Gelezen in ‘Volume #24 Counterculture’ (2010):
Op verzoek van de studentenverenigingen van de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de UvA gaf ik vrijdagavond een lezing over Silicon Valley. Centraal thema was het internet. Silicon Valley is een gebied zo groot als de corrido Amsterdam-Utrecht dat al decennia een grote bloeiperiode doormaakt, door de Britse geograaf Peter Hall in ‘Cities in Civilization’ (1998) nauwgezet beschreven. Tussen 1950 en 1960 groeide de bevolking ten zuiden van San Francisco met 121 procent; de daaropvolgende tien jaar met nog eens 66 procent, de werkgelegenheid verdubbelde elke tien jaar; en het houdt maar niet op. Al zestig jaar groeit Silicon Valley onstuimig. Zoals ik al eerder in ‘The toekomst van de stad’ (2017) schreef had de geograaf Hall het begrip ‘agglomeratievoordelen’ helemaal niet nodig om het succes van de vallei te verklaren. Ook was er geen sprake van ‘goede bereikbaarheid door uitstekende onderlinge verbindingen’. Wat Hall deed was dichte netwerken van mensen beschrijven, telkens nieuwe sociale netwerken die groeiden vanuit slechts één punt: Palo Alto. Vanuit dat ene punt bewoog alles zuidwaarts, richting San Jose. Natuurlijk was er kapitaal afkomstig van het militair-industriële complex rond Washington DC, maar de vrijbuiters van de Westkust zetten al dat geld in op iets totaal anders dan de stijve militairen ooit hadden bedoeld.
Op een gegeven moment, schrijft Hall, raakten de netwerken van Palo Alto de netwerken van Berkeley en San Francisco. Hall: “In Palo Alto and in Berkeley, in very sharp contrast, the whole freewheeling tradition of entrepreneurship combined with the post-1968 California counter-culture to produce an extraordinary degree of networking, symbolized by the Homebrew Club.” In de Homebrew Club ontstond de Apple II. Jammer dat de oerdegelijke Hall hier eindigt en alles terugvoert op en samenvat als een ‘regionaal, op netwerken gebaseerd industrieel systeem’. Want wat in werkelijkheid gebeurde was dus iets heel anders, iets cultureels. Ik las er het nummer van het Amsterdamse tijdschrift Volume, gewijd aan de tegencultuur van de jaren ‘70, op na. Wat daar in Menlo Park gebeurde was de triomf van de tegencultuur van San Francisco, daar vlakbij, op Berkeley, voltrok zich een culturele revolutie. Zoals Fred Turner, auteur van ‘From Counterculture to Cyberculture’ (2006), aan Volume uitlegt: “But the New Communalists did another thing: they took ideas from the larger world of technology and repurposed them, and in so doing they claimed standing with regard to the dominant ideas of their time.” Daarmee bedoelt hij dat de jonge hippies uit de grote stad technologie gingen gebruiken voor de sociale organisatie en macht van onderop: het internet. “Computerpower to the people!” De tegencultuur, concludeert Turner, is de culturele uiting van de postindustriële economie. Die uiting ligt sinds kort onder vuur.
