Bezorgde burgers hadden me uitgenodigd te komen kijken. Die avond zou de gemeenteraad van Leeuwarden beslissen over de bouw van De Hem. Hun zorg betrof niet zozeer De Hem, maar een kleine polder vlak ernaast, genaamd de Houns, waar veel weidevogels nestelen. Al jaren strijden ze voor het behoud ervan. Niet dat de 8 hectare grote polder zal worden bebouwd. Maar het landje maakt wel deel uit van De Zuidlanden, een stadsuitbreiding ten zuiden van Leeuwarden (6500 woningen) die sterk gefaseerd wordt uitgevoerd en die uiteindelijk zal bestaan uit een negental overzichtelijke buurtschappen, in de structuurvisie (2003) voorgesteld als gekleurde ballen op een strak biljardlaken. De Hem is het eerstvolgende buurtschap dat zal worden gebouwd. Een bufferzone tussen het nieuwe wijkje en de kleine groene polder hebben de buurtbewoners weten af te dwingen, maar over de breedte van de buffer wordt getwist. De gemeente vindt 80 tot 100 meter genoeg, de bewoners eisen 300 meter en zien hun gelijk bevestigd in een rapport van ecologische experts. We maakten een afspraak. Ik trok mijn wandelschoenen aan en nam ‘s ochtends vroeg de trein naar Leeuwarden. De zon scheen, het beloofde een warme dag te worden, het einde van het broedseizoen naderde, maar weidevogels, schatte ik, zouden er vast nog wel zijn.
Vanuit het station van Leeuwarden liep ik in zuidelijke richting, passeerde het Van Harinxmakanaal en naderde het historische Goutum. Via de meanderende Hounsdyk opende het zicht op De Zuidlanden. De biljardballen op de kaart bleken enclaves van dure koopwoningen, uitgestrooid over een uitgestrekt open groen gebied. In de verte raasde het verkeer over de nieuwe rijksweg A31 tussen Harlingen en Drachten. De Zuidlanden, begreep ik, is een uiterst aantrekkelijke marktpropositie die Leeuwarden economische voorspoed moet brengen. Rechts van het dijkje ontwaarde ik het kwetsbare poldertje, waarvan de lagere delen door vrijwilligers met twee kleine pompen onder water zijn gezet. Een oude windmolen bleek fraai gerestaureerd. Ik betrad het historische weilandje, het gras stond hoog. Door mijn verrekijker spotte ik bergeenden, kieviten, tureluurs, visdiefjes, scholeksters en zelfs twee kemphanen. Boven mijn hoofd vlogen tureluurs nerveus, luid kwetterend en joelend. We liepen verder de polder in. Door de oude vaargeul tussen het poldertje en de toekomstige bufferzone ontwaarde ik ronkende sloepen. Het waren de nieuwe bewoners. Ze maakten kabaal en hadden niet in de gaten dat even verderop weidevogels broedden. Ineens begreep ik de illusie van een bufferzone. Op de terugweg las ik de structuurvisie: het gebied ten zuiden van Goutum, staat er, is te klein voor ‘een duurzame vitale weidevogelpopulatie’; ook zónder dat het bebouwd wordt is dat het geval. In de fasering wordt rekening gehouden met ‘een geleidelijke autonome daling van de weidevogelpopulatie’ en er is compensatiegeld aan de provincie betaald. De bezorgde bewoners die mij uitnodigden bewijzen met al hun inspanningen dat een autonome daling helemaal niet hoeft. Het is een politieke keuze. En die keuze is al lang geleden gemaakt. De Hem, besloot de gemeenteraad diezelfde avond nog maar eens, zal gewoon worden gebouwd (foto Leeuwarder Courant).
