Gelezen in ‘Together’ (2012) van Richard Sennett:
Een van de workshops afgelopen vrijdagmorgen tijdens het Integrating Cities congres in Amsterdam ging over ‘urban planning: a solution for integrating policies?’ Deelnemers kwamen uit Toulouse, Nantes, Espoo, Valencia, Rhoon, Amsterdam en Den Haag, iets meer vrouwen dan mannen, iets meer blank dan gekleurd. Als onderwerp had ik de Bijlmer gekozen, of liever: Bijlmer part III. Welke volgende transformatie komt er op de Bijlmer af en hoe gaan we dat aanpakken? Maar voordat we op die vragen konden ingaan stonden we stil bij het oorspronkelijke ontwerp, de goede bedoelingen van de ontwerpers, de overdaad aan sociale woningen, de komst van de Surinaamse bevolking, de vliegtuigramp in 1992, de grootschalige herstructurering, wooncarrieres, de verkoop van woningen, sociale stijging, de lage vastgoedwaarde, het relatieve isolement en de kantorenbouw aan de andere kant van het spoor plus de recente leegstand. Voor de volgende transformatie van de Bijlmer, concludeerden we, was een inspirerend langetermijnperspectief nodig, maar in een stedenbouwkundige excercitie had geen van de aanwezigen veel vertrouwen.
Het dilemma van ruimtelijke planning, vond men, is dat hij oplossingen verzint die zelden in de praktijk goed uitwerken. Niemand kan voorspellen hoe mensen in de toekomst zullen leven of hoe de stad over veertig, vijftig jaar zal worden gebruikt. De opmerkingen deden me denken aan het fundamentele dilemma dat Richard Sennett in zijn nieuwste boek schetst aan de hand van een voorbeeld. In ‘Together’ vertelt hij over de werkplaats van zijn cellobouwer in Londen. Die moest verhuizen. Een jonge architect maakte een mooi, tot in detail doordacht ontwerp. Op de openingsdag zag alles er nog netjes en opgeruimd uit, maar acht maanden later lag niets meer op zijn plaats. “These changes have happened in bits and pieces, from month to month, as people adapted the clear architectural design to their more complicated bodily gestures at work.” Wat voor een werkplaats geldt, geldt ook voor een buurt of stadsdeel. Zo’n buurt moet bovenal flexibel zijn en prettig informeel en zich gemakkelijk aanpassen aan het dagelijks gebruik, hij moet zich voegen naar de bewegingen van mensen. Nee, nog beter, laat mensen zelf hun leefomgeving meebepalen en probeer niet, hoe goedbedoeld ook, alles vast te leggen in een vooraf doordacht, tot in detail geregeld ontwerp.
Geef een reactie