Gelezen in S&RO 2010 nr 1. (februari 2010):
Door een wonderlijk toeval ontving ik pas vandaag het eerste nummer van S&RO jaargang 2010. Eerst dacht ik dat ik niet tijdig mijn contributie betaald had, maar het bleek een foutje in de verzending te zijn. Tja, de nieuwe vormgeving van het NIROV-tijdschrift, wat vind ik ervan? Hij doet me denken aan ‘Huig’, het tijdschrift van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. Hip en trendy. Goed gedaan, Kisman en Verhaak, vooral de infographics (zie bijvoorbeeld kaart 4 op bladzijde 21: krimp en groei in Nederland 2008-2025, en je weet beter!). Maar om te lezen vond ik het lastig worden, vooral waar driekolomsteksten verschenen. Zo’n opmaak bewijst dat niemand meer leest. Je bladert wat en je shopt wat rond, net als op het internet. Werd ik er wijzer van? Niet echt. Het nummer gaat over ‘trends’. Nu, die trends kennen we. Bill Bishop bijvoorbeeld over het grote uitsorteren. Of de Rotterdammers met hun ‘narratieve planning’. Die hebben ergens een klok horen luiden. Hoogleraar Wouter Vanstiphout weet het niet meer, maar op de (Rotterdamse) overheid heeft hij het niet. Echt geïnspireerd raak je er niet van. Wim Derksen is nog het interessantst. Hij gelooft niet in een nieuwe ronde bestuurlijke reorganisatie. Maar hij voelt de bui al hangen. Die provincies, die gaan eraan. Hij hoopt op meer regionale samenwerking. En hij denkt dat het rijk dat kan bewerkstelligen door geldstromen langs regionale samenwerking te sluizen. Typisch een blik vanuit de rijksoverheid. Alsof de rijksoverheid de ‘lagere overheden’ nog kan sturen. En alsof het zo’n rommeltje in dit land wordt door handelen van gemeenten (en niet de rijksoverheid). En demograaf Jan Latten schrijft weer eens oerhollands over ‘topdorpen’. Mark my words: alle dorpen van Nederland worden topdorpen!
Wat ik het leukste vond? Het interview met Ton Schaap en Gert Urhahn. Die twee mannen hadden iets te vertellen. Goede journalistiek trouwens. De meest onbegrijpelijke bijdrage kwam van Pieter van Wesemael van INBO. Wilt u mij volgen? "In mijn idee is het ideaal als de stedenbouwkundige en het stedenbouwkundige plan een voertuig vormen die ruimtelijke maar ook sociaal-economische karakteristieken en aspecten van historische ontwikkelingslogica van een plek weten te vertalen in wezenskenmerken. De stedenbouwkundige moet in staat zijn op het snijvlak van lokale identiteit en globale trends in een iteratief proces een unieke opgave, visie en strategie te formuleren. Strategisch denken is dan cruciaal, om vervolgens in ruimtelijk-programmatische zin met alle partijen aan de slag te gaan."
Geef een reactie