Gelezen in ‘IJzeren ambitie’ (2019) van Gabri van Tussenbroek:
Onlangs verscheen een nieuw boek over het Paleis voor Volksvlijt en de opkomst van de Nederlandse industrie van de hand van de Amsterdamse historicus Gabri van Tussenbroek. Het leest als een trein. Het prettige boek valt in twee delen uiteen: ‘toen het gebouwd werd’ en ‘toen het gebouwd was’. ‘Het’, dat is het gebouw. Simpel dus. Het Paleis opende zijn deuren in 1864 en het brandde af in 1929. Het glazen gevaarte schitterde vijfenzestig jaar onafgebroken op het Frederiksplein. Als vergankelijk monument staat het in het geheugen van de Amsterdammers gegrift. Het was een gewaagde onderneming van de Amsterdamse arts Samuel Sarphati, die in 1851 in Londen het Crystal Palace had gezien en die een soortgelijk gebouw van glas en staal in de hoofdstad van Nederland wilde realiseren. Dit wilde hij om de Nederlandse industrie te promoten en om de armoede en honger te bestrijden. Zijn premier, Thorbecke, zag het nut niet. Of misschien toch wel. Want die wilde ook naar Londen, maar is uiteindelijk niet gegaan. Koning Willem III vond het namelijk niet nodig dat hij ging. De overheid, aldus Van Tussenbroek, moest de industrie en handel niet proberen te beïnvloeden, maar aan zichzelf overlaten. De Nederlandse inzending in Londen was dan ook schraal, nee het was een regelrechte wanprestatie.
Benieuwd was ik naar de conclusie van Van Tussenbroek. Dit is wat hij schrijft: “De les die we uit de bouw van het Paleis voor Volksvlijt kunnen trekken, is dat de financiële kosten weliswaar niet opwogen tegen de baten, maar dat het gebouw op zichzelf voor Amsterdam en de Amsterdammers een waardevolle onderneming was. Het Paleis laat zien dat er andere waarden bestaan dan louter financiële.” De schrijver doelt hier op het financiële echec, want de kosten waren uit de hand gelopen en de opbrengsten bleven gering, maar ook op de morele overwinning: idealen die door anderen werden overgenomen en verder ontwikkeld, met als doel het bouwen aan een betere maatschappij. Dat laatste is zondermeer gelukt. Maar die idealen lijken ondertussen weer achter de horizon te verdwijnen, merkt Van Tussenbroek fijntjes op. Op de plaats van het Paleis, of eigenlijk daar net achter, staat nu De Nederlandsche Bank. Die heeft verbouwingsplannen. Van Tussenbroek is voorzichtig. Hij schrijft: “Of dat gebouw van De Nederlandsche Bank ooit dezelfde symboolwaarde zal krijgen als het Paleis is ongewist. Dat is afhankelijk van nieuw te vormen idealen en vooral aan de uitvoering die daaraan wordt gegeven.” De toekomst, schrijft hij, zal het leren. Wat hij daarmee bedoelt is me niet duidelijk. Verbouwing van de bank en herbouw van het paleis kunnen heel goed samen.
Geef een reactie