikkeld wordt, ontstaat een metropool met ongekende kwaliteiten.” Nee joh, dan ontstaat er een zeer dunbevolkte metropool van bizarre afmetingen en gedomineerd door infrastructuur en verstoken van grootstedelijkheid. Zullen we dit maar beschouwen als een gemiste kans?
Gehoord op het Roeterseiland te Amsterdam op 23 april 2015:
Vorige week Moskou, nu Istanbul. Met de studenten bespraken we de ontwikkelingen in die stad aan de hand van de Turkse documentaire ‘Ecumenopolis’. We constateerden opvallende overkomsten tussen Moskou en de Turkse metropool. Beide metropolen bevinden zich in de schemerzone tussen Europa en Azië en groeien snel, heel snel. Beide streven een status van ‘global city’ na. Beide ook worden steeds orthodoxer en keren zich van het Westen af. De studenten die het ‘Cities in Transition’-programma dit jaar aan de Universiteit van Amsterdam volgen vroegen zich af hoe dit zou aflopen. Ze kunnen kiezen tussen het standpunt van Mike Davis en dat van Doug Saunders. De eerste meent dat het slecht zal aflopen (‘Planet of Slums’, 2006), de tweede ziet eerder kansen. Hoewel. Ten aanzien van Istanbul schetst Saunders in ‘Arrival City’ (2010) het beeld van een stad die geen sloppenwijken meer kàn bouwen eenvoudig omdat alle grond op is. Toch arriveren er jaarlijks nog zo’n 250.000 migranten in Istanbul, de laatste jaren zelfs beduidend meer als gevolg van de oorlogen in Syrië en Noord-Afrika. Middenklasse èn onderklasse groeien. De ‘gecekondu’ (sloppenwijk), schrijft hij, verandert steeds meer in ‘een plek voor mislukkelingen.’
De laatste jaren heeft de gemeente grootschalige opruimacties voor de sloppenwijken opgezet. Steeds meer gecekondu’s worden door bedrijven als TOKI en Sinpas opgekocht, gesloopt en tot enclaves gemaakt voor de nieuwe Turkse middenklasse. Het programma is steeds dezelfde hoogbouw die ook Moskou’s buitenwijken kenmerkt. Volgens Saunders is het de nieuwe, gemondialiseerde Turkse middenklasse die de periferie verkiest boven het centrum. De buurt zelf interesseert ze niet, alleen de parkeergarages en de snelwegen die ze naar het centrum voeren. Het allergrootste probleem van de groei van de metropool Istanbul is echter niet meer deze perifere suburbanisatie, maar de snel naderende ecologische ramp. De bossen en de waterbekkens in het noorden zullen namelijk snel verdwijnen als Istanbul doorgroeit van 15 miljoen naar 25 miljoen en de derde brug over de Bosporus wordt aangelegd. Kan de metropool dan nog bestaan? Dat is twijfelachtig, zeker nu ook nog eens een humanitaire ramp dreigt als gevolg van de recente toevloed van vluchtelingen. De bestaande planning werkt niet. Het falen kan zich uiten in woede, frustratie, islamisme. Tenzij alsnog een geschikte, effectieve planning wordt gevonden. Een van onderop.
Gelezen in NRC Handelsblad van 12 april 2013:
Alweer een optimistisch boek. Mooi interview ook met de Pakistaanse schrijver Moshin Hamid in NRC Handelsblad. Hamid schreef ‘How to get filthy rich in rising Asia’, een zelfhulpboek in romanvorm over een arme jongen uit een dorp in Pakistan die naar de grote stad verhuist, daar onderwijs krijgt en rijk probeert te worden. De toon is licht satirisch. De grote stad in kwestie is Lahore. Hamid: “Neem mijn stad: Lahore. Ik ben 41. Toen ik werd geboren had de stad 1 miljoen inwoners, nu ruim 10 miljoen en als mijn kinderen oprgroeien vast 15 miljoen. Overal zie je nu hoge gebouwen uit de grond schieten. Dicht bij ons is plotseling een groot winkelcentrum verrezen. Op de plek van huizen waar ik met vriendjes speelde, staan nu gebouwen van twintig verdiepingen. In nog niet eens één mensenleven! Het is ongelooflijk. Ik denk dat Lahore in veel opzichten beter model kan staan voor de stad van de 21ste eeuw dan Londen of New York.”
Voor Floris van Straaten, die Hamid interviewt, is deze passage aanleiding om alle negatieve kanten van de snelle verstedelijking nog eens te beklemtonen – corruptie, bruut geweld, armoede –, maar Hamid wil daar niets van weten. Over de nieuwe stedelingen zegt hij: “Het verandert hun leven ingrijpend, vooral ten goede. Zelfs als je mensen in een sloppenwijk vraagt of ze terug willen naar hun dorpen, zullen ze nee zeggen. Vergeleken met de feodale verhoudingen op het platteland, voelen ze zich vrij. Daar hadden ze geen mobiele telefoons, minder geld en minder te eten.” Misdaad en corruptie beschouwt Hamid als tijdelijke verschijnselen. “Ook in de VS was alles in de jaren twintig totaal corrupt in steden als New York en Chicago. Ierse bendeleiders en maffiabazen lieten rustig mensen vermoorden. New York was zelfs in de jaren zeventig nog uitermate gewelddadig. Toch zijn zulke trends omkeerbaar. In de loop van de twintigste eeuw heeft de Amerikaanse regering de toestand geleidelijk aan onder controle gekregen. Dat is ook wat landen als Pakistan nodig hebben. De bevolking wil dat ook.” Van Straaten noemt het een tamelijk optimistische kijk op de wereld, maar overal ter wereld geldt: de grote stad is beter voor je, er is meer werk, de salarissen zijn hoger, je bent beter met de wereld verbonden.
Gelezen in Rijksbrede Trendverkenning (juni 2013):
Onlangs verscheen een trendstudie met de zeventien belangrijkste trends in de wereld tot 2025 op een rij. Beleidsmedewerkers op rijksniveau moeten er de komende jaren mee aan de slag, tenminste als het aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken ligt. Het gaat om thema’s waar interdepartementale activiteiten zich volgens haar op zouden moeten richten en waar bestaand beleid aan getoetst zou moeten worden. De eerste trend is een demografische: meer huishoudens, andere samenstelling. De tweede: de metropool als middelpunt. Onze steden groeien en worden steeds meer onderdeel internationale netwerken. Veel jongeren verhuizen naar grote steden. Het platteland krimpt. “De ontwikkeling van de positie van steden ten opzichte van de nationale staat kan verschillende kanten op. Een belangrijke vraag is of (mega)steden een machtiger positie gaan verwerven dan de nationale staat. Een andere belangrijke vraag is welke rol steden en stedelijke regio’s gaan spelen op het internationale toneel. Worden zij een zelfstandige factor van belang, die zelfstandig probeert de internationale agenda’s te beïnvloeden? En wat betekent het toegenomen belang van de stad voor de internationale verhoudingen?”
Ik lees het na een dag waarin studenten afkomstig van eenentwintig universiteiten uit steden van over de hele wereld op de Universiteit van Amsterdam samenkomen voor een vierdaagse International Undergraduate Research Conference over ‘Urban Challenges’, waarin tegelijkertijd een tiental studenten planologie van de School of Urban Planning uit Moskou Amsterdam bezoeken om te leren over duurzame stadsontwikkeling en waarbij twaalf masterstudenten van de ETH uit Zürich vier dagen lang in Amsterdam verblijven om te leren van binnenstedelijke ontwikkeling. Op dezelfde dag wordt er bij de Afdeling Planologie van de UvA een Urban China Seminar gehouden over de toekomst van de Chinese steden met professor Fulong Wu van University College London, en organiseert het Centre for Urban Studies aan de UvA volgende week een Summer School over Housing, People and City Spaces. Allemaal in het centrum van Amsterdam. Is dit een trend?
