Gelezen in ‘Cities and the Wealth of Nations’ (1984) van Jane Jacobs:
Er zijn steden die welvaart produceren, maar er zijn ook steden die stagneren. Welvaart genereren steden door import-substitutie. Uit de geschiedenis valt te leren dat steden die eenmaal stagneren zelden nog tot succesvolle import-substitutie weten te komen. Neem Venetië, Rome, Manchester, Birmingham, Hoorn, Medemblik, Enkhuizen. Die hebben na hun bloeitijd nooit meer welvaart geproduceerd.
Er zijn echter uitzonderingen. Jane Jacobs noemt in haar boek als voorbeeld Boston. Boston was twee eeuwen lang buitengewoon creatief, maar aan het begin van de twintigste eeuw stagneerde haar economie. De stad was een exporteur van kapitaal geworden, vergelijkbaar met Amsterdam in de achttiende eeuw, ze wendde dit kapitaal niet meer aan voor productieve toepassingen in haar eigen economie. Tot er op een dag een senator Ralph Flanders uit Vermont opstond die risicokapitaal investeerde in beginnende lokale bedrijfjes. Met slechts 4 miljoen dollar wist hij nieuwe energie los te maken. Het was het begin van een high tech economie die tot een opleving van Boston heeft geleid. Jacobs blijft kritisch, want Boston moet het hebben van defensie-industrie en dat is geen echte import-substitutie. Dat is gewoon productie draaien op kosten van de belastingbetaler. Maar goed, Boston was in 1984, toen zij haar boek schreef, wel weer opgeklommen tot een van de modernste stedelijke economieën van de Verenigde Staten.
Dus wat valt er te leren? Er is hoop. Steden zijn in staat om weer op te krabbelen na een moeilijke periode. Het is wel lastig want de feedback mechanismen worden beheerst vanuit de centra van de natie-staten, en die denken niet vanuit de behoeften van individuele steden. Dat is ook direct de belangrijkste reden waarom zoveel steden vegeteren: er vindt geen correctie plaats omdat de natie-staat vooral bezig is belastinggeld af te romen van de steden en de wisselkoers van de nationale munt, die zo belangrijk is voor import-substitutie, af te stemmen op andere nationale valuta. Eigenlijk zou elke stedelijke regio volgens Jacobs een eigen munt en een eigen wisselkoers moeten hebben. Correctie hangt daarmee af van het vermogen van de stad in kwestie om zelf creativiteit te genereren. “It is impossible to know in advance what may turn up, except that – especially if it is to prove important – it is apt to be unexpected.” Dat is dus niet eenvoudig even te copiëren. “All that could be successfully repeated would be the process of open-ended drift, taking up opportunities whatever they might be and whither they might lead.” Waaraan de auteur vilein toevoegt: “That drift is diametrically the opposite of placing faith in the ready-made, as people do when their idea of helping city economies is to woo transplants from other places, lobby for military contracts or work up projects because grants for them are made available.” En dat is precies wat zoveel steden doen en waarom ze dus zelf ook bijdragen aan hun eigen stagnatie: domheid of een gebrek aan ‘aesthetics of drift’.
Geef een reactie