Gelezen in ‘Machine Platform Crowd’ (2017) van Andrew McAfee en Erik Brynjolffson:
Hoe maken we de ruimtelijke planning intelligenter? Sinds mijn aantreden in 2012 op de Wibautleerstoel aan de UvA houd ik me met die fundamentele vraag bezig. Platforms, verhalen en aggregatie van veelsoortige kennis zijn daarvoor de sleutels, schreef ik in mijn intreerede ‘De stad als brein’ (2012). Burgers moeten voortdurend actief worden geraadpleegd, experts weten het niet beter en de governance van stad en land moet worden gedecentraliseerd, uit handen van de staat. Nu lees ik het nieuwste boek van Andrew McAfee en Eri Brynjolfsson, twee hoogleraren aan MIT en auteurs van ‘The Second Machine Age’ (2014), over de fundamentele principes die ten grondslag liggen aan alle innovatie en disruptie. Om werkelijk slim te worden, schrijven zij in hun nieuwste boek, moeten we open vragen durven stellen aan letterlijk iedereen. Eeuwenlang werd kennis in bibliotheken opgeslagen door vorsten, kerken, universiteiten, regeringen. Maar met de komst van het internet zijn bibliotheken onderdeel geworden van een veel groter geheel. Met hun algoritmes bieden zoekmachines snelle toegang tot alle beschikbare kennis. “As they accumulate the contributions of many people, they spontaneously generate new kinds of knowledge. This is a kind of magic that actually happens, all the time.” Centrale, gecoördineerde planning werkt niet meer. Door het internet kunnen nee moeten we verder decentraliseren.
Hoe kun je een grote massa mensen dusdanig organiseren opdat deze intelligent wordt? Die vraag zouden democratieën en planners zich moeten stellen. Hier putten de twee wetenschappers uit de kennis die is opgedaan bij de ontwikkeling van sofwaresysteem Linux. Een aantal principes stonden daarbij voorop: 1. openheid van het platform, dus iedereen heeft toegang, 2. massa-amateurisatie, dus geen diploma’s of lidmaatschap meer nodig om mee te mogen doen, 3. testen van bijdragen op kwaliteit en vervanging van oudere bijdragen door telkens nieuwe en betere bijdragen, 4. een helder einddoel dat bij iedereen bekend is, 5. zelforganisatie, dus het loslaten van rollen, taken en bevoegdheden, 6. geeky leiderschap, dat is een vreemd, beetje studieus, soms onhandig, maar wel visionair leiderschap. Dit is de les van Linux: “When things get really complex, don’t look to the experts. Instead, call in the outsiders.” Waarom? Omdat de kern van een discipline altijd stolt, de neiging heeft om staalhard te worden. Innovatie komt van buiten. Experts zien hun kennis razendsnel verouderen, en vaak hebben ze het zelf niet in de gaten. “It’s that many problems, opportunities, and projects, if not most, benefit from being exposed to different perspectives – to people and teams, in other words, with multiple dissimilar backgrounds, educations, problem-solving approaches, intellectual and technical tool kits, genders, and so on.” Hoezo een plan maken en dat ter inspraak aan de bevolking voorleggen? Heerlijk boek.
Gelezen in The Economist van 23 september 2017:
China innoveert. En hoe. Op gebied van fintech is China nu al marktleider, want innovaties zijn daar qua investeringen groter dan in de VS. Ook op gebied van Virtual Reality nadert China in rap tempo het niveau van Noord-Amerika. Wat betreft zelfsturende auto’s is China op dit moment nummer twee in de wereld. Wie had gedacht dat men daar in China achterliep heeft het echt mis. In ‘The next wave’ schilderde het Londense zakenblad The Economist onlangs China af als het ultieme innovatieland van de toekomst. Goed opletten dus. De volgende generatie technologische innovaties komt niet meer uit de Verenigde Staten of Europa, maar is Chinees. The Economist gaf voor die onverwachte wending ook een verklaring. Ten eerste de enorme schaalvoordelen van de Chinese thuismarkt – een reusachtig land met een zeer moderne infrastructuur -, die ondernemers daar op een voorsprong zetten. In de tweede plaats de Chinese consumenten die zeer koopbelust zijn, zij zijn het die het liefst het allernieuwste aanschaffen en ook niet terugdeinzen voor de nieuwste technologie. Ten derde de inefficiëntie van de grote Chinese staatsbedrijven, waardoor kleine nieuwkomers al snel een enorme voorsprong krijgen mits ze de consument goed bedienen.
Westerse markten stagneren al jaren. Voor nieuw ondernemerschap is dat allerminst gunstig. Opmerkelijk vond ik bovendien dat Chinese ondernemers nu al op een wereldschaal denken en niet meer alleen op de schaal van hun enorme thuismarkt. Of, zoals een Chinese innovatie-expert in het artikel opmerkt: “They know much more about what is going on in Silicon Valley or Israel than do Europeans.” En ze zijn gewoon sneller, de Chinese ondernemers. Maar want me in het artikel nog het meeste bijbleef was de beschrijving die ene Mr. Lee gaf van de kenmerken van het Chinese innovatieklimaat. Gevraagd naar de moordende snelheid van tal van innovaties sprak hij over China niet alleen in termen van een omvangrijke thuismarkt en een leger jonge en gretige ondernemers, maar vooral van ‘its urban hyper-density’. Doordat de Chinese steden zoveel groter, hoger en compacter zijn dan de Europese en zelfs de Amerikaanse gaat innovatie daar veel sneller. De veel hogere ‘pace of life’ als gevolg van hyperurbanisatie vind je echter terug zelden in de Europese literatuur over innovatie-ecosystemen. Het belang van grootstedelijkheid bagatelliseren is een ernstige vergissing die Europa flink zal bezuren.
Gelezen in The Washington Post van 17 maart 2017:
Bron: Enrico Moretti, The New Geography of Jobs, 2012
Waarom maakt Donald Trump de succesvolle grote Amerikaanse steden zwart? Die vraag stelde zich Will Wilkinson in The Washington Post afgelopen voorjaar. President Trump twittert regelmatig dat de binnensteden van Amerikaanse grote steden ‘een regelrechte ramp’ zijn, je kunt er op een straathoek worden doodgeschoten, mensen hebben er geen opleiding, er zijn geen banen. Dat beeld is volkomen bezijden de waarheid; het gaat juist erg goed met de Amerikaanse binnensteden en de criminaliteitscijfers laten daar een langjarige daling zien. Ook beweert hij dat de ‘stedelijke elites van de Oost- en Westkust’ de banen zouden hebben verkocht aan de Chinezen en daarmee de Amerikaanse binnensteden hebben veranderd in oorlogszones, dystopische Babels vol zwart gevaar en Mexicaanse aanranders. Ook dat is pure onzin. Toch gaat hij er stug mee door. Wilkinson stelt vast dat het precies omgekeerd is: juist de multiculturele Amerikaanse steden doen het in economisch opzicht goed, terwijl de witte provinciesteden, buitenwijken en dorpen steeds slechter presteren. Het sterke antistedelijke sentiment van Trump probeert de kwijnende en verliezende ‘blanke’ provincie op te zetten tegen de groeiende metropool en heeft een sterk racistische lading. Hij zou juist het succes van de grote multiculturele steden moeten kopiëren.
Wat is bepalend voor dat grootstedelijke succes? Dat zijn onderwijs, kennis, innovatie en mensen afkomstig uit de hele wereld die geconcentreerd zijn in de allergrootste steden. Wilkinson: “Packing people close together creates efficiencies of proximity and clusters of expertise that spur the innovation that drives growth. Automation has killed off many low- and medium-skill manufacturing jobs, but technology has increased the productivity, and thus the pay, of highly eductated workers, and the education premium is highest in dense, populous cities.” Hij haalt de econoom Moretti in, die heeft gewezen op de groeiende kloof tussen compacte, grote steden enerzijds en kleine provinciesteden op het platteland anderzijds. Dat verschil wordt alleen maar groter. “The loss of manufacturing jobs, and the increasing concentration of the best-paying jobs in big cities, has been largely due to the innovation big cities disproportionally produce. Immigrants are a central part of that story.” Grote steden passen zich goed aan en regelen hun eigen vangnetten voor degenen die als gevolg van disruptieve innovatie buiten de boot dreigen te vallen. Op federale schaal gebeurt dat niet. Dat wekt jaloezie. Als Trump doorgaat de grote steden zwart te maken en openheid, tolerantie en handel te frustreren, dan kan het met de Verenigde Staten alleen maar slecht aflopen.
