Gelezen in ‘Rapport van de Club van Rome’ (1972):
Vandaag opent het jaarlijkse World Economic Forum in Davos. Onderwerp: klimaatverandering, armoede, obesitas, ongelijkheid, economische groei. In 1972 verscheen het Rapport van de Club van Rome, getiteld ‘Grenzen aan de groei’. Mijn ouders kochten een exemplaar, ik weet het nog goed. Ik was toen 15 jaar. Onlangs las ik het, 46 jaar later, in één avond uit. Huiveringwekkend actueel is het. Alles staat erin. Niets lijkt er mee gedaan. En wat een verhaal! De hele planeet in het geding, en dat honderd jaar vooruit. Een groot deel van het rapport gaat over de aard van exponentiële groei. Binnen honderd jaar zouden de grenzen aan de groei worden bereikt. We zijn inmiddels halverwege. Op het eind schrijven de auteurs dat er een ‘Copernicaanse omwenteling van de geest’ nodig is om de portee van het vraagstuk te begrijpen. Een evenwichtsmaatschappij realiseren – een maatschappij in een bestendige toestand van economisch en ecologisch evenwicht – is maar al te ‘pijnlijk’, een taak ‘met overstelpende moeilijkheden en complicaties’. Het onderzoek naar de ‘world dynamics’ zou worden voortgezet, maar de politiek moest in beweging komen. Ondertussen verwachtten de samenstellers dat mensen met elkaar zouden bespreken “niet of maar hoe we deze nieuwe toekomst kunnen creëren.” De mens, schreven ze, moet zichzelf onderzoeken – zijn eigen doelstellingen en waarden – evenzeer als de wereld die hij wil veranderen. Is dat gebeurd?
En wat schreven de samenstellers eigenlijk over steden? Weinig. Steden werden door hen niet onderzocht, wel versnelde industrialisatie, snelle bevolkingsgroei, wijdverspreide ondervoeding, uitputting van niet-vervangbare hulpbronnen en verslechtering van het milieu. Het rapport gaat vooral over het platteland, over voedselvoorziening, grondgebruik en hulpstoffen. Maar wanneer technologie in het wereldmodel wordt opgevoerd, komen de steden toch even in beeld. “Toen de Amerikaanse steden nieuw waren, groeiden zij zeer snel. Grond was overvloedig aanwezig en goedkoop, er verrezen doorlopend nieuwe gebouwen, zowel de bevolking als de economische opbrengst van de streek nam toe.” Daarna ontstonden problemen. Die werden met liften en wolkenkrabbers opgelost. Toen konden de steden weer verder groeien. Maar opnieuw ontstond congestie. Mensen trokken naar buiten, de steden zelf werden oorden van drug, geweld en criminaliteit. “Nu groeien de meeste van de grotere Amerikaanse steden niet meer. De groei werd uiteindelijk tot staan gebracht door problemen zonder technische oplossing.” Dat was in 1971. New York lag er hopeloos bij. In de metropool geloofden de onderzoekers niet. Een stad, dat was voor hen hooguit een technologische constructie. En technologie wezen ze weliswaar niet af, maar dan alleen in combinatie met opzettelijke beheersing van de groei. Sindsdien hebben de meeste steden hun problemen opgelost. Met behulp van de nieuwste technologie. Wordt het niet eens tijd dat de aandacht zich gaat richten op steden? Dat bijvoorbeeld het World Economic Forum zich serieus in steden verdiept? Minder negatief, eerder de oplossing.
Geef een reactie