Zoute eeuw

Gelezen in ‘Ideeën’ van Peter Watson (2005):

De Hollandse Gouden Eeuw was het gevolg een verschuiving van het economische kerngebied binnen Europa in noordelijke richting. Tot dan lag de kern van die economie immers rond het Middellandse Zeegebied, eerst in Griekenland, later Italië en Spanje. Volgens Peter Watson, Brits archeoloog en auteur van ‘Ideeën. De geschiedenis van het menselijk denken’, had het deels te maken met de ontdekking van Amerika en de groeiende economische betekenis van de Atlantische Oceaan die daarvan het gevolg was. Engeland en de Lage Landen wisten daar goed van te profiteren.

Tegelijk, geeft hij toe, groeide ook het belang van de Noordzee in de zestiende eeuw. Dat had niets met ontdekken te maken, maar alles met een tamelijk abrupte klimaatverandering. Het zoutgehalte van de Oostzee nam sterk toe, "waardoor de haring naar de Noordzee werd verdreven en de vangsten daar flink opliepen en de visindustrie van de landen rondom die zee groeide." Ik sla er Braudel op na. Die noemt de cijfers van de Amsterdamse haringvangst aan het begin van de zeventiende eeuw ‘ontzagwekkend’. Er voer een hele vloot op de Doggersbank voor de Engelse kust: "Op deze vijftienhonderd haringbuizen vingen zo’n twaalfduizend vissers driehonderdduizend ton vis die door heel Europa werd verkocht. Gezouten en gerookte haring waren de Hollandse ‘goudmijn’." In totaal besloeg ze de helft van de Hollandse handel. De andere helft – vooral die op de Oostzee – werd er bovendien mee opgewekt. De Amsterdamse vismarkt, dat was de Dam.

Watson noemt de opbloei van het noordelijke kerngebied binnen Europa het begin van de natiestaat. Reden: religieuze en dynastieke conflicten werden ingewisseld voor handelsrivaliteiten. Koloniën, gebaseerd op het plantagesysteem en de slavenhandel, leken nu profijtelijk. Het zout, nodig voor de vis, werd ingevoerd vanuit het Caribisch gebied; omgekeerd exporteerde Amsterdam slaven naar de Caraiben. Dit Atlantische systeem kon door steden als Amsterdam alleen niet meer worden onderhouden. Volgens Braudel kwam met de Gouden Eeuw van Amsterdam een einde aan het tijdperk van steden met de structuur en de roeping van een wereldrijk. "Aangezien Europa door het succes uit zijn krachten was gegroeid en op het einde van de achttiende eeuw bijna de hele wereld dreigde te gaan omvatten, moest het overheersende gebied in het centrum in omvang toenemen om het evenwicht met het geheel te herstellen." Regeringscentrum Den Haag nam de macht dus over. Echter, volgens Braudel zat hier het probleem: "De regering in Den Haag stond bekend als zwak en weifelend, hetgeen tot de conclusie zou kunnen leiden dat een onbeduidend politiek apparaat de kapitalistische ondernemingen bevordert, sterker nog, een voorwaarde is voor succes." Daarom namen Engeland en Frankrijk het over. Hun regeringen waren sterker. Londen en Parijs werden groot.

Het was dus dubbel: enerzijds statelijke machtsstructuren om de wereldheerschappij te vestigen en te onderhouden, anderzijds stedelijke vrijheden voor eigendomsrechten en vrijheid voor zakelijke initiatieven van individuen. Vis en handel, ze legden Amsterdam geen windeieren; Spinoza kwam erop af. De Vrijstaat werd, voor de laatste maal, geboren. Maar het succes had al de kiemen in zich van de ondergang.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *