Gelezen in NRC Handelsblad van 20 maart 2014:
/>De crisis werkt nu ook door in de politiek. ‘Grote verschuivingen in het politieke landschap’ kopte NRC Handelsblad daags na de gemeenteraadsverkiezingen. Welke verschuivingen? De krant doelde op de val van de PvdA, die ze als ‘historisch’ omschreef. Maar wat komt achter die val tevoorschijn? Twee kaarten van Nederland prijkten op de voorpagina (geografie wordt weer politiek relevant!). Daarop viel iets heel anders te lezen. Eerst dit. Wat vooral opviel waren de enorme afmetingen van de gemeenten in het noorden, oosten en zuiden van het land, tegenover de veelal nog kleine gemeenten in het westen, rond de grote steden. De gemeentelijke herindeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, op veilige afstand van de grote steden zich voltrekkend, tekent zich steeds scherper af. Het effect hiervan? Lokale partijen marcheren op. Dit gaat vooral ten koste van het CDA. En de PvdA? Die is zelfs uit de grote steden verdwenen. In en rond Amsterdam triomferen nu VVD en D66.
De politieke revolutie van Nederland waar wij getuige van zijn, begon in de suburbs. Daar ontstond al vroeg een ideale voedingsbodem voor VVD, SP, GPV en PVV. De door de Nederlandse staat geleide suburbanisatie – eerst de overloop, het spreidingsbeleid, later de VINEX-operatie – heeft van Nederland een overwegend seculier-conservatief land gemaakt van forenzende woonconsumenten in een dunbevolkt niemandsland. Dit verdunde niemandsland is bewust gecreëerd, met actief ruimtelijke ordeningsbeleid. In de zogenaamde Noordvleugel van de Randstad – binnenduinrand, Gooi en Utrechtse Heuvelrug tot aan Arnhem toe (zie kaart) – zien we dit weerspiegeld in een welvarend burgerlijk milieu van tuinsteden en tuindorpen waar hoogopgeleide mensen verlicht-liberaal stemmen: ideaal voor VVD en D66. Alleen staatsonderneming Almere wijkt hiervan af. De rest van Nederland – een amorf landschap van VINEX-wijken in lage dichtheden – stemt nu conservatief, populistisch tot ultra-conservatief. In al die streken hebben de mensen veel te verliezen. Als optimistische eilanden in dit pessimistische landschap liggen de universiteitssteden met hun relatief jonge bevolking van ‘nieuwe stedelingen’, met een energieke mix van D66 en GroenLinks. Open versus gesloten. Het grootste eiland is Amsterdam, met binnen de ring A10 een extreme concentratie vrijzinnigheid. Een ideale voedingsbodem voor politieke nieuwe Wibauten.
Gelezen in De Randstad bestaat niet (1996) van Niek de Boer:
Hoe verhoudt Utrecht zich tot Amsterdam? En wat stelt die zogenaamde ‘Noordvleugel’ van de Randstad eigenlijk voor? De bestuurders van de beide steden gingen afgelopen week bij elkaar te rade op de Zuidas. Zij en de betrokken drie provincies worden op dit moment door de nieuwe regering in elkaars armen gedreven. Zij mogen het vraagstuk ‘Almere’ gezamenlijk oplossen, want Den Haag trekt zijn handen ervan af. Toepassing van het mooie subsidiariteitsbeginsel? Nee, het Haagse geld is op. Er is zeker geen geld meer voor verstedelijkingsbeleid en voor infrastructuur ontbreken de essentiële middelen om de grote vraagstukken op te lossen. De steden moeten het nu maar zelf doen (en ook zelf bekostigen). Hoe kan dat nu? Want steden, die concurreren met elkaar, die werken niet samen tenzij voor eigen gewin. Vandaar de vraag: wat betekent die zogenaamde ‘Noordvleugel’ eigenlijk? En wat doen we met het Rijk?
Niek de Boer, hoogleraar stedenbouw, heeft in 1996 een meedogenloos pamflet geschreven over de Randstad. In ‘De Randstad bestaat niet’ trekt hij harde conclusies aangaande de centrale stedenring mede op basis van historische inzichten. “Het verlenen van stadsrechten binnen de middeleeuwse condities heeft het patroon van de Randstad vastgelegd. Utrecht met Amersfoort, Amsterdam, de stedenrij achter de duinen met ‘s-Gravenhage en de zeehavens aan het Rijn-Maas-Schelde estuarium legden het latere beloop van trekvaarten, straatwegen, spoorlijnen en kanalen vast. Wie in de twintigste eeuw sprak over ‘behoud van de historisch gegroeide centra op de stedelijke ring als blijvende en ruimtelijk apart gelegen zwaartepunten’ had zich kunnen realiseren dat die historische groei niet betrekking kon hebben op enige stedelijke ring of krans.’ Zo, die zit. Even verderop vervolgt hij: “We zullen nog ontdekken dat ze (de steden, ZH) niet alleen ruimtelijk apart bleven, ze functioneerden bovendien nooit binnen enig samenwerkingsverband.” Stedenstrijd is, schrijft hij, van alle tijden. Daartoe citeert hij Friedrich Nietsche, die ooit opmerkte: “Denkt men soms dat deze kleine Griekse vrijsteden, die elkaar van woede en afgunst graag zouden hebben opgevreten, door menslievende en rechtschapen principes geleid worden?” Dat bedoel ik met meedogenloos. En hoe denkt de Delftse hoogleraar over Utrecht en Amsterdam? “Utrecht zou in de middeleeuwen de grootste stad van de Noordelijke Nederlanden blijven met op het eind van de vijftiende eeuw zo’n twintigduizend inwoners. Maar haar betekenis liep terug, aanvankelijk door Dordrecht en later vooral toen bij de handelsvaart op Scandinavië een groter type koggeschip werd ingezet, te groot voor de binnenwateren naar Utrecht. Dat werkte in het voordeel van Amsterdam.” Utrecht, aldus De Boer, is te klein om tot de grote steden te worden gerekend. De parallel met Schiphol is snel getrokken. Dreamliners vliegen tegenwoordig op Amsterdam. Zou het Rijk de toekomst van Schiphol ook aan Amsterdam en Utrecht overlaten?
