Gelezen in De Volkskrant van 23 mei 2009:
Zelden zie je economische cijfers regionaal, laat staan lokaal, uitgesplitst. Altijd gaat het om nationale cijfers. Deze zaterdag in de krant dan eindelijk de gevolgen van de kredietcrisis regionaal vertaald. Het voelt allemaal erg onwennig. Want wat blijkt? De Volkskrant kopt: "provincies met fabrieken krijgen hardste klappen." De maakindustrie in het zuiden van het land is daar bijna goed voor een kwart van de bedrijvigheid. Juist die slinkt met 5,8 procent. Dan volgt Limburg, vervolgens Zeeland "vanwege Dow en Sabic". Enzovoort. Provincies met veel zakelijke dienstverlening en overheidsinstanties krimpen veel minder, luidt het vervolgens. Econoom Carlijn Bijvoet van ING verklaart: "Provincies waar veel werknemers een pak dragen of in de zorg werken, profiteren hiervan." Tsja. Ernaast staat een kaartje afgebeeld. Dat spreekt boekdelen. Alleen Groot-Amsterdam krimpt weinig. De rest van Nederland boekt de grote verliezen. Hoe groter de afstand tot Amsterdam, lijkt het wel, hoe slechter het gebied scoort. Maar dat staat er niet.
Hoe is die industrie daar in de provincies ook alweer terecht gekomen? Was dat niet een officiele industrialisatiepolitiek van de regering, begonnen in 1948 en ruim dertig jaar volgehouden, bedoeld om de door de mechanisatie werkloos wordende landarbeiders vast te houden op het land? Hoe maakbaar is een economie? Want ook in Amsterdam en omstreken tref je veel industrie aan, al is die in verhouding bescheiden, want er is er van alles wat, en veel. De enorme omvang en diversiteit van de economie in Groot-Amsterdam kan de klappen, lijkt het wel, beter opvangen dan de provincies waar de industrie, als vervanging van een agrarische economie, kunstmatig van overheidswege is opgekweekt en waar nog steeds een eenzijdige economie domineert. Zou Jane Jacobs dan toch gelijk hebben en zijn het de grote steden met een zeer diverse economie die het beste bestand zijn tegen crises?
Geef een reactie