Gelezen in ‘Systems of Survival’ (1994) van Jane Jacobs:
Voor morgen uitgenodigd door de Vaste Commissie voor Cultuur van de Tweede Kamer om te komen praten over de voorgenomen bezuinigingen op de kunsten door de regering. Er wordt een statement van mij verwacht. Ter voorbereiding lees ik Systems of Survival van Jane Jacobs. Daarin worden de twee overlevingssystemen van de mensheid aan elkaar gespiegeld: het private en het publieke (commercial syndrome resp. guardian syndrome). De waarden van het private syndroom, aldus Jacobs, verschillen geheel van die van het publieke, het verschil komt neer op: geen macht uitoefenen versus geen handel drijven of winst maken, eerlijk zijn versus gehoorzaam zijn, concurreren versus loyaal zijn, optimistisch zijn versus fatalistisch zijn, innovatief zijn versus zich schikken in de traditie, contracten respecteren versus wraak nemen, enzovoort. Het private systeem heeft natuurlijk de voorkeur van de Amerikaanse activiste, maar in de loop van haar onderzoek komt ze tot de ontdekking dat het publieke minstens zo belangrijk is. Beide heb je nodig. Domineert het publieke teveel, dan krijg je staatssocialisme, domineert het private, dan krijg je maffiose praktijken. De twee systemen moeten elkaar in evenwicht houden.
Kunst en cultuur, net als sport en vermaak, schaart Jacobs onder het waardensysteem van het publieke. De waarde waar het om gaat duidt ze aan als “make rich use of leisure”. Terwijl ondernemers hard werken voorop stellen (‘de hard werkende Nederlander’) en de kunsten zien als nutteloos en overbodig, viert de overheid juist het vermaak en vertier, het spel en de cultuur. Denk aan de riddertijd met haar poëzie, zang en dans, en de aristocratische traditie waarin burgers zich als amateurs trachten te bekwamen in sport, muziek en spel, zonder winstbejag. “Think about royal and aristocratic patronage of artists, musicians, writers, opera, and theater, continued by many democratic governments today.” Al deze voorbeelden laten zien dat de overheid de kunsten altijd actief heeft beschermd en kunstenaars heeft vrijgesteld om juist niet hard te hoeven werken. Hierdoor begrijp je ook, aldus Jacobs, dat commerciële kunst met de nek wordt aangekeken en dat de sympathie uitgaat naar de amateursport, niet naar commerciële sport. Hoe kan het dan dat we de laatste tijd vaak horen dat kunst en cultuur economische activiteiten zijn die zich zonder subsidie moeten zien te bedruipen en zelfs geld moeten genereren, en dat zelfs kunstenaars keer op keer beklemtonen dat ze wel degelijk heel hard werken? “The sour doctrine that idleness is a playground for the devil belongs to the commerical syndrome with its esteem for industriousness.” Wie het publieke met het commerciële verwart, dreigt een grote fout te maken. Was het niet de Duitse filosoof Peter Sloterdijk die onlangs in de Vrijstaat Amsterdam voor ‘ruimhartig burgerdom’ pleitte? “De theorie van de stad, zowel de historische als de toekomstige, – en eo ipso de theorie van de democratie – kan alleen worden gebaseerd op het bewijs van de mogelijkheid van ‘liberaal’, dat wil zeggen vrijmoedig en ruimhartig gedrag.” Ruimhartigheid, dat is wat je van de politiek toch zou mogen verwachten.
Geef een reactie