Gelezen in ‘Jongens, maak het maar mooi’ (2016) van Max van den Berg:
Dramatisch keerpunt in de ambtelijke carrière van gemeentelijk topambtenaar Max van den Berg (1938-2016) is het rampjaar 1971. Dat las ik in zijn onlangs bij uitgeverij Thoth verschenen memoires. De grond in Amsterdam wordt hem dan te heet onder de voeten. Veel van zijn plannen worden in dat jaar afgeblazen door wethouder Han Lammers. Lammers zwicht voor de bewoners en actievoerders en wil voortaan behoud en herstel. Van den Berg ziet dat absoluut niet zitten. Hij wil juist een sterk verdicht centrum met veel cultuur, een nieuwe universiteitscampus en nieuwe attracties en daarvoor is sloop nodig. In een ‘bitter kroeggesprek’ vertelt Van den Berg zijn wethouder dat hij de handdoek in de ring gooit, hij heeft een adempauze nodig. De wethouder neemt het laconiek op. In de herfst vertrekt Van den Berg voor bijna twee jaar naar Den Haag, naar de toenmalige Rijksplanologische Dienst. In Amsterdam begint ondertussen de stadsvernieuwing, ambtelijke projectgroepen nemen de macht over van de centrale diensten. In zijn afwezigheid breekt de pleuris uit, want Lammers handhaaft de metroplannen in de Nieuwmarktbuurt, zeer tegen de zin van diezelfde bewoners-actievoerders.
In Den Haag, ver weg van het Amsterdamse stadsgewoel, kijkt Van den Berg zijn ogen uit. Deftige departementen strijden er over ambtelijke beleidsnota’s. Men ontwikkelt er abstracte stadsmodellen. Vooral provincies manifesteren zich er, op jacht naar het grote geld. In Den Haag vindt men Amsterdam ‘arrogant’. Wat Van den Berg vooral opvalt: “Tot mijn stedelijke verbazing zie ik dat de landbouwkongsi van het departement van LNV, landbouworganisaties, de RABO-bank en de Universiteit van Wageningen veel sterker is dan de versnipperde stedelijke belangen.” Is het ooit anders geweest? Het Rijk heeft nooit belangstelling voor de grote steden gehad, de arrogantie die het Amsterdam verwijt is eerder een teken van Haagse afkeer van grootstedelijkheid dan van Amsterdamse hoogmoed, rijksdepartementen laten het hoofd hangen naar het sterke front van agrarisch Nederland, waartoe ook de provincies behoren. Dat heeft een verstrekkende invloed, want de staat neemt in die tijd alle dossiers over dankzij sterk groeiende rijksfinanciën. Van den Berg: “Rijk en provincies investeren zwaar in regionale infrastructuren.” Het grote geld ging, kortom, naar asfalt, ruilverkavelingen, zeehavens en deltawerken, niet naar steden. Op Amsterdam stuurde de regering de marechaussee af, om lastige relschoppers in de boeien te slaan en te detineren.
Geef een reactie