Gehoord in Dumbarton Oaks, Washington DC, op 4 en 5 mei 2012:
Het symposium over ‘Food & The City’ op Dumbarton Oaks, Washington DC, vond plaats in de Music Room, een uitbreiding daterend uit 1928 van het achttiende eeuwse landhuis waar in 1944 de geallieerden onderhandelden over de oprichting van de Verenigde Naties. In deze historische, met gedempt licht beschenen zaal klonken de historische bijdragen van David Haney (Kent University), David Rifkind (Miami International University), Tal Alon-Mozes (Technion University) en Mary McLeod (Columbia University) over de voedselproblematiek van steden in de twintigste eeuw met een merkwaardige echo. Vreemd, dat de recente trend van ‘urban farming’ zulke duidelijke historische parallellen kent. Want kort voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog en later tijdens de Grote Depressie en de wederopbouw outilleerden alle grote steden zich met tuinen, volkstuinen en tuinbouwarealen om in de eigen behoefte aan voedsel te voorzien. Deze stadslandbouw werd ook toen al gezien als sociaal, emanciperend, duurzaam en gezond. Haney plaatste de figuur van ‘the Anarchist Prince’ Leberecht Migge centraal, en alle latere sprekers refereerden aan deze unieke Duitse tuinarchitect uit het Interbellum. Zo mogelijk nog opmerkelijker vond ik dat alle sprekers erop wezen dat deze stedelijke beweging steeds gepaard was gegaan met oproepen tot ‘spontane’ en ‘organische’ stedenbouw. Migge schreef over ‘Die Wachsende Siedlung’ en Le Corbusier tekende zijn ‘Ferme Radieuse’ en zijn ‘Village Radieux’
Iemand in de zaal vroeg of de populariteit van stadslandbouw en van organische stedenbouw misschien iets te maken heeft met de crisis. Gaan mensen hun eigen voedsel verbouwen zodra er sprake is van ernstige maatschappelijke ontwrichting? En verlangt iedereen ineens naar zelfbouw en ongeplande buurten als de economie stevig neerwaarts gaat? Geen van de historisch geschoolde sprekers durfde dit te ontkennen. Hun verhalen hadden ze geplaatst in situaties van grote maatschappelijke onrust, armoede, ontwrichting, idealisme, bevlogenheid en hoop. Hier een bloemlezing van Twitter-volgers die, door mij gevraagd naar de reden waarom stadslandbouw wereldwijd op dit moment zo populair is, antwoordden: omdat het zo leuk staat in de media, vanwege imagoverbetering van eigenaren, vanuit het besef dat langeafstandsrelaties met landbouw en voedselvoorziening onzeker en niet transparant zijn, om dezelfde reden waarom we in het voorjaar krokussen en hyachinthen op tafel zetten, vanwege de structurele leegstand en de duurzaamheid, omdat het zo leerzaam is voor kinderen. Iemand zond me een samenvatting van een boek van André Viljoen en Han Wiskerke, getiteld ‘Sustainable food planning: evolving theory and practice’. Daarin worden voedselveiligheid en duurzaamheid van de voedselproductie als de belangrijkste aanleidingen genoemd. “In the wider contexts of global climate change, resource depletion, a burgeoning world population, competing food production systems and diet-related public health concerns, new paradigms for urban and regional planning capable of supporting sustainable and equitable food systems are urgently needed.” Dat laatste klinkt behoorlijk verontrustend. Het antwoord is dus ja.
Gelezen in ‘Welcome to the urban revolution’ (2009) van Jeb Brugmann:
Hoe mobieler mensen, goederen, geld en kennis worden, hoe meer locatie ertoe doet. We denken nog te weinig ruimtelijk, te weinig in steden. De Amerikaanse strateeg Jeb Brugmann schreef hierover een indrukwekkend boek. De financiële crisis van 2008, schrijft hij in ‘Welcome to the urban revolution’, is veroorzaakt door het in elkaar storten van “an American city model building boom’’. De crisis gaat dus over onze steden. Geen econoom die daaraan denkt. Ons model van stadsontwikkeling is ondeugdelijk gebleken. “We have been building cities everywhere like industrial commodities, measuring them in undifferentiated square footage, while marketing them with names that stimulate our memories of citysystems and their community life.” Om de wereld van de ondergang te redden moeten we heel andere steden gaan bouwen dan die volgens het gangbare ‘corporate city’-model. Maar hoe? Hier introduceert Brugmann het begrip ‘urbanism’. ‘Urbanism’ is een stedelijke strategie die actieve participatie toelaat van burgers en bedrijven en die streeft naar werkelijk duurzame groei. Zo’n strategie vereist dat natie-staten een flinke stap terugdoen en niet langer voorschrijven hoe steden moeten opereren. ‘Urbanism’ veronderstelt daarentegen dat lokale bedrijven actief gaan deelnemen aan de ontwikkeling van hun stad en zich niet langer afzijdig houden. Het is ook in hun belang dat steden creatief en duurzaam worden. “Embuing corporate city model building with a process of cocreation with communities, users, and local urbanists is one of the most important challenges and opportunities of urban practice in the final phase.”