Gehoord bij ShareNL, Amsterdam, op 4 juli 2017:
Bron: KpW 2012
MAAS staat voor ‘Mobility As A Service’. MAAS gaat over een transitie in mobiliteit, waarbij de consument niet meer investeert in eigen transportmiddelen, maar mobiliteit inkoopt via een provider. Dus geen auto meer voor de deur, maar gewoon een ritje inkopen. MAAS gaat over delen en is duurzaam en wordt sterk aangedreven door digitale platforms. Nooit eerder is het zo gemakkelijk geweest om alle vormen van mobiliteit aan elkaar te koppelen en als één dienst door middel van een app aan te bieden aan burgers die willen bewegen en de persoonlijke keuze willen maken. Niet dat het al veel gebeurt. MAAS veronderstelt het delen van alle data rond vervoer. Tot nog toe bedient ieder bedrijf zijn eigen klanten. Ondertussen blijven de meesten van ons verstokte autorijders. Afgelopen week was er de vierde MAAS Meet-Up, georganiseerd door de https://www.amsterdameconomicboard.com/. Dit keer ging het over de gebruiker zelf. Drie sprekers gaven hun beeld van de gebruikers van mobiliteit. Gebruikers van autodeelsystemen wel te verstaan. Hoe denken zij en wat willen zij eigenlijk? Wanneer nemen ze afscheid van het autobezit? Richard Hoving, business connector van de Board voor mobiliteit, modereerde.
Ananda Groag van ShareNL meende dat mensen van nature graag willen bewegen, op elk moment, vanaf elke plek. Congestie houdt ze echter tegen. Deelsystemen kunnen helpen mits ze door werkgevers en overheden met kracht worden ondersteund. Pas als autobezit echt onaantrekkelijker wordt gemaakt, zullen mensen MAAS omarmen. Nicole Stofberg van de UvA veronderstelde dat mensen eerst vertrouwen moeten hebben in de deelsystemen voordat ze zullen overstappen. Autodelen is echt anders dan autohuren. Zien mensen wel het verschil? Ze wees op de verrassende omslag bij bewoners die nooit hun woning wilden delen, maar die nu massaal in Airbnb zijn gestapt. Karina Tiekstra van MyWheels gaf inzicht in haar klanten. Die zitten vooral in de grote steden. Autodelen noemde ze iets typisch grootstedelijks, maar, voegde ze eraan toe, ook kleinere steden als Culemborg kennen communities die auto’s delen. Om grote aantallen ging het echter niet. Iemand in de zaal wist zeker dat we hier te maken hebben met een ernstige vorm van verslaving: autorijden. Zelf denk ik dat Tiekstra gelijk heeft: het delen van voorzieningen is grootstedelijk. Dat autodelen in Nederland niet marcheert komt doordat onze steden relatief klein zijn. Echte congestie kennen we niet.Wij leven in een suburbaan reservaat, vergelijkbaar met de ergste Amerikaanse autosteden. Dat Rotterdam en Den Haag nauwelijks autodelen kennen geeft aan dat de uiteengelegde Zuidvleugel stelselmatig voorrang heeft gegeven aan de auto. Het is de gespreide ruimtelijke configuratie die ons verslaafd heeft gemaakt.
