Gehoord in de Tolhuistuin op 14 oktober 2009:
Vijf filosofen maakten, onder het goedkeurende oog van een rustig, belangstellend publiek, hun opwachting in de Vrijstaat. Alle vijf bleken in Amsterdam te wonen – de Nieuwmarktbuurt, de Jordaan, Bos en Lommer, Slotervaart, Noord), twee werken in Rotterdam en een werkt in Leusden, aan de Internationale School voor Wijsbegeerte. Elk sprak een kwartier. De betogen werden slechts afgewisseld door korte vraaggesprekken. Zonder dat de hartstochten al te zeer opspeelden, verstrooiden zij de zaal en zetten zij aan tot nadenken. Rene Gude, de filosoof uit de bossen bij Leusden, sprak over de jager-verzamelaar die honderdvijftigduizend jaar geleden besloot te gaan wonen in de stad. Uit verveling. Hij had genoeg tijd om te dromen. De toren van Babel kwam eruit voort. Een mislukking. Er zijn, zei hij, tijden geweest waarin de mens besloot zich weer terug te trekken uit de stad en deze te verruilen voor de savanne. Het dier ‘mens’ is ook niet op de stad gebouwd; genetisch past hij beter bij de savanne. "We hoeven ook niet in de stad te wonen. We kunnen zo weer besluiten de stad te verlaten."
Daarna sprak Hans Kennepohl over vertrutting. Het betrof een column die hij drie jaar geleden uit frustratie had geschreven. Nog steeds was hij boos en cynisch. Dat kon je aan zijn stem horen. Eén stadsbewoner kan elk spontaan initiatief in de kiem smoren door zich te beroepen op een wereld aan regelgeving. Eind van het liedje: "De dwaas liep met een fietslampje op de Dam. “Ik zoek Amsterdam!”. De mensen met hun boodschappentassen stopten even. “Wij hebben Amsterdam gedood! Jullie en ik!” Maar de mensen vonden het maar een beetje raar en keken liever naar het levende standbeeld." Even later verklaarde hij zich: "De algehele leefregel op dit moment is: je mag doen wat je wilt, zolang de ander er maar op geen enkele wijze last van heeft. Maar in een stad leidt dit tot de monomane terreur van het gestoorde mannetje dat zes huizen verderop geluidsklachten ondervindt." Zijn voorstel was geen oplossing, maar een filosofische hartekreet: "Op elk huisadres in Amsterdam mag één keer per zoveel jaar een feest worden gegeven. Tot zes uur ‘s ochtends en gewoon lekker geluid dat twee muren mag doorklinken. Vooraf moet daarvoor op stadhuis een ontheffing worden aangevraagd, buren moeten een maand van te voren op de hoogte zijn en als het even kan moeten de buren welkom zijn."
Vervolgens trad Patricia Pisters voor het voetlicht. Zij had in Parijs gestudeerd, maar gaf de voorkeur aan wonen en werken in Amsterdam. Ze vond Parijs maar een harde stad, en helemaal niet open. En, vertelde ze, al haar internationale collega’s willen heel graag naar Amsterdam komen; de stad werkt als een magneet. Zelf woont ze in Slotervaart, al zes jaar. Ze waardeert het gemengde karakter van de buurt, het is allesbehalve een banlieu. Maar ze zou het verschrikkelijk vinden wanneer Slotervaart zou veranderen in een islamitische wijk. Ze hield daarom een lofzang op diversiteit. De Noord/Zuidlijn vond ze verschrikkelijk. Waarom zo diep graven in de grond? Liever had ze een zweefbaan door de stad. En ze citeerde Gilles Deleuze en Guattari (1987), die Amsterdam als voorbeeld hadden genoemd van een rhizomatische stad: "Wij zijn de boom moe. We moeten niet meer in bomen, in wortels of in haarwortels geloven, we hebben er genoeg onder geleden. De hele boomcultuur is op hen gebaseerd, van de biologie tot de linguïstiek. Alleen onderaardse stengels en luchtwortels, wildgroei en rizoom zijn mooi, zijn politiek en worden verliefd op elkaar. Amsterdam: stad zonder wortels, rizoom-stad met haar stengel-grachten, waar het nut in zijn verhouding met een handelsoorlogsmachine zich met de grootste waanzin verbindt." Amsterdam is het tegendeel van een boom, een hiërarchische stad, het is een hele complexe stad.
