Gelezen in ‘Stadsdelen in cijfers’ (2013) van gemeente Amsterdam:
Daar is ie weer, de nieuwe statistische gids van Amsterdam, samengesteld door de hoofdstedelijke Dienst Onderzoek & Statistiek. Hij viel op mijn deurmat. Ik kan er uren in verdwijnen. Dit keer viel mijn oog op het diagram van ‘De verandering van de bevolkingsomvang naar oorzaak, 1975-2012’. M’n oog wilde niet meer wijken. Ik overzag in een keer mijn lieve leventje in Amsterdam. Begin 1982 kwam ik naar de stad, na gestudeerd te hebben in Groningen, voor mijn eerste baan. Demografisch gesproken was uitgerekend dat jaar het dieptepunt voor Amsterdam. Nederland verkeerde midden in een crisis. Amsterdam verloor in 1982 zo’n veertienduizend zielen, zonder er eentje bij te krijgen, want ook het buitenlandse saldo was destijds nul. Nu goed, eentje dan. De rest vertrok. Het was allemaal binnenlandse migratie, de stad uit.
Vanaf dat jaar – 1982 – wordt het beter, om vervolgens niet meer in te zakken. Drie jaar later, in 1985, is het totale saldo voor het eerst weer positief. In dat jaar is er voor het eerst ook weer sprake van een geboorteoverschot. Wel moet gezegd dat in die eerste opgaande periode het bevolkingsoverschot vooral te danken is aan buitenlandse migratie: uit Turkije, Marokko, Suriname. Een positieve binnenlandse migratie tekent zich pas af vanaf 2006. Vanaf dat jaar – het begin van het wethouderstijdperk van Maarten van Poelgeest – zijn alle saldi weer helemaal positief voor Amsterdam: de hoofdstad kent weer een geboorteoverschot en ook een stevig positief binnenlands migratiesaldo, ja zelfs nog een bescheiden positief buitenlands migratiesaldo. Het geboorteoverschot is aanzienlijk. Dat betekent: er worden weer veel kinderen geboren in Amsterdam. Vanaf 2006 groeit Amsterdam jaarlijks met liefst 10.000 zielen. Dat doet ze dus al zeven jaar op een rij. Allemaal tekenen dat het de stad voor de wind gaat. Het kan bijna niet anders, Van Poelgeest zal de geschiedenis ingaan als de nieuwe Wibaut.
Geef een reactie