Gelezen in ‘Retracking America’ (1973) van John Friedmann:
Eind mei op uitnodiging van Prof. Jan Zielonka een gastcollege gegeven op Oxford University over governance in het digitale en circulaire tijdperk. Hoe kan het dat een stad als Amsterdam zo voorop loopt binnen Europa als het gaat om circulariteit, innovatie en digitale connectiviteit? Mijn lezing had als titel ‘The City as Playground’. Mijn invalshoek was die van de tegencultuur. Amsterdam kent een hele krachtige tegencultuur die inmiddels in de lokale institutionele wereld op tal van sleutelposities is doorgedrongen. Het waardensysteem van de tegencultuur is die van duurzaamheid, delen, creëren, spelen, innoveren, alles sociaal en inclusief. Van technologie is ze niet vies, maar bij haar is het allemaal spel, ernstig spel, het gaat haar niet om het winnen. Waar de tegencultuur is doorgedrongen in de gemeente ziet men broedplaatsenbeleid, tijdelijk gebruik van gebouwen, vrije vormen van gebiedsontwikkeling, spannende pilots, gewaagde experimenten. Waar ze in de universiteiten de ruimte krijgt, zijn onderwijs en onderzoek speels geworden, open, vernieuwend, experimenteel, vrolijk. En waar ze het bedrijfsleven infecteert, ontwikkelen ondernemers spannende nieuwe producten en diensten die maatschappelijk veel kunnen betekenen. Het mainstream worden van de tegencultuur in organisaties als de Amsterdam Economic Board is bepalend voor het succes van Amsterdam aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
De Amerikaanse planoloog John Friedmann (1926-2017) heeft in ‘Retracking America’ (1973) het waardenstelsel van de tegencultuur treffend getypeerd. De tegencultuur, schreef hij, was een reactie op het zakelijke modernisme van de naoorlogse jaren, dat dacht vanuit schaarste, met één dominante cultuur die opereerde binnen een mechanistische sociale orde waarin iedereen zijn of haar vaste plek had. De tegencultuur brak daarmee. Twee waarden stonden bij haar voorop: “1. find the way back to the discovery of the Self, 2. Build up new forms of the collective life.” Met dat eerste duidde ze aan dat je je hart niet moet afsluiten van je verstand, dat je geloofwaardig moet zijn en gecommitteerd aan de zaak, dat al je acties sporen met wat je zegt, dat je werkt aan de tekortkomingen van de samenleving, dat je je overtuigingen niet moet opleggen aan anderen, maar ook dat je niks doet wat indruist tegen je eigen inzichten, en vooral dat je leert van anderen. Met het tweede waarde doelde Friedmann op het creëren van op het individu gerichte instituties, het vermijden van grootschaligheid, het werken in kleine teams, het versterken van niet-hiërarchische relaties, het beperken van bureaucratie. Het actief deelnemen aan de besluitvorming die je leven vormgeeft en het bewust niet deelnemen aan praktijken die je niet begrijpt of waar je niet in gelooft, ze typeren het waardensysteem van de tegencultuur. Wees vrij en voel je verantwoordelijk. Zo’n waardenstelsel, meende Friedmann, past het beste bij een toekomstige samenleving die door overvloed wordt getypeerd.
Geleerd van Frenk Bekkers tijdens masterclass New York 2015:
Een van de opwindendste fasen in de masterclass New York City 2015 was de ontdekking van de oorsprong van het stedelijke tech-ecosysteem van Long Island City, grofweg het gebied in Queens op een mijl afstand van Roosevelt Island, waar de campus van Cornell-Tech op dit moment in aanbouw is. Hier vestigde Steinway zijn pianofabrieken in 1869. Voor die tijd was westelijk Queens nog overwegend agrarisch, met het dorpje Astoria als centrale kern. Van een ambachtelijke pianobouwer die honderd vleugels per jaar bouwde groeide Steinway in korte tijd uit tot een megabedrijf dat 5.000 instrumenten per jaar produceerde. Steinway & Son was een uiterst innovatief bedrijf dat liefst 126 patenten registreerde, zoals het sustainpedaal, het middelste pedaal op een vleugel. Al die technische uitvindingen waren profijtelijk. Maar Steinway verdiende ook geld met een marktstrategie waarin de stad zelf een belangrijke rol speelde. Zo zorgde het familiebedrijf voor een complete muzikale infrastructuur die bestond uit pianolessen, zangverenigingen en de Steinway Music Hall op Manhattan. Ook zorgde het voor gebouwen en voorzieningen die het woon- en werkgebied aantrekkelijk maakten. Steinway bouwde avenues en huizen; een tram werd op kosten van de zaak aangelegd. De bloeiperiode eindigde met het overlijden van William Steinway in 1896 en de annexatie van Long Island City door New York City in 1898.
