Gehoord in Felix Meritis op 21 april 2011:
Voor even herleefde de Vrijstaat Amsterdam. In de Shaffyzaal van Felix Meritis ontving ik vorige week donderdag als eerste gast Rene Kouwenberg, directeur van de Passenger Terminal Amsterdam (PTA). Hij vertelde over de groeiende cruisemarkt die Amsterdam financieel geen windeieren legt. Per jaar doen meer dan 120 cruiseschepen Amsterdam aan (ter vergelijking: in Rotterdam 20 à 25 schepen). Somige schepen tellen meer dan 2000 passagiers. Die hebben alle slechts 12 uur om te spenderen. Vooral de Bijenkorf profiteert van hen. Afgelopen week nog, vertelde hij, arriveerde het duizendste schip sinds de opening, eind 2000, op de kade van de PTA. Dat was veel eerder dan verwacht. De bijna drie uur durende tocht van de Noordzee naar Amsterdam vond hij geen tijdverlies, maar juist een asset. De passagiers leerden hierdoor Nederland goed kennen: de sluizen, de polders, de laaggelegen stad. Kouwenberg wilde zelfs een beeldenroute langs het Noordzeekanaal om de vaarweg te verlevendigen. Hij zat ook dringend verlegen om een tweede terminal. Dit jaar moest hij al zes schepen nee verkopen vanwege beperkte kadelengte (600 meter), waardoor deze veroordeeld waren tot ontscheping in de containerterminal in Westpoort. Ook komend jaar zullen, zo is nu al duidelijk, zeker vier à vijf schepen niet bij de PTA kunnen afmeren. Ook een grotere zeesluis achtte hij dringend geboden want de grootste schepen kunnen Amsterdam nu niet aandoen. Concurrenten van Amsterdam zijn Kopenhagen en Southampton. O ja, twintig procent van de passagiers verlaat het schip op eigen gelegenheid, tachtig procent gaat georganiseerd. Soms gebruikt men daarvoor de rondvaartboot vanaf de Zouthaven, maar vaker gebeurt alles met de touringcar. Is de cruisemarkt wel duurzaam?, vroeg iemand in de zaal. Kouwenberg repliceerde dat de nieuwste schepen voor dat predicaat in aanmerking komen, maar hij beaamde dat er in dat opzicht nog veel te winnen valt.
De tweede gast was Tino Haenen, directeur van het Muziekgebouw aan het IJ. Hijzelf kwam uit Brussel en was aangetrokken om het Amsterdamse muziekgebouw op de internationale kaart te zetten. Vandaar de donderdagavondconcerten. Aan het gebouw, voegde hij eraan toe, zelf ligt het niet; dat is volgens hem uitmuntend en heeft een prachtige acoustiek, al was de entree via de brug ronduit ongelukkig. Ook de Nederlandse muziekcultuur vond hij opmerkelijk; het feit dat op dit moment overal in het land passiemuziek ten gehore wordt gebracht zei hem genoeg. Nederlanders zingen in koren, in operagezelschappen en op de Nederlandse radio worden soms hele concerten uitgezonden. Met het nabijgelegen conservatorium echter heeft hij niet veel contact. De afstand is weliswaar gering, maar de route is onaangenaam en ‘s avonds ronduit gevaarlijk – zijn vrouw zou hij nooit die afstand laten afleggen. Trouwens, conservatoriumstudenten hebben geen tijd om naar muziekuitvoeringen te komen en van de buurman – de cruiseterminal – had hij eerder last dan profijt. Toch moest hij bekennen dat die afgemeerde schepen naast zijn werkkamer wel imposant zijn; als ze wegvaren lijkt het alsof zijn kantoor van de kade wegdrijft. Zijn publiek is vrij jong en komt overwegend uit de Randstad. Steve Reich was laatst te gast, maar tijd voor een avondje stappen in Amsterdam was er niet geweest. Ook Haenen, nu bijna drie jaar in Amsterdam werkzaam, komt eigenlijk zijn gebouw niet uit. Wat hij van Amsterdam vindt? Tegelijk internationaal en provinciaals. De Hollanders zijn brutaal en direct, zegt hij, maar echt nader tot ze kom je niet. En kosmopolitisch kun je ze niet noemen. Brussel is veel meer dan Amsterdam een wereldstad. Vond hij. Ik geloofde hem op zijn woord. Een bijzondere man.
Geef een reactie