30 januari
Gelezen in ‘Perron Nederland’ (1991) van Bram de Swaan:
Het ambtswoninggesprek dat Carolien Gehrels, wethouder van kunst en cultuur, gistermiddag aan de Herengracht organiseerde, deed me weer even terugverlangen naar de Vrijstaat. Twintig burgers van de stad praatten in aanwezigheid van twee wethouders met elkaar over stedelijkheid en de betekenis van de grote stad voor Nederland. In twee uur tijd ontspon zich een fascinerend gesprek dat, regelmatig opgezweept door de anarchistische interventies van actrice Adelheid Roossen, zich in rap tempo uiteenzette met het lastige, complexe begrip ‘stedelijkheid’. Alles kwam voorbij. Op de vraag waarom er in dit kleine landje zo negatief over de grote steden werd gedacht passeerde het ene naar het andere verhelderende inzicht: ook de grote stad denkt negatief over zichzelf (Paul Spies); de grote stad ìs voor veel mensen ook gekmakend (psychiater Wilco Tuinebreijer); de grote stad balanceert voortdurend tussen bloei en verval en in dit precaire evenwicht slaat de balans soms door naar het negatieve (Rudy Stroink); vroeger dacht men overwegend negatief over de stad, maar nu niet meer, de grote steden zijn weer motor van de economie (Wiebe Eijbers); niet elke grote stad doet het overigens goed, maar Amsterdam doet het zeker goed (Adelheid Roosen), zie maar, Amsterdam staat nummer één op de woonaantrekkelijkheidsindex van Gerard Marlet (Robert Kloosterman), iedereen wil naar Amsterdam (Ellen Walraven), Amsterdam groeit en zou nog veel sterker kunnen groeien door binnen de ring A10 flink te verdichten (Maarten Hajer); Amsterdam is groter dan haar administratieve grenzen (Maarten van Poelgeest); mensen buiten Amsterdam zouden zich maar wat graag met Amsterdam willen identificeren. Door hen bij Amsterdam te betrekken ontstaat vanzelf het Groot-Amsterdamgevoel.
Op de tweede vraag – wat is de waarde van de grote stad voor Nederland – kwamen evenzovele antwoorden. Emancipatiemachine, laboratorium van innovatie, cultuurcentrum, forum, plek met stedelijke woonkwaliteit. Eijbers wees op de afkalvende bovenkant van de economie en de voortdurende opbouw aan de onderkant. Die onderkant zou veel meer aandacht en ruimte moeten krijgen. Hij doelde op buurten die nu economisch bijna dood zijn en opnieuw tot leven moeten worden gewekt. Engelen dacht daarbij aan de Zuidas, die hij economisch diskwalificeerde: typisch de door Eijberd bedoelde ‘bovenkant’. De geldstromen van rijk en regio voor het dokmodel zag Engelen liever naar het stedelijke onderwijs gaan. Francien Houben noemde de woonkwaliteit als zwaar onderschatte factor; deze vroeg volgens haar om veel meer variatie in woonmilieus – en graag wat minder aandacht voor de toeristen, voegde ze er als Rotterdammer aan toe. Remco Daalder wees vervolgens op de grote waardering van de gemiddelde Amsterdammer voor groen en landschap en voor fraaie parken. Ellen Walraven wilde meer ‘lege ruimten’ waar iedereen zijn gang kan gaan en noemde Berlijn en Lubljana als voorbeeld.
Toen stuitten we op het begrip ‘chaos’, door de anarchistische Adelheid Roossen bozig geïntroduceerd toen ze tegenover haar voortdurend herhaalde klacht over de verstikkende regelgeving het nastrevenswaardige alternatief van de chaos stelde. De grote stad, "dat is nu eenmaal chaos". Waarop Stroink er op schampere toon aan toevoegde dat de overheid denkt die stedelijke chaos te kunnen beheersen. Niet dus. Helemaal géén regelgeving dan? Ach, zei de historicus Spies, de grote stad zit nu eenmaal vol regels, ze telde in de zeventiende eeuw zelfs veel meer regels dan nu. En ex-kraker Remco Daalder was blij dat de anarchie van de jaren tachtig niet meer op straat heerste ("het was toen echt knokken geblazen"), maar miste wel de vrijheid die er in de vele kraakpanden in de stad toen was. Nee, die regelgeving was er niet voor niets, want er is ook nog zoiets als veiligheid, aldus Andree van Es. Burgers èisen zelfs regelgeving van de overheid om zich veilig te kunnen voelen. Waarop Ewald Engelen er op wees dat veel regelgeving preventief is; je zou, zei hij, gewoon moeten ingrijpen als er echt iets misgaat en niet met regelgeving alles vooraf willen dichtkitten. Volgens Engelen en Stroink was er behoefte aan een ‘verlicht regime’ in de grote stad. Iemand pleitte daarop voor stadsstaat-constructies waardoor de grote stad zich meer of minder kan onttrekken aan de strenge regime van de natiestaat. Stroink oogstte bijval toen hij strengheid in het beheer van het publieke domein suggereerde (de stad moet er ‘s ochtends vroeg schoon bijliggen en daar is de overheid voor), maar veel vrijheidsgraden in het private. Anders gezegd, een park moet schoon en goed beheerd zijn, maar in datzelfde park moeten ook spontane dingen kunnen gebeuren. Die combinatie van streng beheer en ruimte voor spontaniteit en hoe moeilijk dat is werd door Max van Engen mooi geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van de Ten Catemarkt. In een zijstraat waren Marokkaanse handelaren met veel succes begonnen met de verkoop van verse groenten tegen lage prijzen; de hele markt reageerde opgewonden, er ontstond commotie. Deze opleving plaatste het stadsdeel voor een dilemma: de verandering de kop indrukken en de regelgeving streng handhaven of de handelaren hun gang laten gaan. Omdat het tij niet meer te keren leek, legde men zich uiteindelijk bij de verandering neer. Zo reageert de overheid dus op spontaniteit; ze vindt het maar knap moeilijk. Het leidde bij Carolien Gehrels tot de verzuchting dat acht overheidslagen met hun eigen regels en beleid haar ook wel eens moedeloos maakten; ook zij ervoer al die regels en bemoeizucht als belemmerend in haar handelen.
Het was een fraaie voorzetting van het debat over de creatieve stad, een discours dat enkele jaren geleden was verengd tot de vraag hoe je de creatieve industrie kon aanblazen en daarna een langzame dood gestorven. Het ging weer over de metropool als innovatief milieu, met een belangrijke rol voor kunst en cultuur. Hoe creëer je daarvoor de condities? Ik keek naar buiten. Ik moest denken aan het fraaie essay van Bram de Swaan uit 1985, getiteld ‘Amsterdam, Groot-Holland en de wereld’. Daarin wijst hij op de forumfunctie van Amsterdam voor de metropool ‘Groot-Holland’, een functie die een uitstraling heeft tot diep in het West-Europese achterland. De Swaan woonde toen nog aan de gracht. "De Amsterdamse binnenstad vervult zo’n forumfunctie en vormt zo’n monumentale achtergrond, is sinds jaar en dag het culturele centrum voor de Groot-Hollandse metropool en voor de rest van Nederland; het is een van de voornaamste cultuursteden van Europa, alleen overtroffen door Londen en Parijs, misschien geëvenaard door Berlijn en Rome." Over de gevels aan de overkant viel de avond. De gedachtewisseling in de ambtswoning van de Amsterdamse burgemeester op deze winterse vrijdagmiddag was van die forumfunctie een treffend voorbeeld. Het was gewoon een goed gesprek.
Geef een reactie