Simpel over stedenbouw

Gehoord in het Bijlmermuseum, Amsterdam, op 22 maart 2018:

Gerelateerde afbeelding

Bron: Bijlmermuseum

In 1969 trad architect Pi de Bruijn (1942) in dienst van de gemeentelijke Woningdienst van Amsterdam. In hetzelfde jaar ging hij wonen in de net opgeleverde G-buurt van de Bijlmermeer. Bijna dertig jaar bleef hij met grote tevredenheid in de Bijlmer wonen. De Bruijn vertelde er boeiend over tijdens een bijeenkomst van het bestuur van de Van Eesteren-Fluck & Van Lohuizen stichting afgelopen week. Een raam dat hij als beginnend architect in de zijgevel van een 400 meter lange honingraatflat had getekend werd door de gemeentelijke stedenbouwkundige resoluut afgekeurd. Hoe kwam hij erbij? Het uitgangspunt van de Bijlmer was dat elke bewoner precies dezelfde rechten had, dus er mocht geen onderscheid worden gemaakt tussen de woningen. Elke woning mat ook precies 100 vierkant meter. Kleiner mocht niet. Een alleenstaande, zei men hem, kon toch een hond of een hobby hebben? Op het maaiveld mocht ook geen woning worden getekend, want de grond was publieke ruimte, en die was voor ‘de spelende mens’. De volkstuintjes die De Bruijn wilde introduceren stuitten op hetzelfde verzet: niet privatiseren. De hele essentie van de Bijlmermeer stak volgens de stedenbouwkundigen in het stelsel van verhoogde dreven: elke snelheid zijn eigen landschap. “Heb je ooit de originele tekeningen van de verkeersstructuur gezien? Die tekeningen waren schitterend!” Met zijn voorbeelden illustreerde De Bruijn hoe in de Bijlmermeer een maximaal gebruik van menselijke rationaliteit samenviel met een totalitaire utopische toekomstvisie.

Al spoedig kwamen woningen leeg te staan. Winkels ontbraken, garages moesten nog worden gebouwd, wegontsluitingen kwamen pas later, de huren bleken te hoog, het beleid tussen corporaties wisselde, de politiek was alleen in het bouwen van veel woningen geïnteresseerd, de bewoners weken af van de doelgroep. In 1974 werd de eerste van de veertig flats gekraakt. Toen in 1976 eindelijk de metro ging rijden, kwam al snel de heroïne naar Gliphoeve. In 1977 werd het De Bruijn duidelijk dat het gemeentebestuur de Bijlmer had opgegeven. Wethouder Kuijpers geloofde er niet meer in. In dat jaar nam De Bruijn ontslag. Maar hij bleef wel in de Bijlmer wonen. Zo vertelde hij tussen neus en lippen door hoe zijn schoolgaande dochter voor haar verjaardag vroeg om een mes. Een stad, zei hij, is complexiteit, die bouw je niet zomaar uit het niets tevoorschijn. Zijn kritiek gold feitelijk alle groeikernen en grootschalige stadsuitbreidingen die na de oorlog in Nederland waren gebouwd. Te eenvoudig was telkens de opgave benaderd. De Bruijn hield vol dat de problemen die al vroeg in de Bijlmer ontstonden, niet staken in de modernistische stedenbouwkundige structuur. Die utopische toekomstvisie zou deugen. De dreven hadden wat hem betreft ook niet afgegraven hoeven worden. De oorzaak was veeleer gelegen in het simplisme waarmee de bouwopgave was benaderd. Een goede stad maken is complex, maar de politiek denkt, nog steeds, alleen in aantallen te bouwen woningen. Veel te simpel.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *