Gelezen in de Volkskrant van 12 oktober 2018:
Bron: Volksgezondheidenzorg.info
Een oud-directeur van een ziekenhuis vertelde me laatst over de moeizame ziekenhuisfusie in het noorden van het land. Zeker, het is ingewikkeld, want het gaat over religies, streeksentimenten, lokale politiek. Die van Meppel werkt nu samen met Zwolle; Hoogeveen, Emmen, Assen en Stadskanaal zijn al jaren verwikkeld in een fusieproces, terwijl Assen liever met Groningen in zee wil en Hoogeveen eigenlijk met Meppel. Hier in Amsterdam sloot Slotervaartziekenhuis onlangs zijn deuren. Dat was een harde klap. Datzelfde lot hing Lelystad boven het hoofd, maar die gaat nu verder met Harderwijk. AMC en VUmc zijn inmiddels succesvol gefuseerd en heten nu Amsterdam UMC. En met Amsterdam UMC sloot Almere zeer onlangs een deal, noodgedwongen. Wat is er toch aan de hand? Wouter Bos, voormalig directeur van VUmc schreef het eind vorige jaar in de Volkskrant: het behoud van kleinere ziekenhuizen roept steeds meer spanningen op, maar de neiging naar schaalvergroting is structureel. Meer patiënten behandelen betekent een kleinere kans op fouten, zeker bij complexe aandoeningen. Steeds complexere en duurdere apparatuur vraagt om bemensing die dag en nacht beschikbaar is. “Het klinkt koud en kil, maar de hoge kosten van een kwalitatief hoogstaande en permanent beschikbare zorginfrastructuur zijn alleen maar op te brengen bij voldoende patiënten.” Het zet kleine ziekenhuizen op achterstand.
In grote delen van Nederland zal het fusieproces van ziekenhuizen de komende jaren nog veel pijnlijker worden. Tientallen ziekenhuizen zullen sluiten, nieuwe zullen ergens centraal gebouwd worden, af te leggen afstanden voor patiënten, bezoek en personeel zullen flink toenemen. Sentimenten spelen op. Waren er in 1972 nog 261 ziekenhuizen in Nederland, in 2015 was hun aantal geslonken tot 102. Een getal van 87 ziekenhuizen wordt als eindbeeld genoemd, maar er circuleren ook rekensommen dat het met 40 moet kunnen. Het wrange is dat de kleinere ziekenhuizen in de dunbevolkte krimpgebieden hun deuren zullen moeten sluiten, juist daar waar de bevolking snel vergrijst. Daar zal thuisbehandeling en persoonsgerichte ICT een hoge vlucht moeten nemen. Ondertussen concentreert zich in de grote steden met hun academische ziekenhuizen de kennis, daar woont het personeel, verbetert de zorg, daar vestigen zich de privéklinieken. Maar ook in de grote steden wordt steeds meer in regionale netwerken gedacht. Het contrast tussen stad en land zal groter worden. En niemand die er wat aan kan doen. Een grondige ruimtelijke herschikking van het nationale territoir is noodzakelijk. ‘Stop met wegduiken voor pijnlijke keuzes in de zorg’ luidde de titel van het artikel van Wouter Bos in de krant. Zal er naar Bos geluisterd worden?
Gelezen op Citylab.com van 16 januari 2018:
Bron: Raj Chetty
Onder de kop ‘Great Cities Enable You to Live Longer’ verscheen afgelopen week een opvallend artikel van de hand van Joe Cortright op Citylab.com over de voordelen van grote, dichtbebouwde, immigrantvriendelijke steden met veel rijke en hoogopgeleiden inwoners voor de arme bevolking. Arme mensen blijken gezonder en leven langer in grote steden dan in kleine steden of op het platteland. Deze opvallende uitkomsten baseerde Cortright op onderzoek van de econoom Raj Chetty en collega’s van Stanford University, San Francisco. In hun Equality of Opportunity Project vonden zij opvallende correlaties tussen een aantal variabelen en de gemiddelde levensverwachting van mensen. Cortright: “Poor people tend to live longer in places with more immigrants, more expensive housing, higher local government spending, more density, and a better educated population.” Grote steden hebben doorgaans een hogere dichtheid en trekken meer immigranten aan, wonen is er over het algemeen duurder en er leven gemiddeld meer hoogopgeleiden. Juist daar leven arme mensen gemiddeld langer. Let wel, een oorzakelijk verband hebben de onderzoekers niet gevonden, het gaat slechts om correlaties. Echter, de positieve correlaties die ze vonden zijn zo sterk dat iets van een oorzakelijk verband nauwelijks valt uit te sluiten.
Dat metropolen gemiddeld gezonder zijn dan kleine steden of het platteland is al lang bekend. De inwoners van hele grote steden lopen meer, rijden minder auto, hebben een gezondere leefstijl en profiteren ook meer van onderwijs- en ziekenhuisvoorzieningen. Doordat er zoveel mensen dicht op elkaar wonen, zijn er aan metropolen weliswaar grote gezondheidsrisico’s verbonden, schreef Edward Glaeser in ‘Triumph of the City’ (2011). Maar uitgerekend in de allergrootste steden is de gemiddelde levensverwachting negen maanden hoger dan in kleine steden. Dat komt, aldus Glaeser, door de veel hogere overheidsuitgaven en grote inspanningen van stadsbesturen om in de leefsituatie van stedelingen verbetering te brengen. Het was de burgemeester van New York die vooropliep in de strijd tegen de tabaksindustrie. En dronkaards nemen in New York doorgaans de bus, niet de auto. Verkeersdoden en ook zelfmoorden per 1000 inwoners zijn er lager dan in kleine steden. Het zelfmoordcijfer voor jongeren in New York is zelf 56 procent lager dan het nationaal gemiddelde. De gezondheid in steden als New York, Los Angeles en San Francisco was vroeger belabberd, maar is tegenwoordig veel beter dan in de rest van het land. Glaeser: “The troubled cities of the developing world must go through a similar difficult process if they are to become safe and clean.”
Gelezen in The Guardian van 6 oktober 2017:
Uitgerekend op de dag van mijn lezing voor het Platform Binnenstadmanagement in café De Kroon op het Rembrandtplein in Amsterdam verscheen er in The Guardian een lezenswaardig artikel over de zegeningen van het binnenstedelijk wonen. Slechts drie procent van de Nederlanders woont momenteel in een binnenstad, maar hun aantal stijgt snel. Wat dat voor de steden gaat betekenen, daarover ging mijn bijdrage. De studiedag waar ik sprak stond in het teken van het wonen. Ik liet zien hoe in Nederlandse binnensteden het winkelpubliek het laat afweten en hoe daarmee het winkelapparaat langzaam verdwijnt, hoe horeca gedeeltelijk haar plaats inneemt, maar vooral hoe het wonen aan een stille opmars bezig is. Wonen is een kapitaalkrachtige functie die zich slecht met niet-woonfuncties verhoudt, tenminste als de bewoners niet gewend zijn aan grootstedelijkheid, maar voormalige hoogopgeleide en goedverdienende bewoners zijn van groeikernen, villadorpen of buitenwijken. Die laatste kunnen de chaos van de grote stad namelijk slecht verdragen. Straks zijn de meeste Nederlandse binnensteden veranderd in woonwijken. Dat was ongeveer mijn boodschap.
Wat schreef The Guardian? In ‘Inner-city living makes for healthier, happier peope’ staat te lezen dat bewoners van binnensteden, anders dan mensen veelal denken, gelukkiger zijn, gemakkelijker socialiseren en ook een betere gezondheid genieten dan bewoners van dorpen of buitenwijken. “Downtown residents – packed together in tight row houses or apartment blocks – are more active and socially engaged than people who live in the sprawl of suburbia.” Geciteerd wordt uit een recente studie van de University of Oxford en de University of Hong Kong waarin tweeëntwintig Britse steden met elkaar werden vergeleken. Ruim 400.000 inwoners, waaronder die in Londen, maakten deel uit van het onderzoek. Hun gezondheid bleek gemiddeld beter en hun sociale omgeving gevarieerder wanneer zij in een stedelijke dichtheid van meer dan 32 woningen per hectare leefden. Mensen die in de binnenstad wonen, wandelen meer, aldus de onderzoekers. En wandelen is gezonder, socialer, opwekkender dan autorijden of zelfs fietsen. Ze stellen vast dat alle regelgeving en planningsinstrumenten hogere dichtheden tegenwerken vanuit het idee dat buiten wonen in een lage dichtheid voor mensen gezonder zou zijn. Ook Londen blijft een van de minst dichtbevolkte steden ter wereld. De planologen hebben het nog altijd niet begrepen.
Gehoord in CREA te Amsterdam op 2 maart 2015:
Dagelijks nemen wij gemiddeld 226 voedselbeslissingen. Negentig procent van die beslissingen nemen we onbewust. Wel of niet eten, wel of niet snoepen, wel of niet koffie drinken. In zijn Amsterdamlezing van afgelopen maandag in CREA op Roeterseiland campus in Amsterdam sprak Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en gezondheid aan de VU, indringend over chronische aandoeningen als obesitas, diabetes en overmaat aan cholesterol. Chronische aandoeningen hebben net als infectieziekten epidemische trekken. Maar anders dan infectieziekten gaat zo’n epidemie niet over. Hij groeit alleen maar. Obesitas is een typische welvaartsziekte, maar hangt ook sterk samen met urbanisatie. Grote delen van Azië, waar de verstedelijking in een hoog tempo gaat, kampen nu ook met obesitas en diabetes. Vooral in de sloppenwijken. Waarom? Zit je onderaan de maatschappelijke ladder, dan heb je minder keus, lijdt je vaker aan chronische stress, dan ga je vet, zout en zoet eten. Bij apen zie je dat ook. Seidell noemde het voorbeeld van ‘troosteten’, dat we allemaal wel kennen. Verkeerd eten als verdedigingsmechanisme. Het klonk aannemelijk en huiveringwekkend.
En het begint allemaal op jonge leeftijd. In de eerste twee jaar van ons leven wordt de toon gezet. Pas jaren later openbaren zich de ziekteverschijnselen. 30.000 kinderen in Amsterdam zijn op dit moment te zwaar. Seidell vergeleek de aandoening met cholera in de negentiende eeuw. Ook toen dachten de mensen dat het een gebrek aan wilskracht van arme mensen was, een tekortschieten van verantwoordelijkheidsgevoel in de krottenwijken. ‘Je weet toch dat fastfood niet goed voor je is?’ Seidell maakte afdoende duidelijk dat dat te eenvoudig is. Het probleem is razend ingewikkeld en zit in de omgeving, niet in de mensen. De fysieke omgeving deugt niet, de voedselomgeving van arme mensen schiet tekort. Net als Samuel Sarphati moeten we de stedelijke omgeving veranderen. Het kan. Stadslandbouw helpt. Kinderen moeten weer leren groenten eten. Schoolmaaltijden ook. En water drinken in plaats van frisdrank. Ongezonde etenswaar verbieden. Superfood? Onzin. Veel te duur. De stedelijke overheid moet ingrijpen, zoals wethouder Van der Burg ook doet. De voedingsmiddelenindustrie moet worden aangepakt. De prijzen van groenten en fruit zijn de afgelopen tien jaar veertig procent gestegen, die van zoet en vet voedsel veertig procent gedaald. Seidell was heel duidelijk. De zaal stelde vragen en dacht met hem mee. Indrukwekkend.