Gelezen in De economische kracht van de Noordvleugel van de Randstad (2010) van het PBL:
Het is lang wachten op de Amsterdambrief van de Minister van Economische Zaken. Maar de onderbouwing ligt er nu. De economische kracht van Amsterdam is door het Planbureau voor de Leefomgeving verklaard. In een eerder blogitem berichtte ik er al over. Maar er is meer. Op het eind van de beleidsstudie wordt de regio onder het vergrootglas gelegd. Ook dat is interessant, al moet gezegd dat het jargon hier wel erg technisch wordt. Het is zelfs de vraag of ik het helemaal doorgrond. In ieder geval begrijp ik dat de regio allesbehalve homogeen is. Groot-Amsterdam en Utrecht presteren economisch beter dan hun directe omgeving. Bovendien presteert Groot-Amsterdam weer beter dan Utrecht. We hebben het dan over relatieve productiviteitsgroei. Doordat de omgeving van de twee steden minder presteert, wordt de score als geheel – dus de Noordvleugel als totaliteit – enigszins gedrukt. Da’s logisch.
De beleidsstudie was bedoeld om het economische wonder van de Noordvleugel te verklaren. Noodgedwongen beperkte ze zich tot agglomeratie-factoren die voortkomen uit de economische structuur: urbanisatievoordelen, lokalisatievoordelen (schaalvoordelen door clustering van sectoren, zeg maar specialisatie) en Jacobs-externaliteiten (voordelen die ontstaan door een variëteit aan aanwezige sectoren in een regio). Alle drie de voordelen doen zich in de Noordvleugel gelden. De auteurs wijzen erop dat er meer factoren in het spel zijn, maar dat ze die niet hebben gemeten: kennis en innovatie, human capital, bereikbaarheid en kwaliteiten van de woon- en werkomgeving, voorzieningen, amenities. "Deze factoren zijn directer verbonden aan kennisspillovers." Da’s nou jammer. Wedden dat al deze factoren mede het succes van de Noordvleugel verklaren? Het zijn maar modellen. Ach, het blijven economen.
Gelezen in De economische kracht van de Noordvleugel van de Randstad van het PBL van november 2010:
De motie-Van der Ham (Boris van der Ham, D66) is door de regering nog steeds niet beantwoord. De motie vraagt aan de minister van Economische Zaken een langetermijnvisie op de Amsterdamse economie. Deze week verscheen een beleidsstudie over de economische kracht van de Noordvleugel, opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving. De studie moet dienen als onderbouwing van het antwoord van de regering: de zogenaamde Amsterdambrief. Het woord ‘Amsterdam’ wordt er overigens angstvallig in verzwegen, liever spreekt men van ‘Noordvleugel’. Pas op het eind van de studie worden de steden Amsterdam en Utrecht onder het vergrootglas gelegd. (Dat is minder erg dan de foute vermelding op IKCRO – Informatie- en Kenniscentrum Ruimtelijke Ordening -, waar de strekking van de studie werd verhaspeld). Daarom een compacte weergave van de opmerkelijke uitkomsten: Groot-Amsterdam en Utrecht kennen een hogere productiviteit en sterkere productiviteitsgroei dan de rest van Nederland. Dit wordt gedeeltelijk verklaard door specialisatie in bepaalde clusters, maar vooral door economische variëteit en door een grotere mate van urbanisatie. Ook bereikbaarheid en woon- en werkmilieukwaliteiten die relevant zijn voor de kenniseconomie, zijn er beter, maar het meten van die factoren vielen buiten de scope van de studie, helaas.
Variëreteit wordt door de onderzoekers van groot belang geacht, ook voor de robuustheid van de regionale economie. Het meest opvallende vond ik de weging van de mate van urbanisatie. “Urbanisatie, gemeten als economische dichtheid (banen per vierkante kilometer), heeft een robuust effect: er is sprake van een positieve samenhang met productiviteit, productiviteitsgroei èn werkgelegenheidsgroei.” En dan komt het: het inzetten van het beleid op clusters van nationaal belang (luchthavenactiviteiten, tuinbouw, life sciences enzovoort) is te ongewis. Succes daarvan is “in grote mate afhankelijk van specifieke kenmerken van bedrijven en (kennis)instellingen, regio’s (lokale omstandigheden) en de interactie tussen beide.” Dit, aldus de onderzoekers, maakt de beleidsmatige stuurbaarheid complex. “Een goede economische prestatie is eerder te verwachten van meer generieke agglomeratie-effecten, zoals economische dichtheid, of van meer algemene voorwaarden voor economische ontwikkeling, zoals kennis en innovatie: voorwaarden die niet per se aan één type cluster zijn verbonden maar wel sterk aan agglomeraties.” Eigenlijk staat er: regering, investeer in de grootstedelijke complexen! Maak ze groter en diverser! Bouw eens een metropool!
reacties