Gelezen in ‘Zeven wereldsteden’ (1966) van Peter Hall:
Het grote regionale ontwikkelingsplan van Parijs uit 1960 – PADOG – stond de bouw van nieuwe steden niet toe. Waarom? Omdat de planners meenden dat zulke nieuwe steden nog meer mensen naar de Franse hoofdstad zouden lokken. Alle groei moest worden ondergebracht binnen de agglomeratie òf op grote afstand van Parijs, in steden als Rouaan, Amiens, Troyes en Orléans. Parijs achtte men destijds al te groot. Critici echter meenden dat de omvang van de agglomeratie het probleem niet was. Het werkelijke probleem van Parijs waren in hun ogen de achterblijvende voorzieningen: goed openbaar vervoer, scholen, winkelcentra, sportvelden enzovoort. Vijf jaar later haalden de planners bakzeil: Parijs zou alsnog vijf nieuwe steden krijgen; de agglomeratie zou daarmee polycentrisch worden. Ook besloot men tot de aanleg van een RER-systeem van snelle treinen naar de voorsteden. Het kwam echter allemaal te laat. Peter Hall merkte in 1966 op dat Parijs de achterstand op een metropool als Londen nooit meer in zou kunnen lopen.
Nog steeds kampt Parijs met een chronische achterstand in het leveren van goede voorzieningen in de ‘trieste’ voorsteden. De huidige sociale problemen in de banlieus komen hieruit voort. Oud-president Sarkozy wilde hierin een inhaalslag maken door twee nieuwe regionale metrolijnen – kosten 30 miljard euro – aan te leggen, maar die liggen bij de nieuwe regering nu onder vuur. De achterliggende reden is de chronische onwil bij de politiek om Parijs te laten groeien. De situatie van nu verschilt in dat opzicht niet wezenlijk van die van 1965: “De uitvoering van het plan zou een zware druk leggen op de Franse economie; er zouden misschien zelfs offers gebracht moeten worden door ‘de provincie’,” aldus Peter Hall in 1966. De Britse geograaf concludeerde: “Het zal een geheel andere instelling eisen van de plaatselijke bestuursorganen binnen de wereldstedelijke agglomeratie, misschien zelfs een andere structuur van die organen.” Als Paris Métropole anno 2013 geen formele status krijgt en de metroplannen van Parijs op de lange baan worden geschoven, zingt Frankrijk nog steeds hetzelfde liedje en lijken de Fransen nog altijd niet tot metropoolvorming bereid.
Gelezen in Wired van 2 februari 2013:
Een van de leukste websites van de laatste tijd is www.tweetping.net. Het betreft een real-time visualisatie van al het tweet-verkeer van over de hele wereld. Zodra je de pagina opent begint het te stromen. Webontwerper Franck Ernewein heeft de site ontwikkeld. Nathan Hurst schreef er een kort artikel over in Wired. De wereldkaart is afgebeeld als een nachtkaart, de tweets lichten op, onderin de pagina zie je de score per continent. Hoe meer tweets, hoe feller de plek oplicht. Grote steden springen er direct uit. Met tweetping krijg je opnieuw een goed beeld van het dominante verstedelijkingspatroon in de wereld, net zoals enkele jaren terug de eerste nachtelijke satellietbeelden van de aarde waarop de verlichting te zien is ons verrasten. Tweetping is dynamischer en daardoor leuker; telkens wanneer je hem opstart bouwt het beeld zich weer op. Ik kan er uren naar kijken.