Gehoord in CREA op 2 februari 2015:
De Amsterdamlezing van Ben Kröse, afgelopen maandagavond in CREA, ontlokte aan de uitverkochte zaal veel reacties en vragen. Kröse, hoogleraar Ambient robotics aan de Universiteit van Amsterdam en lector Digital life aan de Hogeschool van Amsterdam, sprak over robots en sensoren in de stad. De komende jaren, hield de hoogleraar ons voor, zal Amsterdam demografisch sterk veranderen. Het aandeel ouderen stijgt, terwijl de jonge instroom afneemt. Zelfs de beroepsbevolking groeit nauwelijks, het beschikbare zorgpersoneel krimpt. Zo zal het aantal dementen groeien van ruim 8.000 in 2015 naar 16.000 in 2040. Veelal zullen ze thuis moeten blijven wonen. Juist in de ouderenzorg verwacht hij daarom revolutionaire ontwikkelingen in de robotica. Het begint daar met sensoren, die in huis gemakkelijk kunnen worden geïnstalleerd. Ouderen kunnen dan op de voet worden gevolgd, de mantelzorgers ontlast, eventuele valongelukken geregistreerd. Tal van hele kleine technologische ingrepen zullen het leven van ouderen vergemakkelijken.
Kröse vertelde over de protocollen en trajecten die moeten worden doorlopen voordat nieuwe technologie mag worden geïmplementeerd. Ook de zorgprofessionals en de zorgverzekeraars houden veel ontwikkelingen tegen, wachten liever af of zijn bang voor hun baan. De ouderen zelf moeten aan alle nieuws erg wennen: alleen door hen goed voor te lichten en actief bij de vernieuwingen te betrekken kunnen experimenten worden vlotgetrokken. De techniek gaat dus veel sneller dan de samenleving aankan, lijkt het wel. Wat hieraan te doen? Is deze traagheid juist goed, de angst voor nieuwe technologie terecht? Hierover ging het gesprek. Kröse vertelde dat hij zijn team had versterkt met ethici om zorgvuldigheid te garanderen, maar uiteindelijk, zei hij, beslisten toch de zorgverzekeraars. In de discussie (worden ouderen door technologie empowered of juist bedreigd?) mengde zich de hele zaal. Eigenlijk zou er in Amsterdam een Pakhuis de Zwijger moeten komen voor ouderen, gezondheid en technologie – een plek waar partijen elkaar ontmoeten en hele concrete gesprekken voeren, zoals op deze gedenkwaardige avond.
Gelezen op http://uva.nl/nieuws-agenda/nieuws/amsterdamlezingen/amsterdamlezingen.html
Jaap Seidell is de vierde spreker in de nieuwe reeks Amsterdamlezingen gewijd aan het thema ‘Amsterdam kennisstad’. Seidell is universiteitshoogleraar Overgewicht, voeding en chronische ziekten aan de Vrije Universiteit. Van zijn hand verscheen onlangs ‘Het voedsellabyrint’, een boek over al die eetadviezen. Universiteitskrant Folia typeerde hem onlangs als wetenschapper die niet van de ivoren toren is. Hij schrijft columns in Het Parool en twittert over gezondheid en voeding. Samen met Arnoud Verhoeff, epidemioloog bij de GGD, is hij betrokken bij de oprichting van het Sarphati Institute. Dat is een nieuw instituut waarin UvA, VU, AMC, VUmc, GGD en bedrijfsleven samen onderzoek doen naar nieuwe epidemische ziekten in grote steden. Zoals obesitas. Overgewicht heeft alles te maken met armoede. Arme mensen eten te vet, te zoet, te zout. Veelal eten ze ongezond. Mensen met de laagste opleiding hebben dan ook het meeste last van obesitas. Hun levensverwachting is jaren korter dan die van hoogopgeleiden. Vooral kinderen. “Als je van Amsterdam-Zuid naar West fietst, kom je ineens terecht tussen een bevolking die vijftien jaar langer ongezond is en acht jaar korter leeft.” Acht jaar!
Seidell is betrokken bij het veelomvattende plan Amsterdam Gezond Gewicht van wethouder Eric van der Burg (VVD). Kern van de Amsterdamse aanpak is de omgeving te veranderen waarin kinderen opgroeien. Wijken moeten weer stimulerend worden gemaakt voor gezond gedrag. Tegenover VUmc verklaarde de hoogleraar dat je daarmee in een klap vele problemen zult oplossen: “de verkeersveiligheid neemt toe, het leefmilieu wordt gezonder, de schoolprestaties stijgen en je krijgt meer sociale integratie en participatie.” Voedsel en beweging als sleutel voor een beter ingerichte stad. In 2033 moet het probleem in Amsterdam zijn opgelost. Maar hoe gaan we dat voor elkaar krijgen? Is niet eerder participatie de sleutel? Zomaar een vraag. Seidell zal er op maandagavond 2 maart 2015 om 20.00 uur op reageren. Locatie: CREA, Roeterseiland. Toegang gratis. Aanmelden vooraf wel verplicht.
Gehoord in Amsterdam Nieuw-West op 20 februari 2014:
Obesitas is een snel groeiend maatschappelijk probleem. Overgewicht staat niet op zichzelf; ze hangt samen met vele gezondheidsklachten. Deels schuilt het probleem in verkeerde of teveel voeding, deels in te weinig lichaamsbeweging. Jaarlijks sterven 9.000 mensen in Nederland door inactiviteit. Dat begint al op jonge leeftijd. Willem van Mechelen, hoogleraar Sociale geneeskunde, was door de gemeente Amsterdam gevraagd een masterclass hierover te leiden in Slotermeer. In ‘Gezond ingerichte stad’ voerde hij een gesprek met een dertigtal experts van verschillende gemeentelijke diensten op locatie, op zoek naar de ruimtelijke condities voor meer lichaamsbeweging door kinderen in de stad. Slotermeer is een typische naoorlogse woonwijk. Doodnormaal dus. Maar voor Van Mechelen, die zelf als kind in Slotermeer is opgegroeid, is het een abnormale omgeving die vreemd gedrag uitlokt waar kinderen dik van worden. Ze zouden veel meer moeten bewegen. De winst denkt hij vooral te behalen door ander gewoontegedrag. Daartoe zou de context moeten worden veranderd. Eigenlijk, denkt hij, zou de hele omgeving opnieuw ontworpen moeten worden. Welke ingrepen zijn effectief en haalbaar? Daarover ging de masterclass.
Naast de vele kleine ingrepen in speelpleintjes, schoolroutes, stoepen, plekjes, mengen van functies en verkeerssoorten, stoppen met ontwerpen voor specifieke leeftijdsgroepen, introductie van experimenteerruimtes en regelvrije zones, het weghalen van hekken, hervatting van acties als ‘Heel Nederland op de fiets!’ enzovoort, waren de deelnemers het vooral eens over de andere werkwijze die zou moeten worden gevolgd. Deelnemers noemden: een meer multidisciplinaire aanpak, samen met de gebruikers de rangorde van interventies bepalen, ook de kinderen actief consulteren, niet meer in projecten werken, meer ruimtelijk denken, het beheer goed aanhaken. Inderdaad "niet weer zo’n projectje". Zes regels dus voor een succesvolle aanpak. De wethouder (Eric van der Burg) en de portefeuillehouder (Jesse Bos) van het stadsdeel kwamen langs. Buiten regende het. Van Mechelen, bang dat het weer bij goede voornemens zou blijven, nam de oogst in ontvangst.
Gehoord op 10 februari 2014 in Crea te Amsterdam:
Hoe een Alzheimerpatiënt zich precies voelt weten we niet. Er is wel een Alzheimer Experience, een interactieve film, waar je kunt ervaren hoe het voelt om alles vergeten te zijn, je niets meer weten te herinneren. Philip Scheltens, hoogleraar cognitieve neurologie aan de Vrije Universiteit en directeur van het Alzheimercentrum van VUmc, vertelde er over tijdens de tweede Amsterdam Lezing, georganiseerd vanuit de Wibautleerstoel aan de UvA. Er zijn op dit moment circa 250.000 demente mensen in Nederland. Bij de VUmc volgt men vooral de categorie jongere patiënten (40-65 jaar). Dat zijn er zo’n 5.500. Die komen uit heel Nederland. Onderzoek en zorg worden in het Amsterdamse Alzheimercentrum sinds 2000 gecombineerd. Vooral dat onderzoek heeft de afgelopen jaren een hoge vlucht genomen. Dat maakte een sprong vooruit in de jaren negentig met de eerste hersenscans. Scheltens sprak van nieuwe generaties biomarkers: machines die feilloze scans van de hersens kunnen maken. Die scantechnologie is enorm verbeterd, maar de patiënten nog niet. Er is nog altijd geen probaat geneesmiddel gevonden.
Uit al dat onderzoek is wel duidelijk geworden dat bij de vaststelling van dementie het doorgaans al te laat is. De ziekte heeft zich dan al tien tot vijftien jaar eerder in het lichaam van de patiënt ontwikkeld. Genezen in zo’n laat stadium gaat niet meer, want er is al teveel stuk gegaan in de hersenen. Diagnose in een vroeg stadium is dus geboden, maar in grootschalige bevolkingsonderzoeken gelooft Scheltens niet. Dat heeft pas zin als er geneesmiddelen zijn ontwikkeld, maar die zijn er dus nog niet. Preventie door gezond te eten en veel te bewegen dan? Bewegen is altijd goed en de hersens trainen ook; zeker bij ouder worden helpen zulke zaken. Maar tegen dementie helpt het niet. Daarom pleitte Scheltens voor een deltaplan dementie: een grootschalig onderzoek naar dementie gedurende de komende acht jaar. Daarvoor is veel geld nodig. Wetenschappelijk talent uit Amsterdam wordt op dit moment weggekocht door andere landen en steden die over grotere onderzoeksbudgetten beschikken. Scheltens noemde Frankrijk, waar de toenmalige president 1,8 miljard euro beschikbaar stelde voor onderzoek naar dementie. Dat geld gaat naar kennisstad Parijs. Waar Nederland wel goed in is? In innovaties zoals Alzheimer cafés. Die kunnen goed helpen, zeker in steden als Amsterdam, waar het aantal alleenstaande patiënten erg groot is en de zorg steeds meer op afstand.
Gelezen in NRC Handelsblad van 21 maart 2013:
In Nederland slikken ruim 900.000 mensen een antidepressivum. Dat is erg veel. In achterstandswijken wordt door mensen zelfs gemiddeld méér geslikt dan elders: 117 (Nederland = 100), lees: 17 procent boven het gemiddelde. Het stond te lezen in NRC Handelsblad van afgelopen week. Het gaat om onderzoek van het CBS waarbij de gegevens van de basisadministraties van achttien steden werden gekoppeld aan die van apothekers. Het verschil, aldus journaliste Frederiek Weeda, verbaast de onderzoekers allerminst. “In achterstandsbuurten wonen meer depressieve mensen.” Hoezo? “Bekend is dat bewoners van achterstandswijken gemiddeld lager opgeleid, ongezonder en armer zijn dan mensen in andere wijken.” Logisch. Tot zover niets opvallends. Het onderzoek bevestigt eerder wat we al vermoeden: in de grote steden van de Randstad zijn veel mensen arm, laag opgeleid en ongezond. Daar moet je niet wezen.
Opmerkelijk worden de uitkomsten pas als wordt vastgesteld dat er in de steden buiten de Randstad gemiddeld juist méér wordt geslikt dan in bijvoorbeeld Rotterdam of Amsterdam. Sterker, in Amsterdam en Rotterdam wordt zelfs minder geslikt dan het landelijke gemiddelde. Huh? In de Amsterdamse Bijlmermeer ligt het gebruik liefst 31 procent onder het landelijke gemiddelde. Rara, hoe kan dat? Het moet daar in die grote steden toch het allerergste zijn? Krijgen patiënten daar niet te weinig hulp? Weten ze van het bestaan van antidepressiva wel onvoldoende af? Rust er daar onder die allochtonen in de Bijlmer niet nog een taboe op? Kortom, het moet daar in het Westen toch veel erger zijn gesteld met de geestelijke gezondheid dan in Leeuwarden of Maastricht? Nee, concluderen de onderzoekers, het is juist omgekeerd. In de grote steden van de Randstad is de hulpverlening professioneler dan in de provincie, huisartsen en psychiaters hebben daar betere methoden om depressieve mensen te helpen. In de grote stad ben je als patiënt dus beter af. Verhelderend.
Gelezen in ‘Samuel Sarphati’ (2013) van Lydia Hagoort:
‘De blauwe dood’ stond voor de cholera. Deze ziekte, waaraan mensen binnen enkele uren kwamen te overlijden, brak in 1817 uit in de Ganges delta en verspreidde zich over Zuidoost Azië en het Midden-Oosten. Een tweede uitbraak volgde in 1826, die dit keer ook Europa bereikte, het eerste Moskou, dat in 1830 werd getroffen. Via Sint Petersburg sloeg de ziekte over naar Polen en Duitsland. Schepen uit die landen mochten vanaf 1831 Nederlandse havens niet meer binnenvaren. Ofschoon men over de oorzaken van de ziekte in het duister tastte, werden in elke stad toch maatregelen getroffen. In Amsterdam had de door de regenten ingestelde plaatselijke choleracommissie hospitalen ingericht, wijkbureaus bemenst, brochures onder artsen verspreid, apothekers geïnstrueerd en een boekhouding opgezet om alle gevallen te registreren. De kinderen van wie de ouders kwamen te overlijden zouden worden opgevangen in het pas opgeleverde Paleis van Justitie aan de Prinsengracht. Januari 1832 was de hele stad op de komst van de ‘blauwe dood’ voorbereid. Het valt allemaal te lezen in de nieuwe biografie van Samuel Sarphati, geschreven door Lydia Hagoort.
Juli 1832 viel in Amsterdam het eerste slachtoffer. Eind oktober leek het ergste voorbij. In maart 1833 werd de balans opgemaakt: 1496 slachtoffers. De meeste doden waren te betreuren in wijk 6A, de Oude Schans in de Jodenbuurt. Waarom schrijf ik dit? Hagoort spreekt van een ongekende saamhorigheid in de stad, waarbij op grote schaal geld en voedsel werden ingezameld voor de stedelijke paupers, de troep in de straten werd opgeruimd en vele rijke Amsterdammers voor het eerst van hun leven in de volkswijken kwamen. Meer mensen gingen zich daardoor verantwoordelijk voelen voor het lot van hun minderbedeelde stadgenoten. De passage maakt duidelijk dat de contrasten tussen rijk en arm in Amsterdam rond 1830 vele malen groter waren dan nu en dat de ruimtelijke segregatie tussen bevolkingsgroepen heel ver ging. Tegelijk valt eruit op te maken dat de sociale en medische zorg in een stad als Amsterdam al vroeg groeide en dat de organisatiegraad, als het moest, buitengewoon hoog was. Twintig jaar later zou John Snow in Londen – de grootste metropool – de oorzaak vinden van de uitbraak van de cholera: een virus dat zich verspreidt via vervuild water. Vervolgens kwamen er stedelijke drinkwaterleidingen en (gescheiden) riolering. Dankzij Jacob van Lennep behoorde Amsterdam tot de eerste steden ter wereld waar deze werden aangelegd. In 1866 zou Nederland worden getroffen door de ergste cholera-epidemie ooit in haar bestaan: van de 23.000 doden viel er slechts een fractie in de hoofdstad te betreuren.
reacties