Na de pauze werd het publiek onthaald op een betoog van Gijs van Oenen. Van Oenen bedrijft ‘praktische filosofie’, dat wil zeggen: volgens hem moet filosofie aangrijpen bij alledaagse gebeurtenissen. Zo had hij zich in het verleden verdiept in het fenomeen ‘gedogen’. Hij was, zei hij, een expert in gedoogfilosofie. Zijn historische overzicht van de Vrijstaat Amsterdam begon met de kabouters en hun Oranje Vrijstaat in het begin van de jaren zeventig. Hij liet zien hoe dit vrijdenken verhardde in de jaren tachtig, bij de krakers, en hoe het, opnieuw, transformeerde in de neoliberale jaren negentig. En dan, rond de eeuwwisseling, ging het ineens mis, het klapte ineen. Afgelopen was het met het gedogen. Gedogen veranderde in schikken. Maar het was geen inschikken meer – ruimte maken voor anderen -, maar juridisch schikken. Het vrije, afwijkende moest worden afgekocht. Typerend vond hij wat dat betreft in het dossier van de Noord/Zuidlijn het fenomeen ‘stelpost’. Erop doordenkend was hij tot de conclusie gekomen dat de stad en het land nauwelijks nog werden bestuurd. De mensen gingen hun eigen gang, ieder volgens zijn eigen waarden en normen. Er werd hoogstens nog regie gevoerd. De feitelijke sturing vond niet meer plaats via raden en colleges, maar door de ruimtelijke ordening. Alleen door de fysieke inrichting lieten mondige mensen zich nog sturen. Op de vraag of hij de stadsontwikkeling niet overschatte, antwoordde hij dat hij zich niet vergiste. De mensen, en zeker de politici, hadden het nog niet door.
Zijn verhelderende analyse van de Vrijstaat werd gevolgd door de laatste spreekster, Leslie Kavanaugh, architecte en filosofe, werkzaam aan de TU Delft. Haar betoog had allesbehalve een praktisch-filosofische inslag. Zij sprak over vrijheid. Eenentwintig jaar geleden had zij, als Amerikaanse staatsburger, asiel aangevraagd in Nederland. Ze was Ronald Reagan ontvlucht. Op de vraag waarom uitgerekend Nederland, antwoordde ze: "Dat is een lang verhaal. Laten we maar zeggen: vanwege de regen." Ze woont en werkt in Amsterdam, naar Delft, zei ze, gaat ze zo weinig mogelijk. En met architecten heeft ze moeite; die tekenen onmiddellijk oplossingen, zonder zich in de vraagstukken te verdiepen. Ze citeerde Spinoza, die al vierhonderd jaar geleden Amsterdam als vrijstaat had getypeerd. Ze begreep niet waarom we er nog steeds niet in geslaagd waren de door hem gedachte Vrijstaat hier feitelijk te realiseren. Ze was op zoek naar ‘radicale democratie’. Die veronderstelde in ieder geval de afschaffing van de bureaucratie en ging veel verder dan de representatieve democratie met al zijn wetten en regels. Zo’n radicale versie van de democratie werd geordend via eindeloos veel kleine, actieve gemeenschappen die samen besluiten namen. Regels werden niet opgelegd, maar van onderop ontwikkeld. Het klonk me behoorlijk rhizomatisch in de oren. Op de vraag wat de grootste belemmering tot het binnentreden van de Vrijstaat is, antwoordde ze: ‘Responsibility’. Mensen kunnen de verantwoordelijkheid niet aan. Ze zijn liever onvrij. Toen was het tijd, want de vergunning van het stadsdeel liep maar tot half elf. En ach, het was ook goed zo. Na afloop, in de kroeg even verderop, werd er nog stevig verder gefilosofeerd. Over de Vrijstaat. Over vrijheid. Over Amsterdam.
Geef een reactie