Walden

Gelezen in ‘Walden’ (1854) van Henry David Thoreau:

Even buiten Concord, Massachusetts, ontmoette ik Henry David Thoreau. Hij zat er in zijn cabin, dicht bij Walden pond. Het kacheltje brandde. Het was nieuwjaarsdag. Het bleek om een goed gecaste toneelspeler te gaan, een sympathieke figuur en een echte kenner van het werk van de filosoof en schrijver, hij zat in een replica van Thoreau’s hutje bij de parkeerplaats aan de oever van de vijver. Je mocht hem vragen stellen. Waar hij vandaan kwam? Uit Concord. Hij was er geboren en getogen. Zijn vriend en mecenas Ralph Waldo Emerson, die kwam uit Boston, voegde hij er ongevraagd aan toe. Hun ontmoeting was er eentje geweest van ‘de juiste personen op het juiste tijdstip op de juiste plaats’. Beide waren transcedentalisten: aanhangers van de filosofische stroming die zich keerde tegen tradities en conventies, daarbij gedeeltelijk steunend op het bovenzinnelijke. Emerson had zich gevestigd in Concord. Waarom verkoos Thoreau te leven in zo’n erbarmelijk hutje? Wees hij de grote stad (Boston) of zelfs een stadje als Concord van de hand? Thoreau repliceerde dat hij niet wereldvreemd was, hij was allerminst een provinciaal. Hij had gestudeerd aan Harvard.“Bovendien, je hoeft niet te reizen of te leven in de grote stad om de wereld te kunnen doorgronden. Zelfs fotografie en kunst zijn niet nodig.” En waren de mensen in Concord zelf niet een beetje vreemd? Nee, van hen viel niet veel te leren. De echte leermeester voor de mens is de natuur.

Twee jaar leefde Thoreau in zijn zelfgebouwd cabin aan de oever van de Walden pond. Hij schreef er een oprecht en geestig boek over, dat pas na zijn dood faam zou verwerven. Rakelings langs zijn hutje scheerde de trein naar Boston. De plek, besefte ik ineens, was destijds al verre van idyllisch. Bijna een heel hoofdstuk wijdde Thoreau aan deze trein (‘Geluiden’). En wat te denken van de volgende overpeinzing?: “Eén brok gezond verstand zou herdenkenswaardiger zijn dan een zuil zo hoog als de maan. Ik zie stenen liever op de plaats waar ze horen.” Hij bedoelde, stenen horen thuis in de natuur. Om dat laatste te schragen schreef hij: “De grootsheid van Thebe was van een ordinaire soort. Een kleine gestapelde muur van veldkeien die iemands tuin begrenst, is zinvoller dan een Thebe met honderd poorten dat steeds verder is afgedwaald van het ware levensdoel.” Wat is dan het doel van het leven? Niet bouwen in ieder geval. Het geloof en de kunstzin van bouwers zijn één pot nat. “De oorsprong is ijdelheid, bijgestaan door de liefde voor knoflook en boterhammen.” Waarom bewonderen de mensen dan al die monumenten? Om te achterhalen wie ze gebouwd hebben, vermoedde Thoreau. “Ik daarentegen zou willen weten wie in die dagen er niet aan mee deden, wie zich te goed voelden voor zulk gebeuzel.” Thoreau deed me denken aan Steve Jobs. Beiden wars van spullen, beiden vegetariër, beiden gericht op het individu, beiden met een grote liefde voor eenvoud. Het huis van Jobs in Los Gatos, Silicon Valley, was ook vrijwel leeg (John Sculley: “It was as if his house has been abandoned); het had de allure van een cabin (Sculley: “The visit triggered a vivid recall of my frantic and Spartan life in a cluttered New York City apartment that stank of stale pizza and had only the most basic furniture.”). Net de cabin van Thoreau. Beiden, kortom, product van een grootstedelijk milieu.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *