Gelezen in De rationele optimist (2010) van Matt Ridley:
Het boek gaat over de evolutie van de welvaart. Aardig schrijft Ridley over energiewinning en energiegebruik na 1700. Het einde van de slaventijd schrijft hij toe aan het beschikbaar komen van steenkool. Spierkracht van slaven was toen ineens niet meer nodig. Ook weet hij waardoor er een einde kwam aan de Nederlandse Gouden Eeuw: de turf raakte op. Tegelijkertijd wijst hij erop dat de opbloei van de Nederlandse steden in de zeventiende eeuw in de eerste plaats mogelijk werd gemaakt door turfwinning in de pas drooggelegde meren – en dat juist op het moment dat hout in Europa erg duur was, waardoor Nederlandse steden enorm profiteerden. In het algemeen beweert hij dat de omvang van steden in de geschiedenis steeds aan banden is gelegd door de schaarste en eindigheid van energiebronnen. Hout, houtskool, turf, waterkracht, wind, een stad werd zo groot als de beschikbare energiebronnen toelieten. Rome bijvoorbeeld werd nog grotendeels op spierkracht gebouwd, met behulp van slaven. “Er waren ook paarden, smeltovens en zeilschepen, maar in Rome was de mens de belangrijkste bron van watts.” In de Middeleeuwen kreeg je vervolgens de os. Slaven werden vervangen door lastdieren. “Omdat ossen moeten grazen, berustte deze beschaving meer op dorpen dan op steden.” Paarden konden twee keer zo snel ploegen, waardoor de steden na de introductie van het paard (vijftiende en zestiende eeuw) konden groeien.
Toen er eenmaal fossiele brandstoffen beschikbaar kwamen, konden de steden pas werkelijk groeien. Steenkool, aardgas en aardolie zijn er in overvloed. Vandaar dat steden eindeloos doorgroeien. “Dat leidt tot een schokkende ironie. Ik ga nu namelijk betogen dat economische groei pas duurzaam werd toen hij zich van niet-hernieuwbare, niet-organische energie begon te bedienen.” Ja ja, duurzame economische groei, maar bovenal steeds grotere steden. Wat de vraag oproept waarom de Nederlandse steden met al dat aardgas in de bodem niet veel groter zijn.
Geef een reactie