Het grote verschil met alle nachtelijke satellietbeelden is dat bij tweetping China aardedonker blijft. Dat land kleurt nog donkerder dan donker Afrika. Geen spoor van twitterverkeer in het hart van Azië, terwijl de hele Pacific Rim juist fel oplicht: Japan, Korea, Java, Sumatra, Bangkok. Het zwarte gat wordt verklaard door het feit dat de Chinese overheid het twitteren onmogelijk heeft gemaakt. Hierdoor realiseer je je dat tweetping niet zozeer de mondiale verstedelijking afbeeldt, maar de wereldwijde communicatie, met de belangrijkste steden als knooppunten. China communiceert niet met de rest van de wereld. Europa doet nog wel stevig mee, al overtreffen de aantallen Aziatische tweets, ook zonder China, nu al bij verre de Europese. En kijk eens naar Istanbul, Moskou en Dubai!
Gelezen in De Volkskrant van 3 september 2011:
Afgelopen week weer een uitnodiging ontvangen om Moskou te komen adviseren. In 2006 was ik er voor het laatst. Zouden ze iets met mijn adviezen van destijds hebben gedaan? De Moskouse regio telde toen 10,4 miljoen inwoners. Inmiddels zijn het er al meer dan elf miljoen. Eigenlijk bestaat Groot-Moskou uit 79 steden, elk meer dan 100.000 inwoners, en 6200 dorpen. Het geheel is ringvormig uitgebouwd – een restant van de modelmatige centrale planning. Naarmate men het centrum dichter nadert, groeit de dichtheid. De contrasten tussen de stad en de regio waren destijds al enorm, terwijl de bossen en landerijen in hoog tempo verdwenen. Uiteindelijk moest er een grote ringweg worden aangelegd, die de perifere steden zou ontsluiten, maar die vormde een nog grotere bedreiging van de aangevreten recreatieve stadslandschappen: Russen verblijven in de zomer graag op hun datsja’s. Door de stedelijke druk stegen de grond skyhigh, waardoor de stedelingen grote moeite kregen een huisje of tuintje op het land te bemachtigen en steeds verder naar buiten moesten trekken. Ondertussen groeide de arbeidsmigratie naar de Russische hoofdstad onverminderd. De ring van intensief bebouwde gebieden rond de stad groeit daardoor snel naar buiten, van 12 tot 15 kilometer tot het centrum in 1980 naar 18 tot 20 kilometer in 2005. “The powerful old radial directions are being supplemented by fragments of ring highroads connecting settlement districts located along that ring at the same distance from Moscow.” Dit proces, verzucht Alla Melamed van het Instituut van het Masterplan voor Moskou, is nu eenmaal kenmerkend voor metropolen als Moskou, Londen en Parijs. “It serves as a testimony to the intensive development of the area around really big cities but also tends to pose considerable and sometimes formidable problems for Moscow Region as a whole, with its almost old idea of ‘green wedges’ in inter-radial sectors.”
In De Volkskrant van 3 september 2011 las ik in een artikel van Arnout Brouwers dat president Medvedev een groot gebied ten zuidwesten van de stad heeft uitgekozen voor de bouw van een compleet nieuwe stad, met alle infrastructuur die daarbij hoort. Het bestaande autowegennet en metronetwerk kan de stromen niet meer aan, beide zijn totaal overbelast. De nieuwe stad zal volgens burgemeester Sobjanin 60 miljoen vierkante meter voor nieuwe woningen reserveren en nog eens 45 miljoen vierkante meter voor nieuwe bedrijven en kantoren. Twee miljoen mensen komen er te wonen en te werken. Ook een deel van de regeringsgebouwen zal ernaartoe worden verplaatst. In ‘Moskou slokt de provincie op’ lees ik: “De komende twee jaar zijn nodig om de uitbreiding van Moskou wettelijk vast te leggen en daarna nodigt Sobjanin ‘de knapste koppen van de wereld’ uit om uitgewerkte plannen te maken voor de stadsuitbreiding.” Nu pas doorgrond ik de uitnodiging. Wat een verschil met Amsterdam. Moskou, ik hou me aanbevolen.
reacties