Gelezen in ‘The Age of Capital 1848-1875’ (1975) van Eric Hobsbawm:
Terug in Wenen lijkt alles naar het verleden te verwijzen: de hotelkamer met het hemelbed, de schilderijen van Franz Josef, de taartjes van Sacher, de muziek van Mozart, Liszt en Strauss, de ambtenaren van de Magistratur. En eigenlijk vond ik de opgepoetste negentiende eeuwse architectuur in en rond het centrum ook verschrikkelijk obligaat. Alleen de stedenbouw van de Ringstrasse imponeerde. In München, zei mijn collega Stephan Reiss-Schmidt, is het niet anders. “Wat dacht je van het Oktoberfest?” De zelfgenoegzaamheid van deze Centraal-Europese steden geeft je weinig energie. Buiten waait het, daar raast een hevige crisis. Maar hier lijkt alles alleen maar naar het verleden te verwijzen. Geeft het een veilig, geborgen gevoel? Zonder enige weerstand overviel me een deprimerende herfststemming.
De Britse historicus Eric Hobsbawm beschrijft in ‘The Age of Capitalism’ het Europa van het midden van de negentiende eeuw. Het is de tijd van Parijs, Londen, Wenen en Berlijn. De voor die tijd ongekende verstedelijking brengt de bourgeoisie op het oude continent aan de macht. Alleen, in het hoofdstuk over de kunsten laat Hobsbawm zich uiterst kritisch uit over wat die burgerij zoal voortbrengt aan kunst en kunstnijverheid. Terwijl de wetenschap grote sprongen vooruit maakt, lijken de kunsten te verdorren. Burgers, lijkt hij te willen zeggen, hebben weinig op met de kunsten. Deze worden door hen vooral commercieel geëxploiteerd. Alleen voor Rusland maakt hij een uitzondering. In Wenen ziet hij slechts twee grote componisten: Bruckner en Brahms. De architectuur vindt hij er affreus. Wat domineert is de ingenieurskunst, meestal verstopt achter stompzinnige architectonische facades, met in haar kielzog de planning en de stedenbouw. “The Paris rebuilt by Haussmann is impressive for its planning, but not for the buildings which lined its new squares and boulevards. Vienna, which aimed at masterpieces more single-mindedly, achieved only a rather doubtful success.” Het is ironisch. Terwijl het creatieve genie wordt gekoesterd en er meer kunst en boeken dan ooit tevoren worden verkocht, verkommeren diezelfde kunsten onder de handen van een materialistisch ingestelde burgerij. Uitgerekend deze cultuurgoederen van een commerciële snit worden op dit moment opgepoetst, vertroeteld en geëtaleerd. Daardoor is Wenen nu economisch buitengewoon succesvol. Maar wat zegt dit over onze hedendaagse cultuur?
Geef een reactie