Eindigt zijn The Revenge of Gaia (2006) inktzwart, met een oververhitte aarde en slechts enkele overlevenden na een gruwelijke klimaatramp, in A Rough Ride to the Future (2014) is James Lovelock lichtvoetiger, zoekt hij naar lichtpuntjes en probeert hij de weg te wijzen naar een toekomst die misschien iets minder somber is. Zo komt hij in hoofdstuk 7 met het voorstel om de opwarming van de aarde wereldwijd niet te bestrijden met geothermie of energietransities – want daarvoor is het toch al te laat -, maar om als mensheid te overleven in zeer compacte grote steden. Zoiets is eenvoudiger, kost minder geld en vergt minder water en voedsel. Trouwens, de trek naar steden is toch al gaande. Accepteer de migratie. Maak je gereed. “Perhaps the world population should prepare to replace their inefficient sprawling cities with efficient compact cities designed to sustain an optimal internal climate, and leave the land and ocean to the Earth system to regulate as it has always done.” Hij vergelijkt het met het dragen van warme kleren op de Noordpool. Je gaat toch niet de temperatuur van de hele Noordpool reguleren? Pas je liever aan. Laat Gaya het lekker zelf doen. Bouw liever zeer grote, groene en compacte steden met zo weinig mogelijk autoverkeer, waar fietsers en voetgangers domineren en waar ondergronds openbaar vervoer de belangrijkste werkgebieden ontsluit.
Zijn grote voorbeeld is Singapore, een stad van bijna 6 miljoen inwoners in de tropen. De stad ligt bijna op de evenaar, de gemiddelde temperatuur overdag is er 30 C, voor mensen is dat een bijna ondraaglijke situatie. De compacte stad van Lee Kwan Yew is rijk, bestaat uit overwegend hoogbouw, is zeer groen, kent een goede levenskwaliteit en wordt ontsloten door voortreffelijk openbaar vervoer. Er mag dan airconditioning nodig zijn om de gebouwen te koelen, het gebruik ervan is zeer efficiënt, want het totale oppervlak van de metropool is uiterst beperkt. Lovelock noemt Singapore zelfs een primitief superorganisme dat de evolutie miljoenen keren heeft versneld. Als we meer van zulke steden zouden bouwen, zou een klein deel van de mensheid straks kunnen overleven. (Wist hij niet van de problemen die Singapore tegemoet gaat door zeespiegelstijging?) Lovelock houdt het op enkele miljoenen die de hitte, de branden, de droogte en de overstromingen uiteindelijk goed gaan doorstaan. Hierdoor, denkt hij, zal de soort tenminste overleven. Dit bouwen van nesten voor de mensheid die op het punt staat te verdwijnen noemt hij veel slimmer dan die kostbare, wanhopig makende zoektocht naar schone en duurzame energie. Zullen we in Nederland ook eens de aandacht verleggen en plannen gaan maken voor een grote compacte stad? En stoppen met alles wat energie vreet. We bevinden ons onder de zeespiegel. Het gas is op. Word wakker. Denk na.
James Lovelock (1919-2022) was een verwoed wandelaar. Zijn favoriete pad, schrijft hij in The Revenge of Gaia (2006), voerde langs de Engelse kust van Minehead naar Poole in Dorset. Weinig wandelaars kwam de bedenker van de Gaya theorie tegen, en als ze al aan het wandelen waren, dan was het in de buurt van parkeerterreinen en liepen ze om hun hond uit te laten. Geen wonder, verzucht de geleerde, dat obesitas alom aanwezig is, en diabetes, hartaanvallen, andere welvaartsziekten. Onze manier van leven deugt totaal niet. Is het dan vreemd dat de planeet Aarde door ons verwoest wordt? We zijn het kantelpunt al gepasseerd, de opwarming van de aarde is niet meer te keren, Gaya zal wraak nemen. Zelfs degenen die omgevingsbeleid maken, op groene partijen stemmen of ons landschap met de beste bedoelingen helpen vormgeven hebben geen werkelijk besef van wat er aan de hand is en doen simpelweg niet genoeg, aldus Lovelock. En wat ze wel doen heeft vaak een averechts effect en maakt het alleen maar erger. Kijk naar het landschap. Het verkeert allerminst in een natuurlijke staat, wat je ziet is het resultaat van vele overheidssubsidies, want of het nu gaat om windmolens, zonnepanelen, varkensstallen, vogelbroedgebieden, snelwegen, dijken, waterkeringen, monumenten, woningbouw, alles op het platteland wordt beleidsmatig gereguleerd en met forse geldbedragen ondersteund waarbij in de eerste plaats het bedrijfsleven profiteert.