Wat vereist dit van stadsbesturen? Besluitvorming zou niet langer achter de gesloten deuren van het stadhuis moeten plaatsvinden, in college, raad en voorbereid door de bureaucratie. De macht zou moeten worden gedeeld met burgers, ondernemingen en gemeenschappen. Het dominante stedelijke regime zou juist deelname van allen moeten stimuleren en private actie ondersteunen. Het moet weliswaar doelgericht zijn, maar ook gebaseerd op inspiratie en ondersteuning van anderen. Het juiste regime is stabiel, maar ook open en relatief informeel. “In a very important sense, a regime is empowering.” Strategische allianties zijn volgens Brugmann niet genoeg. Om te overleven en zich snel aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden zullen steden zich zo snel mogelijk regimes eigen moeten maken die fundamenteel op cocreatie zijn gericht. Volgens Brugmann is er geen tijd te verliezen. Hervormen dus!
Gelezen in S&RO nr. 1 van jaargang 2011:
Met een overigens matig geredigeerd artikel van Willem Buunk steelt de redactie van S&RO ook dit keer de show. Een show in uitdunnend planologenland, dat wel. Buunk is lector aan de Christelijke Hogeschool Windesheim te Zwolle en gemeenteraadslid voor de VVD in Utrecht. De ruimtelijke ordening in Nederland verkeert helemaal niet in een crisis, maar wordt stevig hervormd, dat is de strekking van Buunks artikel. Hervormd naar christelijk-liberale-populistische snit, wel te verstaan. De overheid voert in die hervorming niet meer de regie, er komt een einde aan de grote projecten, hoogbouw is taboe, van intensivering van het ruimtegebruik wordt afscheid genomen, de wijkaanpak is verleden tijd, en compacte steden staan niet meer centraal. Dat was allemaal gedachtengoed naar sociaal-democratische snit. Wat ervoor in de plaats komt is ‘spontane orde’, prijsmechanismen en markten hun werk laten doen, bereikbaarheid centraal stellen, minder regels, decentralisatie naar gemeenten, stoppen met rijksnota’s. Buunk, die spreekt van “een frisse wind”, schrijft bestraffend aan zijn vakgenoten: “Het vergt misschien een grote mentale flexibiliteit, maar die mag dan ook wel eens getoond worden.” Alsof alle planologen linkse hobbyisten zijn. Het is rechtse retoriek. Je zou er bijna aan gewend raken.
Op de analyse sec van Buunk valt weinig aan te merken, op de toon heel veel. Ergens voel je toch een afrekening. Mooi ook die Nederlandse taal: ‘hervorming’, ‘spontane orde’, ‘’je gaat erover of niet’’. Diepgang mis ik wel. Wat er in het recente verleden misgegaan is, daarover lees je niets. Nee, we leven in gevaarlijke tijden. Bijna schuldbewust lees ik het volgende artikel in dit mooie ‘crisisnummer’. Dat is van de hand van Jeroen Saris, ooit wethouder GroenLinks te Amsterdam, en Evert Verhagen. De vastgoedcrisis en de kredietcrisis, stellen zij, hangen nauw met elkaar samen. Er werd gespeculeerd op oneindige waardestijging. (De markt deed zijn werk!). “Nu deze miljardenwolk is leeggelopen staat vast dat de vastgoedwereld nooit meer dezelfde zal zijn. De ruimtelijke ordening evenmin.” Ook linkse mensen begrijpen dus dat er een hervorming nodig is. Hoe komt die nieuwe, linkse ruimtelijke ordening er dan uit te zien? “Het nieuwe buzz-woord is ‘organische groei’.” Organische groei? Spontane orde? Wat is het verschil?
Gelezen in Het spel en de spelers (2010) van HKB:
De stedenbouwkundigen roeren zich. Ze lijken ontevreden. Is het vreemd? Tijdens de achter ons liggende hoogconjunctuur hebben ze hun finest hour beleefd, net als de sterarchitecten. Er werd gewoon veel gebouwd en er was heel veel geld. Tot op het kleinste detail bepaalden de stedenbouwkundigen de profielen, de bouwblokken, de parkeeroplossingen, de lantaarnpalen, de openbare ruimte. Het werd VINEX-tijd. Jarenlang konden ze heerlijk hun gang gaan en erop los tekenen. Hun ingenieursachtergrond van ontwerpen en direct maken bracht hen ver en maakte hen buitengewoon geschikt voor het vele werk. Nu ligt dat werk ineens stil. De oude kift met de planologen komt weer naar boven. Aan de pratende, abstract redenerende planologen hebben de ingenieurs nu eenmaal een hekel. De vorige crisis ligt nog vers in hun geheugen. Toen werd er meer gepraat dan getekend. Logisch, maar leuk was het niet. Als ik me niet vergis denken de stedenbouwkundigen weer diep in hun hart dat we al tekenend uit de crisis zullen komen.
Vorige week ontving ik een brochure van het stedenbouwkundige bureau HKB uit Groningen. Het bureau bestaat 65 jaar. Het boekje bevat een aantal interviews, opgetekend door Jan-Willem Wesselink. Een van de opvolgers van oprichter Piet Oom, inmiddels oudpartner Jan Heeling, blikt erin terug op de vorige crisis, die van de vroege jaren ‘80. Stedenbouwkundige bureaus gingen toen en masse failliet, het bureau van Heeling halveerde, de vaste opdrachtgevers uit de jaren ‘70 – de gemeenten – trokken zich een voor een terug. Destijds was het vak nog heel technisch. Heeling: “het ging over de riolering, de straten, de verlichting.” In de crisisjaren veranderde dat. “We constateerden in het decennium daarop, de jaren tachtig, dat stedenbouw alleen nog over planning en planologie ging. Het ontwerpen ontbrak.” Waarop het bureau een publicatie het licht deed zien waarin het zijn visie op de stedenbouw ontvouwde. Die sloeg aan. In 1985 kwam de grote ommekeer. Toen werd het bureau benaderd door Groningen om een structuurplan te ontwerpen. En ontworpen is er, tot op de dag van vandaag. En in de nieuwe crisis? Volgens Jan Heeling is het vak te politiek geworden, “te veel gericht op de korte termijn en het visuele eindbeeld.” Stedenbouwkundigen moeten weer tijd nemen om via het ontwerp kwesties te uit te zoeken. Het klinkt alsof de politiek de stedenbouwkundige met rust moet laten. Zal dat gebeuren? De volgende keer iets over de publicatie ‘De Spontane Stad’ van het Amsterdamse stedenbouwkundige bureau Urhahn. Net verschenen. Allemaal crisisliteratuur.
Gelezen op Citiwire.net op 17 december 2010:
Bruce Katz (links op de foto) is directeur van het Brookings Institute te Washington DC, USA. Op 8 december was hij in Chicago een van de sprekers op de Global Metro Summit. Aanwezig waren enkele honderden bestuurders en ambtenaren van overwegend Amerikaanse steden, maar er waren ook sprekers uit Londen, München, Seoul, Barcelona en Turijn. Onderwerp van de summit: de economische crisis. De Amerikaanse journalist Neil Pearce was aanwezig en deed vorige week verslag op zijn weblog. “The American nation went off the track,” aldus Katz, “by elevating consumption over production, financial chicanery over real innovation, near-term speculation over long-term growth. We lost our way and got the economy, and the Great Recession, we deserved.” Het waren dramatische woorden van de directeur van de denktank. En de oplossing? Katz: “We focus on where America’s economy is overwhelmingly rooted — its 100 largest metropolitan regions, already home to two-thirds of our population and 75 percent of our economic output. To get the metros rolling full steam, we boost business-civic-government partnerships to catalyze each metro’s growth, based on its own special strengths and potentials. And we line up federal and state policies to spur the metros’ growth forward.” Het zijn de metropolitane gebieden, aldus de directeur van het Brookings Institute, die ook de groei veroorzaken in China, India en Brazilië. Amerika zou hun voorbeeld moeten volgen en de honderd grote steden meer ruimte moeten geven om zich te ontwikkelen. “An aggressive, metro-based U.S. export economy should focus heavily on energy-efficient, non-polluting products to meet the competition of China as it rushes to become the planet’s top green producer.”
Weinig kans dat de regering Obama aan de oproep gehoor zal geven. Natiestaten redeneren nu eenmaal anders. Jane Jacobs heeft er op gewezen dat staten (‘’nations’) de steden niet begrijpen en dat ze juist het surplus van stedelijke economieën doelbewust afromen ten bate van het militair-industriële complex. Vervolgens plunderen ze de steden uit hoofde van ‘verdelende rechtvaardigheid’ om perifere streken op te stoten in de vaart der volkeren, het grote bedrijfsleven te spekken en de agrarische sector te subsidiëren. (En soms ook om grote banken te redden). Dit soort herverdelingen duidde Jacobs aan als ‘transactions of decline’. “If they are unremitting, they too drain city earning unremittingly.” Aanvankelijk berokkenen ‘transactions of decline’’ nog weinig schade, maar houden ze aan, dan gaat dat zich wreken. Op een gegeven moment kan de natiestaat niet anders dan drastisch bezuinigen. Bezuinigingen zijn een teken dat de natiestaat de stedelijke economieën teveel heeft afgeroomd. Jammer meneer Katz, uw boodschap is vergeefs en komt te laat.
Gelezen in De tijd van de wereld. Beschaving, economie en kapitalisme (1979) van Fernand Braudel:
Vandaag is het kabinet-Rutte geïnstalleerd. Nel de Jager zou bij me langskomen, maar ze verscheen helaas niet. Nel is winkelstraatmanager. Dat vak heeft zij uitgevonden, in de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Ik bewonder haar zeer. Ze is de Nederlandse Jane Jacobs, een pionier in de stedenbouw met hart voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf. Elke maand spreek ik met haar. Om de leegte te vullen door haar afwezigheid lees ik in Fernand Braudel’s meesterwerk over het kapitalisme. Helemaal op het eind van het boek staat Braudel stil bij de economische crisis van de jaren zeventig. Hij gelooft niet dat het kapitalisme zal falen en is het ook niet eens met Marcuse die meent dat de crisis zal uitmonden in een totale échec. Hij citeert nota bene Lenin die gezegd zou hebben “dat de marktproductie op kleine schaal elke dag opnieuw spontaan het leven schenkt aan het kapitalisme en de bourgeoisie. (…) Waar kleinbedrijf en vrijheid van handel bestaan, verschijnt het kapitalisme.” Dat is een motto dat Nel de Jager op het lijf is geschreven.
Braudel: “Zijn deze opmerkingen van Lenin in feite niet een eerbetoon aan de enorme creatieve kracht van de markt, van de onderste zone van het handelsverkeer, van het ambacht en naar mijn mening zelfs van het geritsel in het halfduister van het zwartwerk? Een creatieve kracht die voor de economie niet alleen een fundamentele rijkdom is maar ook een toevluchtsoord in perioden van crisis, oorlogen, ernstige economische storingen die structurele veranderingen vereisen? De begane grond van de economie wordt niet verlamd door de drukkende last van uitrusting en organisatie, en is daarom altijd in staat de lucht op te snuiven. Daar wellen de bronnen, worden oplossingen geïmproviseerd en innovaties bedacht ook al komende beste ontdekkingen over het algemeen in de handen van de kapitaalbezitters terecht.” Laten we hopen dat de regering-Rutte deze woorden ter harte neemt. Dan komt het toch nog goed.
Gelezen in The Great Reset (2010) van Richard Florida:
Wat een leuk boek heeft Richard Florida weer geschreven! Iedereen die de Hollandse verkiezingsstrijd beu is vanwege de muggezifterij, de leegheid van het debat en het landjepik om niks, moet het lezen. De Nederlandse politiek gaat echt nergens meer over. Nee, dan ‘’The Great Reset’’! Geniaal natuurlijk om de huidige crisis te vergelijken met die van 1870. Juist in crisistijd gaan de zaken grondig verschuiven, dan wordt alles vloeibaar. Nieuwe steden zullen opkomen, andere steden zullen wegzakken (heeft u ook de recente Randstadmonitor gelezen? We zijn opnieuw op de lijstjes gezakt). Florida is voorzichtig, maar hij durft wel voorspellingen te doen. Zo zal New York fier overeind blijven. Die stad heeft zo’n diverse economie. De suburbanisatie, kunstmatig aangewakkerd door krankzinnige hypotheekrenteconstructies, zal opdrogen. Steden die grote stromen immigranten aantrekken zullen flink terrein winnen. Jonge mensen zullen in veel grotere aantallen de steden opzoeken waar de kansen liggen. Mensen zullen minder vastgoed en auto’s kopen en hun huizen volstouwen met spullen zoals ze de afgelopen vijftien jaar hebben gedaan, maar onderwijs genieten en steeds meer hoogwaardige diensten kopen. Hogesnelheidstreinen hebben de toekomst, niet de auto’s. Het onderwijs wordt nóg belangrijker. De banen in de dienstensector zullen, net als die in de industrie, hoogwaardiger worden en beter betaald. Niet zozeer mechanisatie, maar creativiteit zal de dienstverlening naar een hoger niveau tillen. Het onderwijs moet niet op traditionele kennisvermeerdering en wetenschappelijk onderzoek worden gericht (dat is de weg terug volgen), maar op improvisatie, verbreding en creatieve bewustwording. Steden die hierin achterblijven, zullen verliezen. Steden die hierin vooroplopen zullen winnen.
Ik moest meteen denken aan een opmerking van een oud-wethouder van Den Haag, afgelopen week. Hij voorspelde ten overstaan van een gezelschap ontwikkelaars en ambtenaren méér suburbanisatie en nog véél meer groei van het autobezit in Nederland. Sommige mensen weigeren hardnekkig de crisis te doorgronden. Ze denken dat alles bij hetzelfde blijft. Voor hen bestaat er hoogstens méér van hetzelfde.
Gezien in het Stadsarchief van Amsterdam op 27 december 2009:
De originele kaart van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP), daterend van 1935, die precies een jaar geleden was teruggevonden, is gerestaureerd. Je kon hem de afgelopen dagen bewonderen in de schatkamer van het Stadsarchief. Ik heb hem bekeken. Hij is inderdaad groot: 216 x 270 cm. De kaart bestaat uit zes vellen: kopiedrukken van de topografische ondergrond, bruinig gekleurd, met daarop gouache. Deze werden op een linnen doek gelijmd en met de hand verder ingekleurd met heldere tinten gouache. Twee stokken, aan de boven- en onderkant, houden het geheel bij elkaar. Een echte crisiskaart.
Als je er zo dicht op staat, kun je veel details zien. Gek hoe je manier van kijken wordt beinvloed door het formaat. Op het vlugschrift bij de tentoonstelling proberen de auteurs aan leken duidelijk te maken dat veel van het ontwerp is gerealiseerd, maar dat er in de loop van de tijd hier en daar ook van is afgeweken. Dan noemen ze de begraafplaats op de noordelijke oever van het Nieuwe Meer, de vorm van de havenbekkens in West, de haven op de oostoever van de Amstel en divers spoorbanen en rangeerterreinen. Die zijn allemaal niet gerealiseerd. Wat ze niet noemen is Oud-Zuid. Als je goed kijkt hebben de ontwerpers Berlage’s Zuid geamendeerd, maar heel anders dan na de oorlog is uitgevoerd. Het Zuidstation ligt nog monumentaal aan de Minerva-as en het hele gebied ten noorden van de spoorbaan is, net als in het eerdere ontwerp van Berlage, hoogstedelijk: 110 woningen per hectare. Ten zuiden van de spoorbaan ligt een strook sportvelden, waarvan duidelijk is dat ze als een soort reservering voor extra infrastructuur fungeren. De woningdichtheid van Buitenveldert is de helft van die ten noorden van de spoorbaan.
Gek is dat. Het hele probleem met de Zuidas, dat nu wordt toegerekend aan de hoogliggende infrastructuur, was er niet of veel minder geweest als het AUP aan deze kant van de stad was uitgevoerd. Echter, door na de oorlog de prinses Irenebuurt in een lage dichtheid te bouwen, de nieuwe RAI hier te situeren en de bruggen af te waarderen verdween de vanzelfsprekende aanleiding om de Zuidas te realiseren. Die moet nu met kantoren worden afgedwongen. Een ongemakkelijke situatie.
Gehoord in Hotel The Grand op 12 november 2009:
Peter Sloterdijk was gisteravond te gast bij het Forum voor Stedelijke Vernieuwing. Een twintigtal genodigden sprak met de Duitse filosoof in Hotel The Grand in Amsterdam. Als bestuurslid van het Forum was ik erbij. Na een betoog van drie kwartier konden de gasten, een voor een, vragen stellen, waarna Sloterdijk alle vragen beantwoordde in één vloeiend betoog. Onderwerp: de stad, of beter: het immuunsysteem stad, gebouwd door mensen.
Sloterdijk begon met Athene, althans de bloeitijd van de Griekse stad in de oudheid die duurde tot aan de Peleponesische oorlog. Daarna weidde hij uit over Rome. Ten slotte sprak hij over Babylon. Mooi was de democratie in Athene: de herderlijke idylle van eros die neerdaalde uit de bergen en die transformeerde, via warlords die de democratie gebruikten om gemotiveerde burgers bij de oorlogsvoering te betrekken, in een subtiel stelsel van checks and balances, met diners waaraan naast de aristocratie iedereen mocht aanzitten, en waarbij al te groot talent de stad uit werd gejaagd, want aan genieën had men geen behoefte (het zogenaamde ostracisme). Tijdens de oorlog (413-404 vC) verdween dit hele democratische systeem. Daarna was het de tijd van Rome. Het imperium Rome was het resultaat van Alexander de Grote, die in Perzië het imperiale stelsel leerde kennen en die dit stelsel implementeerde in de Romeinse stad. Opmerkelijk hoe de Romeinen het landleven idealiseerden en hoe de stedelijke elite steeds een buitenhuis had. Babylon was anders. Dat was een stad van God, bevolkt door hogepriesters en slaven, met robuuste muren omringd. Die muren werden steeds dikker en dikker, tot ze wel 26 meter breed waren geworden. Zulke muren dienden niet meer de veiligheid, maar moesten ontzag wekken voor de goden.
Daarna mochten we vragen stellen. Die varieerden enorm, want zo verschillend zijn dus mensen; ze horen hetzelfde verhaal, maar ze reageren allemaal totaal verschillend. Sloterdijk zat er niet mee. Als een filosofische rapper beantwoordde hij alle vragen in zijn zangerige Duits. Prachtig hoe hij de stad typeerde, verspilling was de kern. "Die realistische Stadt ist im Grunde genommen eine tote Stadt. (…) Die Stadt ist ein Ort, an dem eine wohltemperierte Unvernunft praktesiert.Die Stadt bedeutet Verschwendung." Als we hier in deze ruimte allemaal spaarlampjes gaan ophangen, dan kunnen we de stad wel opdoeken!, veogde hij er nog aan toe. Hij refereerde bovendien aan burgemeester Giuliani die na de ramp van 9/11 de New Yorkers opriep om vooral te blijven winkelen. "Go shopping!" De stad was één groot parasitair systeem, verspilling en complexiteit horen bij de stad, het willen ordenen van de stad is een illusie – dan sterft hij, dan gaat hij dood. Mensen die denken dat we door eendrachtig samenwerken de stad in toom kunnen houden hebben het mis.
We eindigden bij de crisis. Het was alsof we de ondergang van onze steden vreesden. Na Athene, Rome en Babylon zullen ook de Europese steden in elkaar storten, zoiets. Sloterdijk sloot het niet uit. De moderne stad was een vreemd, onnatuurlijk immuunsysteem. Tegen welke risico’s moest hij ons verzekeren? Welk gevaar liepen wij eigenlijk? Op die vragen ging niemand in. Of toch. Sloterdijk bezag de kredietcrisis uitsluitend binnen het domein van het goedkope geld. De bankiers waren in dat opzicht criminelen. Maar even eerder had hij gerefereerd aan het failliet van de landbouw en het moderne voedselsysteem. Toen waren we heel dicht bij het antwoord.
reacties