In zijn laatste levensjaren gaf de pianomagnaat de aanzet tot een tweede bloeiperiode door de commissie te leiden die het metroplan voor New York maakte. Long Island City werd hierdoor uiteindelijk door bruggen, een tunnel en metrolijnen verbonden met Manhattan. Daaronder ook metrolijn 7 door de door Steinway gefinancierde Steinwaytunnel. Dit keer ging het effect Steinway ver te boven. Commerciële en economische ontwikkelingen kregen een ware boost. Er werden fabrieken gebouwd, vooral in het gebied tussen het water en de drie grote overstapstations. Deze tweede bloeiperiode duurde tot 1950. Daarna sloten in heel New York de fabrieken hun deuren. Oude panden kregen een nieuwe bestemming. City University opende hier zijn universiteit voor toegepaste wetenschappen en in een voormalige bakkerij vestigden zich de Silvercup studios. LIC werd voor de Oostkust het centrum van film en media, in het verlengde van de muziek. Nog steeds werken hier vijfhonderd mensen aan de bouw van nieuwe vleugels. Alles gaat daar met de hand. Daarmee werd het innovatieve ecosysteem van Long Island City een van technologie, muziek & media, maakindustrie, verkeer en stadsontwikkeling. Alles dankzij Steinway.
Read in ‘The Metropolitan Revolution’ (2013) of Bruce Katz and Jennifer Bradley:
The US economy is broken. How to repair it? Bruce Katz and Jennifer Bradley wrote a book about ‘how cities and metros are fixing our broken politics and fragile economy’. It is similar to Benjamin Barber’s ‘If Mayors Ruled the World’, only more in detail. Katz and Bradley are working for the Brookings Institution in Washington DC, a nonprofit public policy organization, one of Washington oldest thinktanks, maybe even one of the most influential thinktanks in the world. Their message: the US government can’t solve the huge economic and competitive challenges its cities are facing, so networks of metropolitan leaders are stepping up "and powering the nation forward." They give examples of New York, Denver, Northeast Ohio and Houston. Katz and Bradley think power is shifting again in their country. No longer the federal state is the central agency in moving the country forward. The American revolution, they write, was an urban revolution, so the new economic revolution will be urban again.
The example of New York is exactly the one the Masterclass NYC of the Wibaut Chair at the University of Amsterdam is studying in depth right now: innovation and the next economy. It is the case of ‘the applied science initiative’ of mayor Bloomberg in 2011-2013. The initiative was based on the idea that innovation is closely intertwined with new developments in science and technology, but that New York was weak in engineering. There were too few engineers and similar technical professionals based in New York City. Technology strength often clusters around universities, so universities are basic to the infastructure needed. Katz and Bradley: "There is, of course, a deep irony in the fact that technology, which was supposed to cut ties between people and places and allow people everywhere to work from almost anywhere, turns out to flourish in fairly compact geographic concentrations." A host of studies have shown that clusters spur entrepreneurship and boost start-up initiatives. "Universities do not usually by themselves create clusters, but they can be powerful factors in maintaining and energizing them." So that’s why New York launched an international competition in which the prize was a new school of engineering on Rooseveldt island. Cornell University and Technion in Tel Aviv were the winners in 2013. The building of the new campus has already started. We visited the site two weeks ago. It will open in 2017. "This process will be a model going forward for any kind of technology-oriented development." Also in Europe. In the biggest European cities and metros, I mean.
Read in ‘Emergence’ (2001) of Steven Johnson:
>
OESO’s Territorial Review of the Netherlands 2014 advocated the making of a holistic strategic urban policy framework for cities by the Dutch government. Such a framework is lacking now. The Ministry of Interior Affairs started an open process this year for developing an ‘urban agenda’, which might become the agenda for a national policy for regional growth, equity and environmental sustainability the way the OESO suggested. Thus the discussion on agglomeration economies in the Netherlands became political. Political means: facts play a minor role, research gets biased, opinions rule, economists take over. From the very beginning there was a tendency to frame the whole discussion in the sense that socalled ‘borrowed size’ solutions between cities would solve all problems of lacking agglomeration economies in “a country in which no single urban area or region dominates over the others.” Economists suggested fast connections between cities would be a way out.
We need more common sense here. A bigger picture. In ‘Emergence’ (2001) the New York based writer Steven Johnston wrote about ‘the connected lives of ants, brains, cities and software’. All these organisms, he explained, change and develop from the bottom up. “When enough individual elements interact and organize themselves, the result is collective intelligence – even though no one is in charge.” In chapter 2 he explains how this bottom up process leads to the complex order of big cities. This complexity is the result of many local interactions. Then he criticizes one of his friend’s ode to LA freeway culture. While travelling by car, he writes, the potential for local interaction is so limited by the speed and the distance that no higher-order level can emerge. “City life depends on the odd interaction between strangers that changes one individual’s behaviour: the sudden swerve into the boutique you’ve never noticed before, or the decision to move out of the neighborhood after you pass the hundredth dot-com kid on a cell phone.” For innovation there has to be permanent subtle feedback between agents. Fast transport is no help in that sense. So stop thinking in terms of borrowed size. This will not lead to greater complexity, collective intelligence, innovation. Also read Gerard Marlet’s advice in ‘De aantrekkelijke stad’ (The Attractive City, 2009, p. 384-385): “Urban networks are counterproductive”.
Read in ‘The Regional Knowledge Economy’ (2009) of Otto Raspe:
The discussion on agglomeration economies, innovation clusters and regional economic growth is a difficult one. Why? Well, because it all has become very political. So what does science tell us? In ‘The knowledge economy and urban economic growth’ (2009), Otto Raspe – a regional economist working for the National Planning Bureau for the Built Environment in The Hague – tried to relate R&D, innovation and knowlegde workers to regional economic growth in the Netherlands. His paper was published in European Planning Studies. “This paper does not open the entire black box of agglomeration economies – but contributes to the discussion by determining different kinds of localized knowledge densities within economic growth clusters.” Governments and institutions, Raspe points, always focuss on R&D as sources of growth, because this input factor can be stimulated by subsidies. But there are more spatial knowledge indicators: knowledge workers (ICT-sensitivity, educational level, creative economy, communicative skills) and innovation (technological and non-technological). R&D in the Netherlands differs from the rest: south and east are in front of R&D-employment specialization.
But in terms of innovation and knowlegde workers, the highly urbanized Northern part of the Randstad area – Amsterdam and Utrecht – is leading. ‘The rural regions and the regions in the national periphery of the Netherlands are lagging behind in intensity of this employment.” Most spatially concentrated are the knowlegde workers. Also in terms of innovation, “municipalities in the Randstad region, larger cities and central areas of urban agglomerations still come to the fore as the foci of innovative activities.” Then he concludes: “High R&D-levels are not a sufficient growth condition for economic growth in urban clusters – the knowlegde workers and innovation dimensions are significantly better linked to localized economic growth in the Netherlands.” The ‘soft’ side seems to be far more important than the ‘hard’ technological side. But governments always stress R&D. They love technology. Better focus on industrial and distribution activities (which they already do) and on localized clusters of producer services in big cities (which they do not). Although not opening the black box of agglomeration economies fully, Raspe did a great job. Now let’s wait for new government policies.
reacties