Gelezen in ‘Advocaat van de hanen’ (1990) van A.F.Th. van der Heijden:
Nog nooit eerder had ik een boek van A.F.Th. gelezen. Omdat ‘Advocaat van de hanen’ in het Amsterdam van het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw speelt, ben ik daar maar eens in begonnen. De dood van Hans Kok weet ik nog goed, de commotie eromheen, de gespannen sfeer in de stad. Het was kort na het dieptepunt van de laagconjunctuur en de Amsterdamse economie kroop heel langzaam uit een diep dal. Advocaat Ernst Quispel, de hoofdpersoon in de roman, maakt het allemaal van nabij mee. Eerst woont hij nog in De Pijp, later verhuist hij naar het Museumplein. Je volgt hem op de voet door de stad, letterlijk op de voet, want hij lijkt meestal de benenwagen te nemen. Ik kan me in ieder geval geen auto herinneren. Zelfs als hij op het eind naar Schiermonnikoog reist, neemt hij de trein.
Op zijn voettochten door de stad leer je niet alleen de hoofdpersoon goed kennen, maar ook de stad zelf. Meermalen beschrijft de auteur het centrum binnen de singelgracht als een labyrint. Een labyrint waar de hoofdpersoon zijn meisjes oppikt. Die aanduiding van labyrint is geheel conform de postmoderne opvatting van de stad als theater, labyrint en toneelstuk waar, aldus Jonathan Raban, ieder zijn eigen stuk opvoert. In dit geval een labyrint waar Quispel zijn scabreuze avontuurtjes beleeft. En het bekomt hem slecht. Hij heeft het weliswaar goed, maar buiten zijn jaarlijkse vier weken delirium is hij allesbehalve gelukkig. Het is de ironie van de welvaart. Quispel is blasé. "Blasé van een houten ham."
Alweer een auteur die sterk beïnvloed is door Paul Auster. En die een waddeneiland nodig heeft om tot diep inzicht te komen. Amsterdam is het Sodom en Gomorra. Remco Daalder heeft gelijk.
Geef een reactie