Lovelock is met name fel als het gaat om de windparken en de windturbines, ook omdat ze niet helpen in de energietransitie die juist zo bitter noodzakelijk is. Wie The Revenge of Gaia heeft gelezen weet dat we er als mensheid slecht voorstaan. Daarom ook loop ik vijf jaar lang over de paden van Noord-Nederland, om met eigen ogen te zien wat er gebeurt en te begrijpen hoe dit landschap in de tijd gevormd is. Ik ben op zoek naar een agenda die wèl duurzaam is. Eén jaar zit er nu bijna op. Afgelopen week vroeg een wandelgenoot me wat mijn voorlopige conclusies waren. Afgelopen jaar, zei ik, zag ik wat subsidies en sectoraal beleid in het landschap aanrichten. Waar ik liep noteerde ik de optelsom van enorme hoeveelheden maatregelen van vele overheidsinstanties die het platteland besturen. Ruimte wordt te gelde gemaakt, grootschaligheid regeert, iedereen werkt elkaar tegen. Het platteland van Groningen, Friesland, er is helemaal niets natuurlijks aan. Lovelock heeft gelijk: “Governments are aware that something could be wrong with the way we live and therefore have departments concerned with the environment. But a closer look reveals this deals mainly with roads and sewers and the planning of new towns. The natural world is acknowledged but mostly as ‘unimproved’ land suitable for wind farms, agribusiness, reservoirs and the other large-scale developments needed to service those living in the towns.” James Lovelock overleed vorig jaar op 103-jarige leeftijd. Hij liet ons achter met een duidelijke boodschap. De vraag is of we hem hebben verstaan.
Ze heten vier scenario’s voor de inrichting van Nederland in 2050 en ze zijn gemaakt door het Planbureau voor de Leefomgeving in Den Haag. Ze werden eind maart aan minister Hugo de Jonge aangeboden, die er zijn nieuwe Nota Ruimte op zal baseren. Het zijn beleidsscenario’s, dus ze zijn normatief, zeg maar gerust politiek, ze geven aan de beleidsmakers keuzemogelijkheden – ‘oplossingsrichtingen’ -, nee ze bieden “een rijk palet” aan ruimtelijke opties. Maar op exogene ontwikkelingen reageren ze nauwelijks of niet – dan beperkt de keuze zich tot iets meer of iets minder. Daarmee zijn het geen echte scenario’s van ruimtelijke ontwikkelingen die ons tussen nu en 2050 kunnen overvallen of verrassen en waarbinnen we met ons kleine landje telkens positie zullen moeten bepalen. Dat zou pas interessant zijn, want de wereld is anno 2023 buitengewoon onrustig en het ziet er niet best uit. Maar de scenario’s suggereren controle en soevereiniteit in Den Haag. Van Europa is opvallend genoeg ook geen sprake. Ze geven daarmee een mooi kijkje in de Haagse beleidskeuken. Dus de vraag is: wat wordt daar zoal bereid? Ik las over Mondiaal Ondernemend, Snelle Wereld, Groen Land en Regionaal Geworteld en probeerde me de vier verschillende koninkrijken voor te stellen. De oefening deed me denken aan Palet, Stedenland, Parklandschap en Stromenland, de vier toekomstscenario’s van de Rijksplanologische Dienst uit 1996. Destijds was aan elk ministerie een eigen beleidsscenario toebedeeld, nu zijn het de belangrijkste politieke partijen.
Wat me vooral verbaasde zijn de vier opties voor verstedelijking van Nederland. In Mondiaal Ondernemend groeit vooral een zogenoemde Middenstad, dat is een krans van steden “als renpaard van de Nederlandse economie”, met Randstad, Brabant, Gelderse en Overijsselse steden aaneengesmeed. Het andere uiterste is Regionaal Geworteld, waar de verstedelijking sterk gespreid is over het hele land en overal kleinschalige uitbreidingen zijn toegestaan. In de andere twee scenario’s wordt de verstedelijking zoveel mogelijk geconcentreerd rond vervoersknooppunten (Groen Land) of juist heel diffuus, op flinke afstand van het Westen (Snelle Wereld) want iedereen werkt hier digitaal. Dat zijn dus de verstedelijkingsopties waaruit de minister het komende jaar zal gaan kiezen. Maar waar zijn de grote steden gebleven? Nergens valt meer het woord metropolitaan. En hoe directief zal een CDA-minister zijn? Ondertussen steggelt de Kamer over haar eigen Ladder van Duurzame Verstedelijking. Als die ook nog eens wordt afgeschaft, gok ik op Mondiaal Ondernemend met een vleugje Groen Land. Dat wordt dan onze toekomst, althans tot 2050. En het Noorden? Alleen een Lelylijn in Mondiaal Ondernemend.
Gekocht in Londen: The Future of Life (2002) van Edward Wilson. In de trein en op het station van Zwolle in één adem uitgelezen tijdens de langdurige NS-storing rond Amsterdam. Zelden las ik zo’n zorgwekkend boek over de achteruitgang van de planetaire biodiversiteit die ons allemaal bedreigt. Het huiveringwekkende boek is één grote oproep tot actie. Het is alweer twintig jaar geleden verschenen en er is helemaal niets gebeurd, het wereldwijde verlies gaat razendsnel. Zeldzaam ontroerend is de brief aan Henry David Thoreau waarmee de bioloog zijn boek begint. Thoreau, die twee jaar in een zelfgebouwde hut in het bos aan Walden pond leefde en daarmee geestelijke vader van de Amerikaanse natuurbeschermingsbeweging werd, zou hem zeker hebben begrepen, maar sinds zijn vroege dood zijn wij zoveel meer over de biosfeer te weten gekomen, die we in een rap tempo aan het vernietigen zijn. “Such is the biospheric membrane that covers Earth, and you and me. It is a miracle we have been given. And our tragedy, because a large part of it is being lost forever before we learn what it is and the best means by which it can be savored and used.” Op een gegeven moment sloeg ik het boek dicht, ik kon gewoon niet meer verder lezen.
De bottleneck, dat zij wij. Met hoeveel mensen zal de wereldbevolking nog groeien voordat hij zal krimpen? Negen miljard? Tien miljard? Als we dat met z’n allen overleven komt het misschien nog goed. Voedsel en water zijn kritische factoren. Zijn grote zorg is China. Tot 2050 zou het daar nog goed moeten kunnen gaan. Maar in The New York Review of Books (nr. 10, juni 2023) las ik over Nigeria en haar absurd snelle bevolkingsgroei. Van de 273 miljoen inwoners bereikt het Afrikaanse land tegen het midden van de eeuw al de 400 miljoen, rond 2100 zullen het er rondweg 700 miljoen zijn. En dat op een grondgebied dat nauwelijks groter is dan Texas. Hoe gaat die bevolking zich voeden? Migratie zal een enorme omvang bereiken. Ik wens de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 veel succes toe. Wilson vestigt zijn hoop op de ethiek en het gezonde verstand van moderne democratieën die, aangevuurd door talrijke NGO’s, ervoor zullen zorgen dat het planetaire evenwicht niet teveel wordt verstoord. Zij gaan bepalen hoeveel en welke soorten de komende decennia zullen uitsterven. Ik vind de auteur hier in dit laatste hoofdstuk erg hoopvol, maar het is dan ook meer dan twintig jaar geleden geschreven. Inmiddels ziet de toekomst er veel somberder uit. Wilson, die zijn leven lang aan Harvard doceerde, eindigt met een lofzang op protestgroepen die tot acties overgaan en bedrijven en regeringen onder druk zetten. Extinction Rebellion bestond toen nog niet, de A12 werd nog niet bezet en aandeelhoudersvergaderingen van Koninklijke Shell werden nog niet verstoord. Wilson stierf op 26 december 2021. Misschien was zijn hoop terecht. Hoe dan ook, ik ga de komende jaren lopen.
De trein naar Groningen viel uit. De volgende ging pas een half uur later, nu naar Leeuwarden, maar deze liep onderweg een vertraging op waardoor ik in Zwolle de aansluiting miste. Toch arriveerde ik nog op tijd in Sauwerd, even boven Groningen. Ik eiste beschikbaarheid, maar ondervond het onbeschikbare. Volgens de Duitse socioloog Hartmut Rosa is dat het probleem van onze tijd. “De reden waarom wij in het dagelijks leven overal geconfronteerd worden met frustrerende en angstwekkende onbeschikbaarheden ligt vooral in de categorische kloof tussen principiële beschikbaarheid en praktische beschikbaarheid, of in het gelijktijdig bestaan van principiële beschikbaarheid en praktische onbeschikbaarheid.” Hij bedoelt daarmee te zeggen dat terwijl onze hele samenleving gericht is op controle, overheersing en over de dingen beschikken, het onbeschikbare terugkeert ondanks alle bereikte perfectie, maar nu als monster. Waarom monster? Rosa wijt het aan ons moderne onvermogen om een respons-relatie aan te gaan met de dingen. We kunnen niet meer tegen onzekerheid, hadden controle verwacht waar we die niet kregen. Het monster, stelt Rosa, hebben we zelf geschapen. We worden woedend als de dingen in onze ogen niet kloppen. Zijn boek Onbeschikbaarheid (2022) eindigt dan ook buitengewoon pessimistisch. De wereld heeft ons niets meer te zeggen, we kunnen haar niet meer horen, omdat ze niet langer toegankelijk is.
Na het lezen van Leven in tijden van versnelling (2016) had ik van Rosa een optimistischer boek verwacht. Ik had gedacht dat hij veel over resonantie zou schrijven als tegengif tegen de groeiende vervreemding. Vervreemding verwijst naar een toestand zonder verbinding, wanneer we onverschillig of zelfs vijandig staan tegenover de dingen, het landschap, de mensen. Dat is het probleem van onze tijd. Over die agressie schrijft hij opnieuw uitvoerig. Daar tegenover staat hoofdstuk 4, waarin hij over resonantie schrijft. Resonantie is het besef niet over de dingen te beschikken, in plaats daarvan het vermogen om ermee te resoneren. Resonantie kun je echter niet afdwingen. Ze is principieel onbeschikbaar. Door onze vaste wil om de wereld berekenbaar en voorspelbaar te maken zijn we het vermogen tot resonantie bijkans verloren. Een doel van het boek is vooral “om de spanning tussen het verlangen naar resonantie en de vraag naar beschikbaarheid geduldig uit te werken en ideeën om te doen over de wijze waarop deze contradictie ooit zou kunnen worden overwonnen of opgelost.” Na mijn aankomst in Sauwerd lukte het me wonderwel; via een oud kerkepad liep ik naar de wierde van Groot Wetsinge, ontmoette daar drie bijzondere mensen, met wie in die middag een voettocht maakte door het Reitdiepdal. De zon scheen, het fluitekruid stond hoog, de meidoorn bloeide en geurde, beneden ons stroomde traag de Wetsingermaar, zwaluwen scheerden over de velden. We vertraagden, hadden alle tijd van de wereld. Onderweg voerden we een schitterend gesprek over duurzaamheid en democratie. Voldaan, nee vervuld reisde ik die avond terug naar Amsterdam.
Ze was, vertelde ze, helemaal naar IJsland gevlogen om er te wandelen en even niets te zien, alles van zich af te schudden. Zelf woonde ze in Broek, vlak bij Pieterburen, maar eerder woonde ze in Zoetermeer, waar ze gek werd van de drukte. Alles werd er volgebouwd. Ze reageerde op mijn college in Groningen waarin ik vertelde over mijn eerste grote voettocht langs de Waddenkust en hoe ik het contact met het landschap probeer te herstellen. Op de terugweg naar Amsterdam las ik in de trein Het wonder van betekenis (2021) van Marc van Dijk. Daarin schrijft de journalist over zijn ontmoeting met de filosoof Van Tongeren op Kreta, waar deze een cursus geeft over geluk en wijsheid. Van Tongeren beschouwt het geven van betekenissen door mensen als een wonder. Betekenissen, aldus Van Tongeren, zijn vormen van het goede, het ware, het schone – kwaliteiten die mensen toekennen aan de verschijnselen. Taal en verstand zijn het vermogen om betekenis te verstaan en door te geven. In de wijze waarop betekenissen geïnterpreteerd worden kunnen ze verschillen, en daarom moet erover gesproken worden. Zo’n gesprek is iets moois waarbij niets te bewijzen valt, niets zeker te weten en waar dus permanente onzekerheid heerst. Van Tongeren: “Dan zit je toch dicht bij het wonder?”
Het aantrekkelijke van betekenis, zeker als het om landschap gaat, vind ik niet alleen het conflict van interpretaties, maar vooral het gegeven dat alles er al is. Betekenis brengt namelijk niks nieuws in de wereld. Betekenis maakt iets zichtbaar. Van Tongeren duidt dat aan als epifanie: tevoorschijn komen. “Epifanie draait niet om iets wat ineens in de werkelijkheid wordt binnengebracht, maar om iets wat er al is, waarvan we plotseling een betekenis zien die we eerder niet vermoedden.” Het begrip helpt ons om te leren zien dat het wonder altijd al onder ons is. Als Van Tongeren ‘s ochtends vroeg uitkijkt over de baai zegt hij: “Hier, omgeven door schoonheid, is het niet moeilijk om het wonder te zien.” Maar alleen het goede en het mooie benadrukken, voegt hij eraan toe, is problematisch. Betekenis kan ook afschuwelijk zijn. Alles, zo eindigt het boek, draait om aanwezig zijn. Als we het te druk hebben, hebben we het gevoel dat we niet echt aanwezig zijn. Waarom dan helemaal naar Kreta vliegen om les te geven over geluk en wijsheid?, vraagt de journalist aan de filosoof. Weggaan is inderdaad een paradoxale neiging. Opnieuw zijn we afwezig. Aanwezig zijn op onze eigen plek is veel beter. Wandelen noemt hij daarom ideaal. En ja, op de laatste, vrije dag na afloop van de cursus blijkt Van Tongeren een fanatiek wandelaar. “Ik ken geen andere activiteit die je zozeer dwingt om in je verwachtingen en herinneringen, dus in je gerichtheid op de toekomst en het verleden, tegelijk aanwezig te blijven bij wat je nu en hier aan het doen bent.” Haast en het elders zijn wandel je als het ware uit jezelf weg.
Hij stuurde het artikel na afloop van onze ontmoeting naar me op. In ‘Zuiderzeeblues’ (2001) beschrijft Theunis Piersma zijn ontmoeting met Pieter Mulder in het bejaardentehuis van Koudum, kort voor diens dood. Pieter leed aan een ‘ecologisch trauma’, hij was de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee in 1932 nooit meer te boven gekomen: van de ene dag op de andere veranderde de binnenzee voor de Friese kust in een dode bak zoet water. “Pieter herinnert zich een boeiende en rijke wereld waar in 1932 voorgoed de klad in komt.” Als ecoloog herkent Piersma dat gevoel, maar zijn maatstaf is toch zijn eigen jeugd, en toen was er al een IJsselmeer, een groot voedselrijk bekken waar talrijke watervogels overwinteren. “Ik weet iets van de dynamiek van de voedselvoorraden en de manier waarop al die vogels en de mensen ermee omgaan.” Maar vervolgens vraagt hij zich af waarom niet meer mensen rouwen om het verlies van de Zuiderzee. Waarom alleen die oude Mulder? “Dat de ecologische ontwrichtingen van de laatste eeuw slechts weinigen echt lijken te hebben geraakt, heeft vast te maken met de grote economische vooruitgang in deze jaren.” Mensen kregen het beter, ze konden ineens veel spullen kopen. Nu die economische klim wel zo’n beetje voorbij is, zullen mensen verdere achteruitgang niet langer accepteren, denkt Piersma. Hoopt Piersma.
De rest van het artikel, afgedrukt in de bundel Alles wordt anders. De transformatie van Nederlands Noorden, beschrijft de immense rijkdom van het voormalige Zuiderzeegebied, zowel ecologisch als cultureel, destijds nog een getijdengebied met zeehonden, dolfijnen, ansjovis en haring. De lyrische tekening van Piersma gaat je door merg en been. Ze deed me denken aan Natuuramnesie (2022) van Marc Argeloo. Dat boek gaat over hoe wij vergeten hoe de natuur er vroeger uitzag. Ons beeld van de natuur is zeer beperkt, want het reikt niet verder dan tot onze eigen jeugd. Zo verlegt elke generatie weer haar grenzen en gaat het natuurverlies onverminderd door. Dit fenomeen – shifting baseline syndrome – beschrijft hoe kennis van de rijkdom van de natuur uit ons collectieve geheugen verdwijnt. Op mijn wandelingen begonnen verscheidene mensen erover. Allen vertelden dat het hen zorgen baarde. Verontrustend is het zeker. Zo eindigt ook Piersma zijn artikel, over hoe de mechanische schelpdiervisserij kort voor schrijven nog binnen twee winterseizoenen alle mosselbanken van de Waddenzee wegruimde. Na de zeegrasvelden en de oesterbanken gingen eind jaren negentig ook de mosselbanken verloren. Piersma wijt het aan gebrek aan kennis en grote passiviteit van de kant van de natuurbescherming. De natuurerosie gaat geleidelijker, schrijft hij, maar ze is niet weg. Je moet alleen beter opletten. Hij kent een schilder die de ecologische achteruitgang van de Waddenzee, ook al verliep die geleidelijk, niet langer kon aanzien en naar het buitenland wegvluchtte. Ook hij mat dit af aan zijn eigen jeugd.
Toen ik in Warffum met de trein arriveerde stond hij op zijn gemak een sigaar te roken voor de voormalige gereformeerde kerk. De zon scheen, het was voorjaar. Jan Dirk Gardenier ontving me allerhartelijkst met koffie en een rondleiding. Gardenier is antropoloog. Zijn onderzoeksbureau is gevestigd in het Noord-Groningse Warffum. Samen met zijn vrouw verzorgt hij kunstenonderwijs aan leerlingen van basisscholen in de gereformeerde kerk die hij onlangs voor weinig geld wist te verwerven. Bij het afscheid nemen gaf hij me twee boeken mee: Bedreigd bestaan (1959) en Rijk met kleine dorpen (2012). Het eerste sloeg alarm en schetste een somber perspectief voor de dorpen in Noord-Groningen. De jongeren trokken weg, het voorzieningenpeil liep terug, de leefbaarheid werd bedreigd. Het tweede schetst een heel ander beeld, nu vijftig jaar later: ook al trekken de jongeren nog steeds weg, de leefbaarheid van de dorpen wordt niet bedreigd, de voorzieningen zijn goed bereikbaar, de mensen werken elders, de dorpen zijn nu vooral woondorpen. Het klimaat is zelfs verbeterd. En de kleinste dorpen presteren misschien wel het best; zij hebben toch niets te verliezen (want voorzieningen zijn er allang niet meer) en bieden in de eerste plaats rust.
De sociografische studie Bedreigd bestaan was het initiatief van een aantal lokale bestuurders die Den Haag wilden wijzen op de problematiek van de ontvolking van het Noord-Groningse platteland. Ze duidden zichzelf aan als ‘de noordelijke periferie van ons vaderland’, noemden hun dorpen ‘achterstandsgebied’ en vroegen om ontsluiting van Noord-Groningen en het scheppen van werkgelegenheid. In het jaar dat de studie verscheen werd in Slochteren aardgas ontdekt en begon de noordelijke lobby voor geld in Den Haag. De jaren erna kwam veel overheidssubsidie vrij voor de bouw van een chemiepark in Delfzijl, voor de aanleg van snelwegen naar het Noorden, werden overheidsdiensten uit de Randstad naar de stad Groningen gedirigeerd, en werden plannen gesmeed voor de Eemshaven (1968). Het liet de Noord-Groningse dorpen echter onberoerd. Het platteland paste zich soepel aan, de dorpen kregen nieuwe inwoners, er ontstond een nieuwe dynamiek. Het is een weldaad om Rijk met Kleine Dorpen te lezen, zeker nu bestuurders opnieuw de noodklok luiden, zichzelf somber neerzetten als ‘verre uithoek’ en spreken van een ‘ereschuld’. Terwijl zij tranen plengen en de hand ophouden in Den Haag, is het goed toeven in Noord-Groningen.
Twee dagen heb ik door Londen gelopen. Wandel- en studiegebied was deze keer Southwark, met name Elephant & Castle. Indrukwekkend wat daar in die voorheen slechte buurten gebeurt. Als je maar een heldere visie op de openbare ruimte hebt, vooraf de optimale dichtheid bepaalt, de kwaliteit van het groen vooropstelt, tenminste dertig procent sociale woningbouw realiseert, het openbaar vervoer op orde brengt en profiteert van de druk op de woningmarkt. Met gevaar van gentrificatie. Zouden ze in Rotterdam-Zuid en Amsterdam-Zuidoost veel van kunnen leren. Maar de jonge journalist Sam Bright neemt liever aanstoot aan Nine Elms en Battersea Power Station in de aanpalende borough van Wandsworth. In zijn ‘Fortress London’ (2022) zet hij Londen neer als een winstbeluste speculatiemachine in handen van sluwe ontwikkelaars en beleggers. Londen, schrijft hij, wordt gewoon verkocht aan de hoogste bieder, de opbrengst verdwijnt naar het buitenland. Ik las het boek op de terugweg in de Eurostar, die vanaf Brussel veranderde in een sloom boemeltreintje dat zich door het strooigoed van steden richting Nederland een weg baande. Tijd genoeg voor een pessimistisch boek. Bright schrijft niet alleen over Londen, zijn eigenlijke thema is regionale ongelijkheid en achterstand die de rest van Engeland ten opzichte van de hoofdstad heeft opgelopen en die ronduit schrijnend is – reden waarom hij pleit voor een andere hoofdstad. Londen zou juist een voorbeeld voor de rest van het land moeten zijn.
In kansen voor het noorden van Engeland gelooft Bright niet zolang Londen niet tot inkeer komt. Ronduit sceptisch is hij over linkse politici die geloven in een wederopstanding die te danken zou zijn aan een ‘schone economie’ of een ‘groene agenda’ elders. Windparken op de Noordzee bijvoorbeeld, die elektrische stroom naar havensteden in het Noorden brengt, ze zullen daar niet tot nieuwe banen leiden. Zulke beloftes noemt hij vooral abstract. En OS2, de hogesnelheidslijn van Londen naar Birmingham en Manchester dan? Over acht jaar moet deze snelle trein gaan rijden, bedoeld om de rest van het land bij het succes van Londen te betrekken. Ook die dure lijn zal geen werkelijke verbetering brengen. Bright pleit voor fundamentele herverdeling van overheidsmiddelen door financiële bevoordeling van regio’s ten opzichte van de metropool. Echter, zijn focus ligt op Londen, dat minder geldbelust moet zijn en minder alleen met zichzelf bezig. Londen staat bij hem symbool voor alles wat er mis is en hij begrijpt niet dat linkse politici dat niet zien. Groot-Brittannië zou naar Duitsland moeten kijken, een federatie die gedecentraliseerd werkt en die de macht over alle regio’s verdeelt. Regionalisering zou het centrale thema moeten zijn, met aandacht voor basisvoorzieningen: onderwijzers, verpleegsters, buschauffeurs, politieagenten, winkelpersoneel. Verplaats het regeringscentrum naar Leeds, het moet toch worden vernieuwd. Fort Londen met zijn obsessie voor snel geld moet hoe dan ook worden afgebroken.
reacties