Angst, sensatiezucht en idealisme

Gehoord op 18 april 2016 in de OBA te Amsterdam:

 

Christianne Smit, universitair hoofddocent Politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, vertelde afgelopen maandagavond een prachtig verhaal over de tweede Gouden Eeuw van Amsterdam in een volgepakte theaterzaal van de OBA, tijdelijk omgetoverd in het Paleis voor Volksvlijt. Het was de eerste Amsterdamlezing van dit jaar, georganiseerd vanuit de Wibautleerstoel aan de UvA, een reeks deze keer gewijd aan de derde Gouden Eeuw. Aan de hand van haar historische onderzoek, opgetekend in ‘De Volksverheffers: sociaal hervormers in Nederland en de wereld 1870-1914’ (2015), schetste Smit een tamelijk onrustig beeld van Amsterdam, toen de kloof tussen rijk en arm snel groter werd, veel migranten naar de grote stad trokken, het platteland leegliep en de samenleving uit elkaar dreigde te vallen. De parallellen met het heden waren opvallend. De Amsterdamse elite van destijds, vertelde ze, wilde de boel bij elkaar houden en het waren de liberalen die daartoe tal van initiatieven namen; veelal betrof het jonge juffrouwen, ongetrouwde dochters van rijke burgers, wier idealistische werk deels werd ingegeven door optimisme, deels door angst. Ze trokken de arme buurten in, vaak uit sensatiezucht, maar vooral om gewone mensen die achterliepen vooruit te helpen; ze wilden de arbeiders iets leren, iets bijbrengen, zonder dat deze tot de middenklasse konden toetreden, “want dat kon gewoon niet.” Zo begon de tweede Gouden Eeuw – door het creëren van een grootstedelijke gemeenschap, het ontwikkelen van sociale cohesie.

Opmerkelijk was dat veel van die initiatieven rechtstreeks afkomstig waren uit Londen, dat niet alleen in de ernst van de maatschappelijke problemen Amsterdam verre overtrof, maar dat ook aan de lopende band innovaties produceerde.  Want zo zijn metropolen: hun oplossingsvermogen is veel groter dan die van kleine steden. Smit noemde het echtpaar Barnett dat met Toynbee Hall in East End het eerste buurthuis ter wereld stichtte. Ze organiseerden er leesclubs, cursussen, concerten, debatavonden en lezingen. Rijke studenten uit Oxford en Cambridge konden er aan den lijve ondervinden hoe het was om als arme stakker te leven. Toynbee Hall, een robuust Brits landhuis te midden van krotten, was niet minder dan een sociaal laboratorium dat ook in Nederland de aandacht trok. Smit noemde het Volkshuis in Leiden (1899), de Toynbee Vereniging (1895) en Ons Huis in de Rozenstraat in Amsterdam (1892). Ook Floor Wibaut zou na zijn verhuizing naar Amsterdam aangestoken worden door het virus en een Toynbee vereniging oprichten. Smit wees erop dat nog steeds overal in Amsterdam buurthuizen bestaan, net zoals er nog talrijke openbare bibliotheken functioneren. De sociale innovaties van destijds waren dus buitengewoon succesvol. Ze horen bij een infrastructuur die het idee van democratie moest helpen verspreiden en het pad effenen naar emancipatie. Nee, de socialisten liepen in deze niet voorop. Die wilden hun eigen buurthuizen, maar ze wilden bovendien een schietbaan om de revolutie voor te bereiden, echter een vergunning daarvoor kregen ze niet. En toen de buurthuizen en bibliotheken iets te succesvol bleken, nam de overheid het van de weldoeners over. Maar dat was veel later, zo rond de Eerste Wereldoorlog.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *