Leren van de geschiedenis

Gelezen in NRC Handelsblad van 26 mei 2007:

Patricia Faasse schreef een lovende recensie over twee boeken, te weten ‘Kleurrijke professoren’ en ‘Professoren van de stad’, die onlangs verschenen bij de Amsterdam University Press en die handelen over de geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. De vraag die ze stelt hield mij ook al lange tijd bezig. Waarom duurde het zo lang voordat Amsterdam zich een echte universiteit aanmat? Van 1632, wanneer het Athenaeum Illustre in Amsterdam wordt opgericht, tot 1877, wanneer dit Athenaeum wordt omgedoopt in Universiteit, liggen bijna 250 jaar."Waarom nam de stad die zich in de zeventiende eeuw met recht het machtigste, het rijkste en het meest cosmopolitische centrum van de Nederlanden mocht noemen, genoegen met een Illustere School?" Een antwoord op dit vraag wordt door de auteurs van de boeken vooral gezocht in de spreekwoordelijke krenterigheid van de Amsterdamse koopleiden. Zelfs in de zeventiende eeuw, toen hoger onderwijs een regelrechte attractie van de stad was, zou deze geest hebben gedomineerd. De kost gaat voor de baat uit.

Dat kan zo zijn. Maar interessanter lijkt mij de geest in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de School dan eindelijk wèl werd omgedoopt tot Universiteit. Wat bepaalde dat besluit waarop zo lang gewacht was? Ik citeer: "Een breed gedragen besef echter dat Amsterdam, wilde het zich in aanzien kunnen meten met andere Europese steden, niet kon zonder een nationaal museum, een academie voor beeldende kunsten, een concertgebouw én een universiteit, vormde het decor waarbinnen de omzetting tot gemeentelijke universiteit zich in 1877 kon voltrekken." En Amsterdam wilde niet zomaar een universiteit, "maar een eersterangs universiteit." Kijk, dat lijkt mij een betere verklaring. Het duurde kennelijk honderden jaren voordat Amsterdam zich durfde vergelijken met andere wereldsteden en in die rangorde ook zijn plaats opeiste. En die plaats was een voorname. En dan komt het: De universiteit maakte deel uit een complex van voorzieningen en accommodaties dat die hoge plaats moest zekerstellen en rechtvaardigen. Het was onderdeel van stedelijk beleid. Met als onderlegger een naar buiten gerichte, zelfbewuste houding van de stad. Misschien moest de stad zich eens minder spiegelen aan de zeventiende eeuw, en juist meer aan de tweede helft van de negentiende eeuw. Dat was een bijzonder tijdsgewricht.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *